ECLI:NL:GHARL:2022:125

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
200.286.659
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en advisering door Spaar Select in relatie tot Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2022, staat de effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en de geïntimeerde centraal. De geïntimeerde had in totaal vier effectenleaseovereenkomsten afgesloten, waarvan de laatste twee in 1999. De procedure betreft de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld bij de totstandkoming van deze overeenkomsten, waarbij Spaar Select als tussenpersoon betrokken was. De geïntimeerde vorderde een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeling tot terugbetaling van de door hem betaalde inleg, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.

De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de geïntimeerde als cliënt te accepteren, terwijl Spaar Select geen vergunning had om advies te geven. Dexia ging in hoger beroep en voerde aan dat de geïntimeerde onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet had aangetoond dat Spaar Select een op zijn situatie toegesneden advies had gegeven. Het hof concludeerde dat de betrokkenheid van Spaar Select niet zodanig was dat zij buiten haar vrijstelling was getreden, en verwierp het beroep van de geïntimeerde op de billijkheidscorrectie.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de kantonrechter en wees het de vorderingen van de geïntimeerde af. Dexia werd in het gelijk gesteld en de geïntimeerde werd veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen hij op grond van het eerdere vonnis had ontvangen, vermeerderd met rente en kosten. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor cliënten om zich bewust te zijn van de risico's en de rol van tussenpersonen in effectenleaseovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.659
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 7332649)
arrest van 11 januari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde partij,
hierna: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eisende partij,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 augustus 2021 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 november 2021, met de daarin vermelde stukken.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.5. van het (bestreden) vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 januari 2020. Daaraan voegt het hof het volgende toe.
2.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds zijn in totaal vier effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen.
2.3.
In 1997 heeft [geïntimeerde] de overeenkomst ‘Capital Effect’ (contractnummer [nummer1] ) afgesloten en in 1998 de overeenkomst ‘Direct Rendement Effect’ (contractnummer [nummer2] ). Deze overeenkomsten zijn geëindigd in een positief resultaat.
2.4.
Deze procedure gaat het alleen over de onderstaande effectenleaseovereenkomsten die [geïntimeerde] in 1999 heeft afgesloten (hierna: de overeenkomsten).
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
Datum overeenkomst
Betaalde maand-
termijnen/ inleg
Datum eind-
afrekening
Resultaat bij beëindiging overeenkomst
I
[nummer3]
Capital Effect
15-9-1999
€ 41.846,74
21-4-2005
- € 15.731,19
II
[nummer4]
Allround Sparen
15-9-1999
€ 23.278,91
21-4-2005
- € 6.286,43
2.5.
Bij de totstandkoming van de overeenkomsten was Spaar Select als tussenpersoon betrokken.
2.6.
[geïntimeerde] heeft gedurende de looptijd van overeenkomst I € 8.474,61 aan dividend ontvangen en een fiscaal voordeel genoten van € 5.154,49. [geïntimeerde] heeft tijdens de looptijd van overeenkomst II geen dividend ontvangen en geen fiscaal voordeel genoten. [geïntimeerde] heeft bij beëindiging van de overeenkomsten de restschuld aan Dexia voldaan.
2.7.
Dexia heeft op 18 januari 2012 conform het hofmodel een bedrag van € 11.029,16 aan [geïntimeerde] betaald.

3.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank

3.1.
[geïntimeerde] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomsten onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en veroordeling van Dexia tot terugbetaling van hetgeen hij onder de overeenkomsten heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [geïntimeerde] vergoeding van buitengerechtelijke kosten en proceskosten gevorderd.
3.2.
Dexia heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden en geconcludeerd dat deze dienen te worden afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3.
De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [geïntimeerde] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat Spaar Select hem niet alleen heeft aangebracht, maar ook persoonlijk heeft geadviseerd en daarvoor geen vergunning bezat. Daarnaast heeft zij Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de door hem geleden schade, bestaande uit de door hem betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus dividenduitkeringen en het fiscale voordeel van € 5.154,49) en het niet vergoede gedeelte van de betaalde restschuld, vermeerderd met wettelijke rente. Tot slot heeft de kantonrechter Dexia in de kosten van de procedure veroordeeld.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
omvang hoger beroep
4.1.
