ECLI:NL:GHARL:2021:5817

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.255.812
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij onterecht gelegd beslag en gevolgen voor bestuurders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van Nesia Holding B.V. en Hesco Holding B.V. voor schade die voortvloeit uit onterecht gelegde beslagen op de vermogensbestanddelen van Prowinko c.s. De zaak is ontstaan na een overname van winkels door Prowinko c.s. van de Britse warenhuisketen Marks & Spencer, waarbij Nesia en Hesco betrokken waren. In 2008 legden Nesia en Hesco conservatoire beslagen op de vermogens van Prowinko c.s. in Nederland, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter. Prowinko c.s. heeft vervolgens in een kort geding de opheffing van deze beslagen gevorderd, wat leidde tot een schikking waarbij vervangende hypothecaire zekerheden werden gesteld. In 2013 wees de rechtbank te Brussel de vorderingen van Nesia en Hesco af, waarna Prowinko c.s. hen aansprakelijk stelde voor de schade die voortvloeide uit de beslagleggingen. Het hof oordeelt dat de aansprakelijkheid van Nesia en Hesco pas kan worden vastgesteld zodra de vorderingen in de Belgische procedure definitief zijn afgewezen. Het hof concludeert dat de aansprakelijkheid van de bestuurder [appellant3] ook afhankelijk is van de uitkomst van deze procedure. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart voor recht dat Nesia c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, met dien verstande dat de aansprakelijkheid van [appellant3] pas ingaat vanaf 18 november 2013. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.255.812
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 405930)
arrest van 15 juni 2021
in de zaak van:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidNesia Holding B.V.,

gevestigd te Hilversum,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hesco Holding B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3.
[appellant3],
wonende te [A] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: Nesia c.s.
advocaat: mr. H. Loonstein,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidProwinko Nederland B.V.,

gevestigd te Amstelveen,
2. de vennootschap naar Belgisch recht
Prowinko België Holding N.V.,
gevestigd te Brussel, België,
3. de vennootschap naar Belgisch recht
Immo Meir 89-97,gevestigd te Brussel, België,
4. de vennootschap naar Belgisch recht
Immo Rue Neuve 13-15,gevestigd te Brussel, België,
5.
[geïntimeerde5] ,wonende te [B] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: Prowinko c.s.,
advocaat: mr. J.W. Leedekerken.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 oktober 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte overlegging producties aan de zijde van Nesia c.s.;
- de akte overlegging producties aan de zijde van Prowinko c.s.;
- de spreekaantekeningen van Nesia c.s. en Prowinko c.s.;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 18 maart 2021.
1.3
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van 31 oktober 2018 van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: het bestreden vonnis).
Samenvatting van het geschil
2.2
In het jaar 2001 besluit de Britse warenhuisketen Marks & Spencer (verder: M&S) dat zij haar winkels op het Europese vasteland zal sluiten. Zij gaat vervolgens op zoek naar overnamekandidaten. Eén van de belangstellenden is [appellant3] , c.q. één of meer van zijn vennootschappen. Omdat M&S van geen van de kandidaten een acceptabel bod heeft ontvangen, besluit zij over te gaan tot verkoop van de winkels volgens de formule “property only”. Op basis daarvan worden de winkels verkocht aan (vennootschappen van) [geïntimeerde5] , eigenaar c.q. (middelijk) bestuurder van de Prowinko- en Immo-vennootschappen.
Nesia en Hesco zijn vervolgens tegen een groot aantal betrokkenen bij deze overname procedures gestart, waaronder één voor de rechtbank van koophandel te Brussel. Bij deze procedure is ook Prowinko c.s. partij. Hangende deze procedure hebben Nesia en Hesco na verkregen verlof van de voorzieningenrechter te Amsterdam in 2008 vijftig conservatoire beslagen gelegd op Nederlandse vermogensbestanddelen van Prowinko c.s. Een vervolgens door Prowinko c.s. gestart kort geding tot opheffing van deze beslagen heeft ertoe geleid dat op 14 januari 2009 de beslagen zijn opgeheven, tegen het verschaffen van hypothecaire zekerheden op een aantal panden van de Immo-vennootschappen. Op 21 juni 2017 zijn deze zekerheden vervangen door een bankgarantie.
