ECLI:NL:GHARL:2020:9928

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
200.248.094/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies over directe gewasschade en beoordeling van teeltplanschade in het kader van een gewassenverzekering

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een geschil tussen de vennootschap onder firma Fa. Pannekoek en Achmea Schadeverzekeringen N.V. over schadevergoeding in het kader van een gewassenverzekering. De zaak is ontstaan na een uitbraak van de bacterie pseudomonas in de orchideeënkwekerij van Pannekoek in 2014, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de gewassen. Pannekoek meldde de schade op 18 juli 2014 bij haar tussenpersoon, die deze op 12 september 2014 bij Achmea rapporteerde. Achmea heeft vervolgens een schade-expert ingeschakeld, maar de schadevaststelling en de beslissing over dekking hebben veel tijd in beslag genomen, wat leidde tot liquiditeitsproblemen voor Pannekoek.

De rechtbank heeft de schadevordering van Pannekoek afgewezen, met de conclusie dat Achmea niet onrechtmatig had gehandeld in de schadeafhandeling. Pannekoek heeft in hoger beroep achttien grieven ingediend en vordert nu ook schadevergoeding voor gevolgschade als gevolg van de vertraging in de schadevergoeding. Het hof heeft geoordeeld dat de bindende vaststelling van de schade door de adviseur niet in de weg staat aan de beoordeling van de teeltplanschade door het hof. Het hof heeft vastgesteld dat Achmea te laat heeft gereageerd op de schademelding en dat de schadevaststelling niet met voldoende urgentie is behandeld.

Het hof heeft besloten dat er een meervoudige comparitie van partijen moet plaatsvinden om verdere informatie te verkrijgen over de schade en de regievoering van het onderzoek door Achmea. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.248.094
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 326026)
arrest van 1 december 2020
in de zaak van
de vennootschap onder firma
Fa. Pannekoek,
voorheen gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Pannekoek,
advocaat: mr. A.C. Teeuw,
tegen
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. M.B. Esseling.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 18 februari 2020 waarin een meervoudige comparitie van partijen is bepaald, die geen doorgang heeft kunnen vinden vanwege de corona-maatregelen;
- het schriftelijke pleidooi van Pannekoek met een productie;
- het schriftelijke pleidooi van Achmea.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op de door partijen (aanvullend) aangeleverde procesdossiers.

2.De feiten

Het hof gaat uit van de feiten die de rechtbank in het vonnis van 18 april 2018 (hierna: het vonnis, gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBGEL:2018:1744) onder 2.1 tot en met 2.17 heeft vastgesteld, met uitzondering van r.o. 2.13. De grieven I en II richten zich slechts op de onvolledigheid van de opgenomen feiten dan wel op de wijze waarop de rechtbank bij haar beoordeling met de feitenvaststelling is omgegaan, maar niet tegen de feitenvaststelling zelf. Grief IV richt zich wel tegen de feitenvaststelling in r.o. 2.13 en die feitenvaststelling zal buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover van belang zal het hof hierna bij zijn beoordeling nog op de niet door de rechtbank vastgestelde feiten ingaan of feiten opnieuw vaststellen.