Dexia heeft tegen het vonnis van de kantonrechter zes grieven aangevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Dexia grief I, die ziet op de verjaring van de vordering van [geïntimeerde] en grief V, die ziet op het handelen van Spaar Select als orderremisier, ingetrokken. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord nog gesteld dat Dexia ter uitvoering van het bestreden vonnis van de kantonrechter te weinig aan hem heeft betaald. Partijen zijn het er echter over eens dat dit bezwaar van [geïntimeerde] niet is gericht tegen het vonnis maar tegen de uitvoering daarvan. Het bezwaar moet dus niet worden opgevat als een incidentele grief, zodat het hof daarover niet zal oordelen.
4.2.
De grieven leggen de volgende geschilpunten voor:
- de advisering door Spaar Select als cliëntenremisier (grieven II – IV);
- de proceskostenveroordeling (grief VI).
beroep op billijkheidscorrectie - advisering4.3. In de rechtspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan een afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [1] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999. Volgens Dexia heeft de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
4.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van verboden advisering is dat de tussenpersoon een cliëntenremisier was en niet beschikte over een vergunning om (beleggings)adviezen te mogen geven. Niet betwist is dat Spaar Select optrad als cliëntenremisier voor Dexia en als zodanig was geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat ook vast dat Spaar Select niet over de benodigde vergunning beschikte om als cliëntenremisier en tevens als adviseur op te treden. Als maatstaf geldt voorts dat sprake moet zijn van een op de specifieke situatie van de particuliere belegger toegesneden advies. Dit moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Uit de arresten van dit hof van 3 november 2020 en daarna blijkt op welke wijze het hof invulling heeft gegeven aan dit toetsingskader. [2]
4.5.
[geïntimeerde] heeft met betrekking tot de advisering aan hem door Spaar Select onder meer het volgende aangevoerd:
- [geïntimeerde] had meerdere jaren contact met een adviseur van Spaar Select, de heer [de medewerker van Spaar Select] (hierna: [de medewerker van Spaar Select] ). [de medewerker van Spaar Select] kwam jaarlijks langs om de financiële situatie van [geïntimeerde] te bespreken. [geïntimeerde] had al eerder op advies van deze adviseur twee overeenkomsten afgesloten bij Dexia. Ook in 1999 kwam [de medewerker van Spaar Select] weer op huisbezoek bij [geïntimeerde] en zijn echtgenote.
- Tijdens het gesprek heeft de adviseur met [geïntimeerde] over de mogelijkheid gesproken om het lopende Direct Rendement Effect (afgesloten in 1998) te beëindigen en de opbrengst in te leggen in nieuwe contracten. De eerdere overeenkomsten had [geïntimeerde] afgesloten om vermogen op te bouwen en volgens de adviseur waren de producten daar zeer geschikt voor.
- Voordat het gesprek plaatsvond had [geïntimeerde] al brieven van Spaar Select ontvangen waarin het belastingvoordeel werd uiteengezet en werd besproken dat dit belastingvoordeel waarschijnlijk in 2001 afgeschaft zou worden door veranderingen in de wetgeving.
- Tijdens het huisbezoek is gesproken over de wijzigingen in de wetgeving. Toch waren volgens de adviseur de aftrekbeperkingen ongunstig als iemand in het bezit is een aandelenlease-product met een hoge maandelijkse inleg, wat bij [geïntimeerde] het geval was. Daarom wordt in de brief ook gesproken over een coulance-regeling die door Spaar Select, in samenspraak met Dexia, werd aangeboden:
“In samenspraak met Bank Labouchere mogen wij u uit coulance-overwegingen een speciaal aanbod doen. Alle aandelenlease-overeenkomsten met een maandelijkse inleg van NLG 1000,- kunnen met directe ingang boetevrij worden beëindigd, op voorwaarde dat de koerswinst uit de oorspronkelijke overeenkomst in het geheel wordt overgeboekt in een nieuwe overeenkomst. Daarnaast dient u nog een overeenkomst af te sluiten op basis van 50% van de oorspronkelijke maandtermijn.”
- [de medewerker van Spaar Select] onderstreepte in dit gesprek deze coulance-regeling en de voordelen daarvan. [geïntimeerde] gaf aan dat hij zijn vermogen verder wilde uitbreiden. [de medewerker van Spaar Select] adviseerde [geïntimeerde] om gebruik te maken van de coulance-regeling en hij stelde voor om een Allround Sparen contract aan te gaan. De vooruitbetaling van NLG 45.600,- zou rechtstreeks gefinancierd worden uit de opbrengst van het Direct Rendement Effect uit 1998. Daarnaast zou er een Capital Effect contract worden afgesloten met een maandelijkse inleg van NLG 1.399,10. Dit bedrag is de helft van de inleg van het beëindigde Direct Rendement Effect, hiermee voldeed [geïntimeerde] aan de voorwaarden van de coulance-regeling.