2.3
Bij vonnis van 14 mei 2013 heeft de rechtbank te Brussel de vorderingen van Nesia en Hesco afgewezen. Hiertegen hebben zij hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep te Brussel, dat bij arrest van 20 februari 2018 de vorderingen eveneens heeft afgewezen. Tegen dit arrest hebben Nesia en Hesco beroep in cassatie ingesteld. Op dat beroep is nog altijd niet beslist.
2.4
Na het vonnis van de rechtbank te Brussel heeft Prowinko c.s. Nesia c.s. bij brieven van 18 november 2013 aansprakelijk gesteld voor de schade die Prowinko c.s. lijdt ten gevolge van de door Nesia c.s. gelegde beslagen en hen gesommeerd tot vrijgave van de gestelde zekerheden. Daags daarna zijn Nesia c.s. door Prowinko c.s. gedagvaard voor de rechtbank Midden-Nederland, met als eerst dienende dag 16 december 2015, welke procedure is uitgemond in het bestreden vonnis.

3.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

3.1
Prowinko c.s. heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat, zodra de vorderingen van Nesia en Hesco in de Belgische procedure zijn afgewezen als gevolg van een eindbeslissing waartegen geen beroep meer mogelijk is en die aldus in kracht van gewijsde is gegaan, Nesia c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die het gevolg is van de beslagleggingen in 2008 en het vestigen van de vervangende hypothecaire zekerheden in 2009, nader op te maken bij staat en dat Nesia c.s. zal worden veroordeeld een voorschot op de schade te betalen van twee miljoen Euro, welk bedrag opeisbaar is zodra de vorderingen van Nesia en Hesco in de Belgische procedure zijn afgewezen als gevolg van een eindbeslissing waartegen geen beroep meer mogelijk is en die aldus in kracht van gewijsde is gegaan, onder veroordeling van Nesia c.s. in de proceskosten.
3.2
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis, onder de voorwaarde dat zodra de vorderingen van Nesia en Hesco in de Belgische procedure in het geheel zijn afgewezen als gevolg van een eindbeslissing waartegen geen beroep meer mogelijk is en die aldus in kracht van gewijsde is gegaan:
- voor recht verklaard dat Nesia en Hesco hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die het gevolg is van de beslagleggingen in 2008 en het vestigen van de hypothecaire zekerheden in 2009;
- hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de schade op te maken bij staat; en
- hen hoofdelijk veroordeeld om aan Prowinko Nederland te betalen een bedrag van
€ 32.549,00 als voorschot op schadevergoeding en in de explootkosten van Prowinko c.s.
Ten aanzien van [appellant3] is, onder dezelfde voorwaarde als hierboven weergegeven,
- voor recht verklaard dat hij samen met Nesia en Hesco hoofdelijk aansprakelijk is voor alle schade die het gevolg is van het handhaven van de door Immo Meir en Immo Rue Neuve gestelde zekerheden vanaf 18 november 2013;
- hem hoofdelijk naast Nesia en Hesco veroordeeld aan Prowinko c.s. te vergoeden alle schade die het gevolg is van het handhaven van de door Immo Meir en immo Rue Neuve gestelde zekerheden vanaf 18 november 2013.
Onder dezelfde voorwaarde als hierboven omschreven is Nesia c.s. in de proceskosten veroordeeld.
4. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1
Nesia Holding is gevestigd te Hilversum, ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding voor de rechtbank gelegen in het rechtsgebied van de rechtbank Midden-Nederland. Op grond van art. 6 lid 1 Verordening 44/2001/EG is de rechtbank Midden-Nederland en mitsdien het hof Arnhem-Leeuwarden bevoegd om van het geschil, ook ten aanzien van de andere oorspronkelijke gedaagden, kennis te nemen.