3.De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Deze zaak gaat kort gezegd over het volgende. In week 25 van 2014 heeft zich in de orchideeënkwekerij van Pannekoek een (toen nog niet onderkende) uitbraak voorgedaan van de (zeer besmettelijke) bacterie pseudomonas. Er waren problemen geweest (een gescheurde rubberen o-ring van het ontluchtingsventiel) aan het apparaat dat de toevoeging van antibacteriële (ontsmettings-)middelen (chloordioxide) aan het gietwater doseert (de doseerunit), waardoor dit was uitgevallen. In week 29 bleek dat de bacterie zich wijd had verspreid, werd zichtbaar dat er aanzienlijke schade was (alle planten die in week 26 op alle afdelingen van de kwekerij stonden zijn besmet geraakt en ook het stekmateriaal dat op dat moment in de kas stond en in week 27 en week 28 opgepot is) en heeft Pannekoek op 18 juli 2014 de schade gemeld bij haar tussenpersoon Vonk & Van Gaalen (hierna: de tussenpersoon of [B] ). De tussenpersoon heeft de schade op 12 september 2014 bij Achmea gemeld. Na de melding heeft Achmea [A] (schade-expert bij Achmea) ingeschakeld voor een onderzoek naar de toedracht en naar de schadeomvang. [A] heeft op 15 september 2014 [C] (registertaxateur) opdracht gegeven een eerste inventarisatie te doen. Vervolgens hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden en heeft Achmea op 6 februari 2015 bericht dekking te verlenen en een voorschot van € 250.000 toegezegd, dat op 11 februari 2015 werd betaald. De omvang van bepaalde schade is door bindend adviseur (door partijen veelal met arbiter aangeduid) [D] op 8 februari 2016 vastgesteld op € 1.164.446. Achmea heeft dit bedrag volledig aan Pannekoek uitgekeerd.
3.2
De rechtbank heeft de schadevordering van Pannekoek van € 1.535.649, waaronder € 1.430.677 aan teeltplanschade, afgewezen. De rechtbank is met toepassing van de Babit-norm (ECLI:NL:GHAMS:2007:BA9981) tot de conclusie gekomen dat met de wijze waarop Achmea de schade van Pannekoek heeft afgewikkeld niet is komen vast te staan dat Achmea misbruik heeft gemaakt van haar onderzoeksbevoegdheid en daarbij moedwillig voorbij is gegaan aan het (financiële) belang van Pannekoek. Indien dit wel het geval zou zijn geweest dan zou dat een grond kunnen zijn om niet alleen te volstaan met de gefixeerde schadevergoeding van artikel 6:119 BW in de vorm van wettelijke rente als compensatie voor vertraging in de uitbetaling van een geldsom. De rechtbank acht de vordering, voor zover deze is gebaseerd op dekking van de teeltplanschade onder de polis, ook niet toewijsbaar, omdat [D] de schadeomvang bindend tussen partijen heeft vastgesteld.
3.3
Pannekoek heeft in hoger beroep achttien grieven tegen het vonnis geformuleerd en, zonder bezwaar van Achmea, haar eis gewijzigd. In hoger beroep vordert Pannekoek naast haar vordering van € 1.535.649 als gevolgschade door de onzorgvuldige schadeafhandeling, thans ook betaling van de schade (nader vast te stellen in een schadestaatprocedure) die zij heeft geleden vanwege de beëindiging en verkoop in 2017 van haar bedrijf. De vertraging van de uitkering van de schade heeft geleid tot ernstige liquiditeitsproblemen en een noodgedwongen beëindiging en verkoop van het bedrijf, aldus Pannekoek.
3.4
Het hof zal de grieven van Pannekoek niet in de door haar gepresenteerde volgorde behandelen maar eerst wat bredere discussiepunten beslechten om daarna tot de kern van het geschil te komen.
Bindend advies en teeltplanschade
3.5
Het hof zal beginnen met het antwoord op de vraag of de vaststelling van bindend adviseur [D] in de weg staat aan beoordeling door het hof of de gevorderde teeltplanschade onder de dekking van polis valt. Volgens Achmea staat de Akte van Disakkoord van 25 november 2015 (productie 45 bij inleidende dagvaarding), op grond waarvan [D] de schade heeft vastgesteld op € 1.164.446, eraan in de weg dat Pannekoek opnieuw schadevergoeding kan eisen, nu hierover al bindend tussen partijen is beslist. Pannekoek betoogt dat [D] uitsluitend de omvang van de directe gewasschade bindend heeft vastgesteld en dat Achmea gehouden is de door haar geleden gevolgschade, waaronder de teeltplanschade, aan haar uit te keren. Op grond van de Akte van Disakkoord heeft zij geen rechten prijsgegeven over de omvang van de schade en de uitleg van de polis; het hof kan nog over de teeltplanschade oordelen.