- Door deze overeenkomsten af te sluiten, zou er alsnog worden aangesloten bij de doelstelling van de eerder afgesloten overeenkomst. Op deze manier zou [geïntimeerde] volgens de adviseur meer winst kunnen maken en minder nadeel ondervinden van de afschaffing van de belastingvoordelen. Aan de hand van rekenvoorbeelden liet [de medewerker van Spaar Select] zien wat de mogelijke opbrengsten zouden zijn.
- Tijdens het tweede gesprek heeft [geïntimeerde] de contracten in het bijzijn van de adviseur ondertekend.
4.6.
Daaraan heeft [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling toegevoegd:
“Het is begonnen in 1996 toen wij ons aan het oriënteren waren hoe we ons vermogen konden vergroten. In die periode nam Spaar Select contact met ons op en vroeg zij of iemand langs mocht komen. Naar aanleiding van het eerste gesprek met Spaar Select heb ik een spaarbeleggingsproduct afgenomen. In 1997 heeft Spaar Select ons gebeld met de mededeling dat ze weer iets interessants voor ons hadden. We hebben toen samen met Spaar Select gekeken naar onze financiële positie. Ons doel was eerder stoppen met werken. Toen hebben we de eerste Capital Effect overeenkomst afgesloten.”Op de vraag wat precies besproken is met Spaar Select en wat de financiële situatie destijds was heeft [geïntimeerde] verklaard:
“We hebben onder andere onze hypotheek en ons inkomen bekeken. De conclusie was dat we het zo konden doen, we waren tweeverdieners zonder kinderen dus we hadden geld over om in te leggen. Toen hebben we, meen ik, in 1998 nog een product afgesloten. Er kwam toen elk jaar iemand van Spaar Select langs om te kijken hoe het ging, wat de nieuwste producten waren en of we nog wensen hadden. (..) In 1999 zijn de overeenkomsten overgesloten in verband met de wetgeving rondom de renteaftrek en de coulanceregeling van Labouchere.”Op de vraag wat de uitkomst van het gesprek met Spaar Select in dat kader was heeft [geïntimeerde] verklaard:
“De winst hebben we in een nieuw product ingelegd. In 1999 ging ook mijn salaris omhoog en hebben we weer een nieuw contract afgesloten.”In reactie op de vraag of tijdens het gesprek in 1999 nog is besproken wat [geïntimeerde] wilde bereiken heeft hij verklaard:
“We wilden minder risicovolle producten en meer spreiding van het risico.”Op de vraag waarom is gekozen voor het beleggen in aandelen en of [geïntimeerde] risico’s heeft afgewogen, heeft [geïntimeerde] verklaard:
“Omdat de opbrengst van aandelen historisch gezien het hoogst is. Ik heb wel op eigen initiatief in obligaties belegd, maar dat was buiten Spaar Select om. We hebben wel gekeken naar de risico’s; wat als de aandelen kelderen? Ik wist dat het risico voor ons vrij laag was want de hypotheek was al afbetaald. Als we verlies leden dan hadden we nog het huis.”Op de vraag in hoeverre [geïntimeerde] zich had verdiept in de aangeboden producten heeft hij verklaard:
“Ik heb me wel voorbereid op de gesprekken met Spaar Select, maar ik wist nog niet welke producten ik wilde. Ik bepaalde wel zelf het in te leggen bedrag.”Op de vraag wat hij in 1999 wist van de risico’s van de producten heeft [geïntimeerde] verklaard:
“Ik had wel het vermoeden dat ze niet zo goed zouden zijn als werd gezegd en ik wilde gewoon aan risico spreiding doen. Het is altijd beter om risico’s te spreiden.”Op de vraag waarom [geïntimeerde] dat vermoeden had, nu de eerste twee overeenkomsten juist in een positief resultaat waren geëindigd heeft hij verklaard:
“Ja die waren positief geëindigd, toch had ik mijn bedenkingen omdat de regelgeving strikter werd. Het leek mij verstandig om toen alvast wat aan risicospreiding te doen.”Verder heeft [geïntimeerde] ter zitting verklaard over andere financiële producten die hij heeft aangeschaft: een leaseproduct via Spaar Select in 1996, een AEX+-product bij Tiel Utrecht in 1999, een lijfrente in 2001 en obligaties.
4.7.
Dexia betwist de door [geïntimeerde] gestelde feiten en weerspreekt in hoger beroep de door [geïntimeerde] uit voormelde gang van zaken getrokken conclusie, namelijk dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Het hof overweegt als volgt.