4.2
De grondslag van vorderingen, zoals geformuleerd in de inleidende dagvaarding, is gelegen in de onrechtmatigheid van de door Nesia en Hesco eind 2008 gelegde beslagen en in de aansprakelijkheid van [appellant3] als bestuurder van deze vennootschappen voor de schade die voortvloeit uit het leggen van deze beslagen en de handhaving daarvan. Deze beslagen zijn gelegd na verkregen verlof van de voorzieningenrechter te Amsterdam en zijn in Nederland gelegd. Deze gedraging, die door Prowinko c.s. als onrechtmatig wordt aangemerkt, leidde tot de latere vervangende zekerheden, maar die vloeien dus rechtstreeks voort uit de eerder gelegde beslagen. Op 11 januari 2009 is de Rome II verordening in werking getreden. Deze verordening vervangt de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (WCOD). De Rome II verordening is op grond van art. 31 van toepassing op schadeveroorzakende gebeurtenissen die zich op of na 11 januari 2009 hebben voorgedaan. De beslagen zijn gelegd vóór 11 januari 2009, namelijk eind 2008, waardoor deze buiten het temporele toepassingsbereik van de Rome II Verordening vallen en de WCOD van toepassing is op de vraag naar toepasselijk recht. Op grond van art. 3 lid 1 WCOD is op de gestelde onrechtmatige daad (het leggen van de beslagen in Nederland) Nederlands recht van toepassing. Dat geldt ook voor [appellant3] , omdat die wordt aangesproken als bestuurder van de vennootschappen en het verwijt tegen hem zich ook uitstrekt tot het laten leggen van die beslagen in Nederland. De door hem gestelde uitzondering als bedoeld in art. 3 lid 2 WCOD doet zich niet voor, nu er in casu louter sprake is van vermogensschade. De omstandigheid dat de rechtbank hem pas vanaf een later moment, gelegen ná 11 januari 2009, aansprakelijk acht, namelijk vanaf het moment van het handhaven van de beslagen c.q. het afdwingen van de hypothecaire zekerheden, betekent niet dat om die reden zijn positie naar Belgisch recht moet worden beoordeeld. De vraag welk recht van toepassing is, moet immers worden beoordeeld naar het moment dat de verweten gedraging heeft plaatsgevonden, te weten het leggen van beslag. Het eenmaal van toepassing verklaarde recht kan daarna niet worden gewijzigd door het toevoegen van andere grondslagen.
Belang
4.3
Prowinko c.s. heeft in hoger beroep haar vordering gewijzigd en vordert thans dat het hof:
1. voor recht verklaart dat, zodra de vorderingen van Nesia en Hesco in de Belgische
procedure zijn afgewezen als gevolg van een eindbeslissing waartegen geen beroep meer mogelijk is en die aldus in kracht van gewijsde is gegaan, de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die het gevolg is van de beslagleggingen in 2008 en het vestigen van de hypothecaire zekerheden in 2009, nader op te maken bij staat;
2. de gedaagden hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eisers een voorschot op de schadevergoeding te betalen ad EUR 500.000,00 (zegge:
vijfhonderdduizend euro), en te bepalen dat dit bedrag onmiddellijk opeisbaar is zodra de vorderingen van Nesia en Hesco in de Belgische procedure zijn afgewezen als gevolg van een eindbeslissing waartegen geen beroep meer mogelijk is en die aldus in kracht van gewijsde is gegaan;
onder hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
4.4
Nesia c.s. heeft betoogd dat Prowinko c.s. bij deze vordering geen belang heeft, omdat in de procedure voor de Belgische rechter nog niet is vastgesteld dat het beslag en de daaruit voortvloeiende maatregelen tot het stellen van zekerheid, ten onrechte heeft plaatsgevonden. Dit verweer slaagt niet.
4.5
Vaststaat dat Nesia c.s. hangende een procedure voor de Belgische rechter een groot aantal beslagen heeft laten leggen onder Prowinko c.s. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad handelt degene die beslag legt op eigen risico en dient hij, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade te vergoeden, indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd. Dat geldt ook in het geval de beslaglegger, op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld. Indien de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht (HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841). Het andersluidende standpunt van Nesia c.s. wordt dan ook verworpen.
