In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 367.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 584,99 voor het jaar 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 7 december 2021 heeft het Hof de argumenten van belanghebbende gehoord, die zich beroept op het gelijkheidsbeginsel en de meerderheidsregel. Belanghebbende stelde dat de waarde van zijn woning verlaagd moest worden tot € 336.000 op basis van vergelijkbare woningen in de omgeving. Het Hof oordeelde echter dat de door belanghebbende aangedragen woningen niet identiek waren aan zijn woning, waardoor een beroep op de meerderheidsregel niet kon slagen. Ook het beroep op begunstigend beleid van de heffingsambtenaar werd afgewezen, omdat belanghebbende geen vergelijkbare gevallen had aangedragen die een gunstigere behandeling hadden gekregen.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaak terecht had vastgesteld en dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.