4.8.
Naar het oordeel van het hof bevat het betoog van [geïntimeerde] – ook indien uitgegaan zou moeten worden van de juistheid daarvan – onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat Spaar Select (in de persoon van [de medewerker van Spaar Select] ) een op de specifieke situatie van [geïntimeerde] toegesneden advies heeft verstrekt bij het aangaan van de twee in het geding zijnde overeenkomsten. Weliswaar is hij (en/of zijn andere medewerkers van Spaar Select) bij [geïntimeerde] thuis geweest en zijn enige persoonlijke omstandigheden en wensen uitgevraagd die hebben kunnen bijgedragen aan de door [geïntimeerde] te nemen beslissing, maar daarmee is nog geen sprake van een op de situatie van [geïntimeerde] toegesneden advies. Hierbij is met name van belang dat [geïntimeerde] , zo constateert het hof, een grote mate van eigen inbreng had in de keuze uit de verschillende door Spaar Select aangeboden producten. [geïntimeerde] heeft daarover ter zitting onder andere verklaard dat hij heeft gekozen voor het beleggen in aandelen omdat de opbrengst daarvan historisch gezien het hoogst is, hij zich voorbereidde op de gesprekken met Spaar Select en zelf de hoogte van de inleg bepaalde. Ook heeft [geïntimeerde] ter zitting verklaard dat hij zich bewust was van de risico’s van de handel in aandelen en daarom op eigen initiatief in 1999 minder risicovolle producten heeft aangeschaft. Daarbij komt dat [geïntimeerde] op eigen initiatief en buiten de samenwerking met Spaar Select om, in obligaties heeft belegd en hij andere financiële producten heeft aangeschaft. Het hof concludeert uit het voorgaande dat [geïntimeerde] bewust met vermogensvermeerdering bezig was, zich bewust was van de risico’s en ook een hoge mate van eigen inbreng had in de keuze voor de diverse producten en de in te leggen bedragen, zodat minder snel valt aan te nemen dat hij behoefte had aan een op zijn persoon toegesneden advies. [geïntimeerde] heeft voorts onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat [de medewerker van Spaar Select] zijn (totale) financiële situatie in kaart heeft gebracht en dat de effectenleaseovereenkomsten als onderdeel van een grotere financiële constructie of totaalplan, als beste optie aan [geïntimeerde] zijn geadviseerd. De brief van Spaar Select van 8 juli 1999 over de ‘coulanceregeling’ en het feit dat Spaar Select jaarlijks bij [geïntimeerde] langskwam, maken het oordeel van het hof niet anders. Er is immers niet gebleken dat de gesprekken met Spaar Select meer behelsden dan alleen aanbevelingen van de nieuwste producten van Spaar Select, waaruit [geïntimeerde] vervolgens zelf een keuze maakte. Onder de gegeven omstandigheden concludeert het hof dan ook dat de betrokkenheid van Spaar Select niet zodanig was dat zij hiermee buiten haar vrijstelling is getreden, tenminste niet op een manier die een beroep op de billijkheidscorrectie rechtvaardigt. Omdat [geïntimeerde] onvoldoende heeft aangevoerd om de conclusie te kunnen dragen dat hij door Spaar Select zodanig is geadviseerd dat hem een beroep toekomt op de billijkheidscorrectie, komt het hof niet toe aan zijn bewijsaanbod.
4.9.
De conclusie luidt dat het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie op de grondslag dat Spaar Select bij haar advisering buiten de vrijstelling zou zijn getreden, moet worden verworpen. Andere door [geïntimeerde] met betrekking tot de advisering door Spaar Select aangevoerde argumenten die hierboven niet zijn behandeld, maken het oordeel niet anders. De grieven van Dexia slagen dan ook op dit punt.
beroep op billijkheidscorrectie – doorgeven effectenorders
4.10.
In het kader van de devolutieve werking van het beroep komt het hof toe aan de andere grondslag voor het beroep op de billijkheidscorrectie in eerste aanleg, namelijk de stelling dat Spaar Select is opgetreden als orderremisier en Dexia doordat zij een effectenorder van Spaar Select heeft aanvaard, heeft gehandeld in strijd met artikel 41 NR 1999. [geïntimeerde] heeft deze stelling uit onder andere randnummer 101 van de dagvaarding, voor het eerst (nader) onderbouwd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Mr. Maliepaard heeft ter zitting namens [geïntimeerde] zijn stelling bepleit dat bij de aanschaf van certificaatproducten het aanvraagformulier, gecombineerd met de informatie uit de brochure ‘Allround Sparen’, in alle gevallen leidt tot een voor Dexia uitvoerbare order. [geïntimeerde] stelt dat uit de brochure ‘Allround Sparen’ volgt dat de aan te schaffen producten voor beide partijen op voorhand vast stonden en daarmee per definitie sprake was van het doorgeven van een order bij het insturen van het aanvraagformulier. Mr. Cornegoor heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat dit een nieuwe grondslag behelst, die door [geïntimeerde] niet voor het eerst ter zitting in hoger beroep aan zijn vordering ten grondslag mag worden gelegd.