4.6
Op het moment dat Prowinko c.s. de onderhavige vordering instelde, stond nog niet vast of van een onterecht gelegd beslag sprake is. Dat is tot de datum van de zitting bij het hof (en het vragen van arrest) onveranderd gebleven. Dat betekent echter niet dat Nesia c.s. niet onder de voorwaarde dat dit wél wordt vastgesteld, reeds thans tot vergoeding van de door Prowinko c.s. geleden schade kan worden veroordeeld. De door Prowinko in haar vordering opgenomen voorwaarde luidt:
“zodra de vorderingen van Nesia en Hesco in de Belgische procedure zijn afgewezen als gevolg van een eindbeslissing waartegen geen beroep meer mogelijk is en die aldus in kracht van gewijsde is gegaan”.Hieruit is niet anders af te leiden dan dat de vordering van Prowinko c.s. ziet op de situatie dat de vorderingen van Nesia en Hesco volledig worden afgewezen en niet slechts gedeeltelijk. Prowinko c.s. voert in hoger beroep aan dat ook nu al een oordeel zou kunnen worden gegeven over de vraag naar misbruik van recht door Nesia c.s. bij het leggen en handhaven van de beslagen, maar zoals hierboven al is overwogen, komt die beoordeling eerst aan de orde bij gedeeltelijke (onherroepelijke) afwijzing van de vorderingen (door de Belgische rechter) waarvoor de beslagen zijn gelegd. Dat zou een nader onderzoek naar de feiten vragen, afhankelijk van het oordeel van de rechter in België. Prowinko heeft er echter voor gekozen om dat oordeel niet af te wachten, zodat het hof zich in zoverre terughoudend moet opstellen. Voor zover Prowinko c.s. (in grief 1 van het incidenteel beroep) betoogt dat in de door haar geformuleerde voorwaarde ook gelezen zou moeten worden dat Nesia c.s. aansprakelijk is op grond van misbruik van recht, volgt het hof dat betoog dus niet.
4.7
In het Nederlandse recht is een veroordeling (in dit geval tot vergoeding van schade, op te maken bij staat) onder een voorwaarde mogelijk (vgl. art. 3:296 lid 2 BW). Nu Prowinko c.s. niet alleen een verklaring voor recht heeft gevraagd, maar ook veroordeling van Nesia c.s. tot vergoeding van de door Prowinko c.s. geleden schade, bestaat in beginsel voldoende belang bij een dergelijke vordering. Dat belang is niet (slechts) gelegen in het behouden van eventuele verhaalsmogelijkheden op Nesia c.s. (daarvoor kunnen ook andere middelen worden aangewend), maar ook in een proceseconomisch voordeel. Met de volgens Prowinko c.s. te verwachten vaststelling van de afwijzing van de vorderingen van Nesia c.s. kan zij direct aansluitend aan dat definitieve oordeel overgaan tot het verhalen van haar schade. Nesia wordt ook niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad bij het reeds thans gevraagde oordeel.
4.8
Het feit dat de gevraagde (voorwaardelijke) veroordeling zich ook uitstrekt tot [appellant3] , maakt geen verschil. Zijn aansprakelijkheid is in zekere zin een afgeleide: indien de beslagen niet onterecht zijn gelegd, treft ook hem geen verwijt, zijn ze wel ten onrechte gelegd, dan komt zijn rol als bestuurder van de vennootschappen in verband met de door Prowinko c.s. gestelde bestuurdersaansprakelijkheid van [appellant3] voor beoordeling in aanmerking. Ook dat oordeel kan nu al worden gevraagd. En ook hier speelt het belang om voortvarend de schade te kunnen verhalen een belangrijke rol. Dat het belang van [appellant3] zich daartegen verzet is niet, althans onvoldoende, gebleken.
