In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel over de aanslagen in de afvalstoffenheffing voor de jaren 2018 en 2019. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2019 aanslagen opgelegd, die door de rechtbank deels zijn verminderd. Belanghebbende stelt dat de aanslagen niet kostendekkend zijn en dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Het Hof heeft op 3 november 2021 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn gehoord. De rechtbank had eerder de aanslag over 2018 verminderd en de aanslag over 2019 gehandhaafd, met toekenning van proceskosten aan belanghebbende.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de ramingen van baten en lasten. Het geschil spitst zich toe op de kostendekkendheid van de beleidsbegrotingen en de vraag of de heffingsambtenaar de juiste posten heeft meegenomen in de berekening. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de geraamde lasten niet in overeenstemming zijn met de werkelijke kosten. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten voor griffierecht en proceskosten worden niet vergoed.