In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afdrachtvermindering onderwijs. De belanghebbende, een B.V., had voor de jaren 2010 tot en met 2012 de afdrachtvermindering toegepast, maar kreeg naheffingsaanslagen opgelegd door de Inspecteur na een boekenonderzoek. De belanghebbende bestreed deze naheffingen met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar andere belastingplichtigen die volgens haar een gunstiger behandeling hadden gekregen. Het Gerechtshof Den Haag verwierp dit beroep, wat leidde tot cassatie door de belanghebbende.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het beroep op begunstigend beleid niet kon slagen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde ook over de proceskosten, waarbij de Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het geding in cassatie en het griffierecht aan de belanghebbende.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de belastingautoriteiten om een consistente en transparante toepassing van belastingregels te waarborgen, vooral als het gaat om het gelijkheidsbeginsel en begunstigend beleid.