4.9
Nu Nesia c.s. niet heeft kunnen aangeven dat er bijzondere omstandigheden aan haar zijde zijn, c.q. kunnen blijken, die aan aansprakelijkheid voor de gevolgen voor de onterecht gelegde beslagen in de weg zouden staan (die zouden volgens haar mogelijk kunnen blijken na een geslaagd cassatieberoep), is er voor het hof geen reden om wegens gebrek aan belang Prowinko c.s. haar vordering te ontzeggen. Het ligt immers op de weg van Nesia c.s. dergelijke omstandigheden aan te voeren.
4.1
Wel heeft het voeren van een procedure onder een voorwaarde, zoals door Prowinko c.s. is geformuleerd, tot gevolg dat de rechter slechts een veroordeling onder die voorwaarde kan uitspreken. Treedt de voorwaarde niet in, dan volgt (dus) ook geen daadwerkelijke veroordeling. Het betoog van Prowinko c.s. dat zij genoodzaakt was een procedure tegen Nesia c.s. in te stellen, gaat er aan voorbij dat, nu de procedure in België nog niet is afgerond, niet vast staat dat zij het gelijk aan haar zijde heeft. Ook het hof zal daarom de veroordelingen onder voorwaarde geven.
Aansprakelijkheid van Nesia en Hesco
4.11
Nesia c.s. heeft niet bestreden dat, indien de vorderingen waarvoor zij beslag heeft doen leggen, worden afgewezen, zij jegens degene op wiens recht inbreuk is gemaakt, aansprakelijk is voor de schade die door het beslag is ontstaan. Voor zover zij betogen dat die aansprakelijkheid zich niet uitstrekt tot het verschaffen van vervangende zekerheid, verwerpt het hof dat betoog. Indien immers de beslagen onterecht blijken te zijn gelegd, dan geldt dat eveneens voor de vervangende zekerheden en kan ook die schade worden verhaald op de beslaglegger. De causaliteit wordt namelijk door opheffing van de beslagen na stellen van vervangende zekerheid niet doorbroken, omdat de grondslag feitelijk niet verandert; zonder de beslagen zou er ook geen vervangende zekerheid zijn gesteld.
Aansprakelijkheid van [appellant3]
4.12
Het toetsingscriterium voor aansprakelijkheid van [appellant3] , als bestuurder, is door de rechtbank weergegeven in de rechtsoverwegingen 4.14 - 4.16, waartegen geen grieven zijn gericht. Kort gezegd komt deze toets neer op de toepassing van de Beklamelnorm. [1]
Hesia c.s. heeft aangevoerd dat, nu sprake is van een risicoaansprakelijkheid van de vennootschappen bij een onterecht beslag, [appellant3] geen schuldaansprakelijkheid kan hebben. Dit standpunt ziet eraan voorbij dat de gestelde aansprakelijkheid van [appellant3] niet direct gelegen is het gelegde beslag zelf, maar in de omstandigheden waaronder de beslagen zijn gelegd en gehandhaafd.
Het gaat er in dit geval om of [appellant3] wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap (leggen en handhaven van beslag en vervangende zekerheid) tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Dit betekent dat voor een ernstig verwijt (…) voldoende is dat de bestuurder ten tijde van het hem verweten handelen of nalaten ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat ondanks de gestelde tegenvordering een vordering op de vennootschap zou resteren (HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:829). Deze situatie is dus te onderscheiden van de aansprakelijkheid van de vennootschappen zelf.
