3.8Dit is anders voor het belastingjaar 2019. In de beroepsgronden tegen de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2018 heeft eiser aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Door in het verweerschrift een uitspraak op het bezwaar voor het jaar 2019 te doen, zonder eiser te horen, heeft verweerder voor het jaar 2019 de hoorplicht wel geschonden. Dit is door verweerder ter zitting ook erkend.
Eiser heeft echter in beroep de gelegenheid gehad om zijn standpunten schriftelijk en mondeling ter zitting naar voren te brengen en stukken over te leggen. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om de schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld.
Wel ziet de rechtbank ook in de schending van de hoorplicht aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- aan hem dient te vergoeden.
De kosten voor het ter beschikking hebben van een restafvalcontainer
De verhoging van het tarief voor het ledigen van de restafvalcontainer
De verhoging van het vaste tarief voor de afvalstoffenheffing voor 2019
3.9.1Eiser heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Waar voor het ter beschikking hebben van een restafvalcontainer door een inwoner betaald moet worden, geldt dit niet voor andere inzamelmiddelen zoals een zorgcontainer of een ondergrondse restafvalcontainer. Aldus betaalt een kleine groep inwoners wel voor een inzamelmiddel en de overige inwoners niet.
Hij heeft verder aangevoerd dat hij het niet eens is met de tariefverhogingen voor het ledigen van de 240 liter en de 140 liter restafvalcontainers. Dit komt neer op een tariefverhoging van 38 %.
3.9.2Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slagen als sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, voortkomend uit een door de heffingsambtenaar gevoerd begunstigend beleid of uit een oogmerk van begunstiging, dan wel indien de zogenoemde meerderheidsregel is geschonden.
3.9.3Verweerder heeft aangevoerd dat de gemeente Hengelo in het kader van het “omgekeerd inzamelen” ervoor heeft gekozen om het gebruik van de restafvalcontainer te ontmoedigen en om die reden aan de inwoners die ervoor kiezen toch een restafvalcontainer ter beschikking te hebben, daarvoor het door de gemeenteraad vastgestelde tarief in rekening te brengen. Dan is het aan de inwoners van de gemeente om daarin een keuze te maken. De inwoner die wel de beschikking wil hebben over een restafvalcontainer betaalt het daarvoor vastgestelde tarief, de inwoner die ervoor kiest om gebruik te maken van de ondergrondse restafvalcontainer en geen restafvalcontainer ter beschikking wil hebben, betaalt dit tarief niet. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
3.9.4Anders dan eiser heeft aangevoerd, is niet gebleken dat met een tarief van € 18,- voor het ter beschikking hebben van een restafvalcontainer sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Hetzelfde heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden voor de verhoging van de tarieven voor de lediging van de restafvalcontainers en de verhoging van het vaste tarief voor de afvalstoffenheffing voor 2019.
Gemeenten kunnen op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing. De rechtbank wijst in dit verband op onder meer het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI1943). Verder is er geen relatie vereist tussen de hoogte van de heffing en de aanschafwaarde, omdat het niet gaat om de kostendekking per inzamelmiddel, maar om de kostendekking op het niveau van de gehele verordening. 3.9.5Dat de inwoners die het zich financieel konden permitteren de restafvalcontainer hebben gehouden en dat het ter beschikking hebben van een dergelijke container in feite inkomensafhankelijk is geworden, heeft eiser weliswaar gesteld maar niet nader onderbouwd. De rechtbank zal dit betoog dan ook onbesproken laten.
De kosten van de lediging van een 240 liter restafvalcontainer en GFT-container in relatie tot de kosten van een 140 liter restafvalcontainer en GFT-container
3.10.1Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het tarief voor het ledigen van de containers gebaseerd moet worden op het gewicht van de container, omdat de gemeente voor het verwerken van restafval per kilo betaalt. Er is sprake van rechtsongelijkheid, omdat voor volume betaald moet worden, terwijl zowel voor de 240 liter container als de container van 140 liter het maximaal aan te bieden gewicht 70 kilo bedraagt.
3.10.2De rechtbank overweegt ook in dit kader dat de gemeente op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf, zelf invulling kan geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeente in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing. Van een onredelijke en willekeurige belastingheffing is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is ook van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake.
De kosten van de GFT-afvalcontainer in relatie tot de kosten voor een 30 liter-zak voor hoogbouw
3.11.1Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat bewoners in hoogbouw meer betalen voor het aanbieden van hun GFT-afval dan bewoners in laagbouw. Ook hier is volgens eiser sprake van rechtsongelijkheid en een onredelijke en willekeurige belastingheffing.
3.11.2Ook hier is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Ook van schending van het gelijkheidsbeginsel is niet gebleken, nu de mate waarin en de wijze waarop door bewoners van laagbouw en hoogbouw GFT-afval wordt aangeboden kan verschillen, zodat van gelijke gevallen in zoverre geen sprake is.
Mede in het licht van eisers opmerking in de bezwaarfase dat hij eigenlijk te weinig betaalt voor het aanbieden van zijn GFT-afval, ziet de rechtbank niet in hoe dit standpunt de rechtmatigheid van eisers aanslag kan raken.
3.11.3Eiser heeft in dit verband verder aangevoerd dat de gemeente wettelijk verplicht is het GFT-afval afzonderlijk in te zamelen, maar dat zij dat, met uitzondering van de voedselfiets, niet doet bij hoogbouw. Hoogbouwbewoners moeten het GFT-afval in strijd met de wet bij het restafval doen en daarvoor het hoge restafvaltarief betalen. Die bewoners worden daarvoor niet gecompenseerd.
3.11.4De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de gemeente de bij het perceel van eiser ontstane afvalstoffen heeft ingezameld en dat de gemeente in zoverre aan haar inzamelingsplicht heeft voldaan. De door eiser gestelde omstandigheid dat de gemeente bij hoogbouw het GFT-afval niet apart inzamelt, kan de rechtmatigheid van eisers aanslag dan ook niet raken.
De wijziging van de ledigingsfrequentie
3.12.1Eiser heeft aangevoerd dat de ledigingsfrequentie is gewijzigd van 1 x per 2 weken naar 1 x per 8 weken. De dienstverlening is daardoor verminderd. Volgens informatie van de gemeente moeten vanuit hygiënisch oogpunt de containers elke week geleegd worden.
3.12.2De rechtbank volstaat ten aanzien van dit standpunt met de opmerking dat de ledigingsfrequentie de rechtmatigheid van eisers aanslag niet kan raken. Daar komt bij dat het ledigen van een afvalcontainer een feitelijke handeling van de gemeente is, waarover de bestuursrechter geen oordeel kan vellen.
Overschrijding van de opbrengstlimiet?