3.6
In de Bijzondere Voorwaarden Gewassenverzekering (productie 10 bij inleidende dagvaarding) is, onder meer, het volgende over het teeltplan opgenomen. In artikel 1.1 wordt “Gewassen” omschreven als “De in de kassen van het bedrijf van de verzekeringnemer te telen gewassen, volgens de specificatie van het laatst bij (-) Achmea ingediende teeltplan.” Artikel 1.2 verstaat onder “Teeltplan”: “Het jaarlijks door de verzekeringnemer in te dienen overzicht van de in de komende 12 maanden te betelen oppervlakten, de daarop te telen gewassen en de verwachte brutoopbrengst daarvan.” Onder artikel 1.3 wordt “Schade” gedefinieerd als “Het financiële verlies tijdens de uitkeringstermijn als gevolg van een gedekte gebeurtenis door minder opbrengst van de voorgenomen teelten dan verwacht werd door aantasting van de gewassen, noodzakelijke wijziging van het teeltplan of waardevermindering van apart meeverzekerd meerjarig plantmateriaal.” Volgens artikel 9.3, aanhef en onder f zal bij het bepalen van de omvang van de schade onder meer rekening worden gehouden met de financiële gevolgen van een eventuele wijziging in het teeltplan.
3.7
Naar het oordeel van het hof heeft [D] geen teeltplanschade vastgesteld. Volgens de schadeberekening van 9 oktober 2015 (productie 43 bij inleidende dagvaarding) van [E] (expert van Pannekoek) bedraagt de schade aan de gewassen totaal kwantitatief afgerond € 1.796.017 (later bijgesteld op afgerond € 1.794.096). Volgens de opgave van 20 november 2015 van [A] bedraagt de gewasschade afgerond € 807.087. Omdat de experts geen overeenstemming konden bereiken is een Akte van Disakkoord opgesteld. Hieruit blijkt dat de bindend adviseur moest oordelen over de verschillen in de schadeberekeningen van [A] en van [E] ten aanzien van “300 Gewas Orchideeën”. Dit heeft betrekking op vaststelling van de minder opbrengst: directe gewasschade. Bindend adviseur [D] van Agro Expertiseburo B.V. heeft in haar rapport van 8 februari 2016 (productie 46 bij inleidende dagvaarding) de schade door uitgevallen en mindere planten plus extra kosten minus uitgespaarde kosten begroot op € 1.164.446; dat is de minderopbrengst. Verdere teeltplan- en andere schade heeft [D] daarin niet besproken. Al eerder had Achmea op 5 maart 2015 per e-mail in reactie op een eerdere e-mail van de tussenpersoon van diezelfde dag, waarin deze [A] verzoekt toe te lichten waarom Achmea niet zal overgaan tot vergoeding van gevolgschade c.q. teeltplanschade, medegedeeld dat zij geen schade zal vergoeden die los staat van de "huidige gewasschade" (productie 47 en 48 bij inleidende dagvaarding). Dit betekent dat het hof alle schadevorderingen die thans voorliggen, zijnde geen directe gewasschade in de vorm van minderopbrengst, kan beoordelen. Grief XVI slaagt in zoverre.
Melding
3.8
De rechtbank heeft Achmea gevolgd in haar verweer dat zij door de late melding van de tussenpersoon aan haar in haar belangen is geschaad. Hierdoor heeft Achmea bepaald onderzoek niet meer kunnen verrichten. Volgens Achmea dient het risico van de verlate melding voor rekening van Pannekoek te komen, omdat het gaat om een onafhankelijke tussenpersoon die door Pannekoek is ingeschakeld. Pannekoek heeft met een beroep op artikel 4.2.1 van de Algemene Voorwaarden Glastuinbouwpakket (productie 8 bij conclusie van antwoord) dit standpunt van Achmea weersproken.
3.9