4.13
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [appellant3] heeft Prowinko c.s. aangevoerd dat [appellant3] reeds persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt op het moment dat de beslagen zijn gelegd, eind 2008. Al op dat moment wist [appellant3] , of kon dat redelijkerwijs weten, dat de vennootschappen geen verhaal zouden bieden voor een (eventuele) vordering wegens een ten onrechte gelegd beslag. Dat standpunt volgt het hof niet. Allereerst wijst het hof op het volgende. Op het moment van beslaglegging liep er een procedure tussen een groot aantal partijen. Een (eerste) oordeel over de vorderingen van Nesia en Hesco was nog niet gegeven; dat volgde pas bij uitspraak van de rechtbank van koophandel te Brussel op 14 mei 2013. Prowinko c.s. heeft wel voor de voorzieningenrechter in Amsterdam een vordering ingesteld tot opheffing van de beslagen, maar heeft uiteindelijk op 14 januari 2009 een schikking (opheffing van de beslagen en het stellen van vervangende zekerheid) geprefereerd boven een rechterlijk oordeel. Haar standpunt dat, kort gezegd, ook toen al overduidelijk was dat sprake was van een kansloze vordering (waarvoor beslag was gelegd) volgt het hof dus niet. Het enkele feit dat de vennootschappen Nesia en Hesco over de jaren 2008 en 2009 slechte resultaten hadden geboekt, is niet voldoende om te kunnen spreken van persoonlijk ernstige verwijtbaarheid van de bestuurder. Er dient immers ook voor vennootschappen die in zwaar weer verkeren een mogelijkheid te bestaan om hun rechten geldend te maken. Geoordeeld naar de situatie ten tijde van het beslag en ten tijde van de gestelde zekerheden op 14 januari 2009 kan niet gezegd worden dat [appellant3] toen al wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de beslagleggende vennootschappen niet aan hun eventueel uit ten onrechte gelegde beslagen voortvloeiende verplichtingen zouden kunnen voldoen en daarvoor geen verhaal zouden bieden. Indien al juist is dat de vennootschappen destijds (2008/2009) al meer schulden hadden dan bezittingen, dan zegt dat niet alles over de vraag of de vennootschappen niet aan hun latente verplichtingen tegenover Prowinko c.s. zouden kunnen voldoen, waarbij ook nog moet worden opgemerkt dat toen nog volstrekt onduidelijk was of dergelijke verplichtingen zouden ontstaan en hoe hoog die eventuele vordering zou kunnen zijn. Aan [appellant3] kan dus voor het leggen van het beslag in 2008 en het opheffen daarvan op basis van de schikking in kort geding in 2009 geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, alleen omdat Nesia en Hesco op dat moment geen buffer hadden om een eventuele vordering op grond van onrechtmatig beslag te zijner tijd te kunnen voldoen. Het betoog van Prowinko c.s. dat [appellant3] al aansprakelijk was ten tijde van het beslag c.q. op 14 januari 2009 volgt het hof dus niet.
4.14
De vraag is vervolgens of de aansprakelijkheid van [appellant3] op een later moment is ingetreden. Hierbij is van belang dat de rechtbank van koophandel te Brussel op 14 mei 2013 de vorderingen van Nesia en Hesco op Prowinko c.s. integraal heeft afgewezen. Bij brieven van 18 november 2013 is Nesia c.s. door Prowinko c.s. gesommeerd om de beslagen c.q. de zekerheden op te heffen, waaraan zij niet heeft voldaan. Op dat moment had Nesia c.s. zich echter moeten realiseren dat de vordering waarvoor zij beslag had gelegd (c.q. zekerheid had laten stellen) niet zou komen vast te staan en dat zij tegenover Prowinko c.s. mogelijk schadeplichtig zou worden. Voor de positie van [appellant3] is daarbij van belang dat komt vast te staan dat hij op dat moment wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschappen niet aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen en geen verhaal zouden bieden. In dit kader heeft Prowinko c.s. gesteld dat de vennootschappen Nesia en Hesco gezien de bij haar bekende financiële gegevens technisch failliet zijn (en dat al waren ten tijde van de beslaghandelingen), dat zij sinds 2009 geen jaarstukken meer hebben gepubliceerd en heeft zij gewezen op het feit dat Hesco op 17 juni 2013 ontbonden is door de Belgische Kamer van Koophandel wegens het niet betalen van rekeningen. Dit laatste is door [appellant3] niet betwist. Het lag vervolgens op zijn weg om gemotiveerd aan te geven en zo nodig te onderbouwen, dat de vennootschappen op 18 november 2013 in staat zouden zijn om een eventuele vordering tot vergoeding van schade te voldoen, of dat op een andere wijze verhaal mogelijk zou zijn. Hij moest er, na de uitspraak van de Belgische rechtbank van 14 mei 2013 immers ernstig rekening mee houden dat Prowinko c.s. een vordering had op Nesia en Hesco.