4.11.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] zijn betoog dat het in de onderhavige zaak om een certificaatproduct gaat en reeds daarom sprake is van een order, te laat naar voren heeft gebracht. Het betreft een nieuwe stelling die afwijkt van het in zijn memorie van antwoord en voordien ingenomen standpunt dat het versturen van het aanvraagformulier en/of het zorgdragen voor de ondertekening van de overeenkomst, al dan niet in onderlinge samenhang, als zodanig reeds kwalificeert als het doorgeven van effectenorders. Nu de Hoge Raad in zijn arrest van 24 april 2020 ter beoordeling van de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door een aanvraagformulier via een tussenpersoon te aanvaarden, de wijze waarop uitleg moet worden gegeven aan het begrip ‘order’ heeft uiteengezet [3] , had [geïntimeerde] met het oog op de tweeconclusieregel in zijn na dit arrest genomen memorie van antwoord zijn (nadere) onderbouwing reeds naar voren kunnen en moeten brengen. Daarnaast overweegt het hof dat zowel de aanvraagformulieren als de brochures waar [geïntimeerde] zich in het kader van de order op beroept, door hem niet is overgelegd. [geïntimeerde] heeft enkel de Allround Sparen en Capital Effect overeenkomsten in het geding gebracht, alsook een brochure die niet ziet op de door hem afgesloten producten waarover het hoger beroep gaat. Gesteld noch gebleken is voorts dat voorafgaand aan de opstelling door Dexia van de inhoud van de overeenkomst nog andere tussen partijen gewisselde gegevens zijn overgelegd. Dit hof heeft in eerdere arresten geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld of de afnemer voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst een order heeft doorgegeven indien de stukken waar de afnemer zich beroept niet in het geding zijn gebracht. [4] Zonder kennis van de inhoud van die documenten kan immers niet worden vastgesteld of de afnemer op dat moment opdracht gaf tot de aanschaf van bepaalde specifieke beleggingsinstrumenten (in het geval van [geïntimeerde] een certificaatproduct en aandelen) door middel van een order. Uit het voorgaande volgt dat bij gebreke van een voldoende (concrete) onderbouwing, het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie op de grondslag dat Spaar Select zou zijn opgetreden als orderremisier, eveneens wordt verworpen.
4.12.
Het gevolg van het voorgaande is dat er geen grond is voor vergoeding van de door [geïntimeerde] betaalde inleg (rente, aflossing en kosten) en Dexia uit hoofde van de overeenkomsten niets meer aan hem verschuldigd is.

5.De slotsom

5.1.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de grieven van Dexia slagen. Het vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen. De vordering van Dexia tot terugbetaling door [geïntimeerde] van hetgeen hij uit hoofde van het bestreden vonnis van Dexia heeft ontvangen vermeerderd met rente, zal als onbestreden worden toegewezen.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van de procedure bij de kantonrechter in conventie en het hoger beroep veroordelen. Grief VI slaagt ook. De kosten voor de procedure bij de kantonrechter in conventie zullen aan de zijde van Dexia zullen worden vastgesteld op € 960,- voor het salaris van de gemachtigde. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Dexia zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 102,96
- griffierecht
€ 760,00
totaal verschotten € 862,96
- salaris advocaat € 4.062,- (2 punten x appeltarief III)
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 januari 2020, en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Dexia van al hetgeen Dexia op grond van het vonnis 29 januari 2020 aan [geïntimeerde] heeft voldaan, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door Dexia tot aan de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure bij de kantonrechter in conventie en in het hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Dexia wat betreft de procedure bij de kantonrechter in conventie vastgesteld op € 960,- voor salaris gemachtigde en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 862,96 voor verschotten en op € 4.062,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, L. Janse en W.C. Haasnoot, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.

Voetnoten

1.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8992, ECLI:NL:GHARL:2020:8984 en ECLI:NL:GHARL:2020:8990.
3.HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:809.
4.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 augustus 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7398 en ECLI:NL:GHARL:2021:7402.