In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van V.o.f. [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2019. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor een gebruikte auto die in juni 2012 is geregistreerd. De belanghebbende had een bedrag van € 404 aan BPM aangegeven, maar het bezwaar tegen de voldoening op aangifte werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar wel een immateriële schadevergoeding van € 5.000 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het bezwaar.
In hoger beroep heeft de belanghebbende onder andere verzocht om een vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase en een rentevergoeding wegens onverschuldigde betaling van belasting. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar niet in geschil is. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een hogere vergoeding van proceskosten dan de forfaitaire vergoeding zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het Hof heeft ook de klachten van de belanghebbende over de hoogte en het vooraf betalen van griffierechten verworpen, en geoordeeld dat deze geen onoverkomelijk obstakel vormen voor de toegang tot de rechter. De rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en wettelijke rente, maar het Hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een rentevergoeding over de periode van betaling van het griffierecht tot aan de terugbetaling door de Inspecteur. Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.