4.15
Het hof moet vaststellen dat [appellant3] geen concrete informatie heeft verschaft over de gegoedheid van de vennootschappen, hoewel deze informatie hem bekend was of kon zijn. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft hij gesteld dat Hesco “inmiddels” in liquidatie verkeert en dat Nesia ná 2009 inderdaad, zoals gesteld door Prowinko c.s., geen jaarrekeningen meer heeft gepubliceerd. Hij verwijt Prowinko c.s. dat zij niet heeft aangetoond dat de vennootschappen geen verhaal zouden bieden, maar deze kon zich slechts baseren op stukken die extern bekend waren. Dat die een (zeer) slecht beeld gaven van die financiële situatie is door [appellant3] niet bestreden. Door geen informatie te verschaffen over de financiële positie van Nesia en Hesco, waarmee het beeld uit externe stukken wordt tegengesproken, kan het hof niet anders concluderen dan dat deze vennootschappen op of na 18 november 2013 niet in staat zouden zijn om een vordering van Prowinko te voldoen, noch dat zij daarvoor verhaal zouden bieden. Dit betekent dat [appellant3] aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die is ontstaan of is vergroot door het handhaven van de beslagen en zekerheden na 18 november 2013.
4.16
[appellant3] heeft nog wel aangevoerd dat de (hoge) proceskosten die inmiddels in België verschuldigd waren (uiteindelijk) zijn betaald en dat daaruit zou blijken dat er wel degelijk aan de verplichtingen kan worden voldaan, maar vaststaat dat dit door een andere vennootschap van [appellant3] is gedaan. Hij heeft niet gesteld dat deze vennootschap ook zal opkomen voor de schade die Nesia en Hesco mogelijk zouden moeten betalen, noch heeft hij inzicht gegeven in de gegoedheid van die vennootschap. Aan de omstandigheid dat de proceskosten zijn voldaan, kan daarom geen gewicht worden toegekend. Dat geldt ook voor de stelling van Nesia c.s. dat Prowinko c.s. op enig moment een schikkingsvoorstel zou hebben gedaan van 1,5 miljoen euro. Prowinko c.s. heeft dat betwist en het is voor de aansprakelijkheid van [appellant3] geen relevante factor.
De schade
4.17
Partijen hebben in onderhavige procedure beperkt gedebatteerd over de omvang van de schade. Prowinko c.s. heeft verwijzing naar de schadestaat gevorderd. De mogelijkheid dat er door Prowinko c.s. schade is geleden als gevolg van de beslagen, is aannemelijk. Het hof vindt die schade echter niet eenvoudig vast te stellen en zal, ook met het oog op de voorwaarde waaronder de vordering van Prowinko c.s. is ingesteld, de gehele beoordeling van de schade naar de schadestaatprocedure verwijzen. In zoverre slagen de grieven van Nesia c.s. die zich richten tegen de door de rechtbank toegekende schadebedragen. Dit heeft ook tot gevolg dat het gevraagde voorschot op de schade wordt afgewezen, mede met het oog op het gegeven dat een buitenlandse rechter nog een oordeel moet geven en sprake is van een veroordeling onder een voorwaarde.

5.De slotsom

5.1
De grieven in het principaal appel slagen voor een deel. Die in het incidenteel appel slagen niet. Het hof zal het vonnis van de rechtbank om praktische redenen vernietigen en een nieuw dictum formuleren.
5.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep in het principaal appel en het incidenteel appel worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in het principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 oktober 2018 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat, zodra de vorderingen van Nesia en Hesco in de Belgische procedure zijn afgewezen als gevolg van een eindbeslissing waartegen geen beroep meer mogelijk is en die aldus in kracht van gewijsde is gegaan, Nesia c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die het gevolg is van de beslagleggingen in 2008 en het vestigen van de hypothecaire zekerheden in 2009, met dien verstande dat dit ten aanzien van [appellant3] geldt vanaf 18 november 2013, nader op te maken bij staat;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Sap, S.M. Evers en M.C. Bijl, is door de voorzitter ondertekend en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.

Voetnoten

1.HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627.