Het hof is van oordeel dat artikel 4.2.1 niet zo kan worden uitgelegd als Achmea voorstaat. Het gaat hier om de uitleg van een polisvoorwaarde, waarbij niet gesteld of gebleken is dat door partijen hierover is onderhandeld. In zo'n geval is de uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (vergelijk HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793). Meer specifiek kan van belang zijn (1) de betekenis van het gebruikte begrip in het algemeen spraakgebruik, (2) de betekenis van het gebruikte begrip in een specifieke setting, (3) het samenstel van polisvoorwaarden en de eventuele toelichting en (4) het met de bepaling beoogde doel en de functie van de verzekering (vergelijk recent ECLI:NL:PHR:2020:463 onder 2.13). Artikel 4.2.1 luidt:
Als zich een gebeurtenis heeft voorgedaan waaruit voor Avéro Achmea verplichtingen uit een verzekering van het Topland Glastuinbouwpakket kunnen voortvloeien is een verzekerde verplicht Avéro Achmea of de verzekeringsadviseur daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen.
In artikel 4.2.1 is uitsluitend bepaald dat een verzekerde verplicht is om Achmea of de verzekeringsadviseur zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van de gebeurtenis. Dit laatste is wat Pannekoek heeft gedaan. Achmea heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het voor Pannekoek duidelijk had kunnen zijn dat zij niet aan haar meldingsplicht van artikel 4.2.1 heeft voldaan door aan haar tussenpersoon melding te doen van de gebeurtenis. Een voorbehoud dat bijvoorbeeld een melding pas geldig is gedaan als zij Achmea heeft bereikt, ontbreekt in het artikel. Dit brengt dan ook met zich dat Achmea een te late melding door de verzekeringsadviseur aan haar niet aan Pannekoek kan tegenwerpen en dat de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico komen. Op de wijze zoals artikel 4.2.1 is geformuleerd kan een door Pannekoek in de arm genomen hulppersoon hier namelijk zowel hulppersoon van Pannekoek als van Achmea zijn.
3.1
Vaststaat dat Pannekoek op 18 juli 2014 de gebeurtenis aan de tussenpersoon heeft gemeld. Anders dan Achmea aanvoert, brengt de enkele omstandigheid dat Pannekoek de schade zelf pas op 18 juli 2014 bij haar tussenpersoon heeft gemeld en eerst op 7 augustus 2014 het door haar tussenpersoon verstrekte schadeaangifteformulier heeft ingevuld, niet mee dat het haar beroep op artikel 9.2 van de Bijzondere Voorwaarden Gewassenverzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Achmea heeft voorts aangevoerd dat artikel 9.2 niet ziet op de dekkingsvraag, maar louter op de schadevaststelling, waarbij in het artikel is bepaald dat de definitieve schadevaststelling zal geschieden zodra alle benodigde gegevens beschikbaar zijn. In hoger beroep heeft Achmea erkend dat het debat of er dekking was op grond van artikel 2.7.2. of 2.7.3 van de Bijzondere Voorwaarden Gewassenverzekering vooral tijdens de procedure is gevoerd en niet na de schademelding in 2014.
Artikel 9.2 luidt:
De definitieve vaststelling zal geschieden zodra alle benodigde gegevens beschikbaar zijn, doch uiterlijk binnen 3 maanden na de schadedatum, tenzij een later tijdstip wordt overeengekomen.
3.11
Het hof is voorshands van oordeel dat Achmea op grond van artikel 9.2 in beginsel op 18 oktober 2014, zijnde de in het artikel genoemde termijn van uiterlijk drie maanden na de schadedatum (klaarblijkelijk is bedoeld: schademeldingsdatum), tot een definitieve schadevaststelling had moeten komen. Achmea heeft, naar het voorshands oordeel van het hof, in onvoldoende mate toegelicht dat artikel 9.2 louter betrekking heeft op de bepaling van de omvang van de schade. Het hof heeft er oog voor dat de dekkingsvraag en de schadevaststelling vaak parallel lopende processen kunnen zijn. Juist bij gewasschade en ook bij veel andere schades is een voortvarende vastlegging van de schade om diverse redenen geboden, ook omdat informatie over (ontstaan en omvang van) de schade van belang kan zijn voor de beantwoording van de vraag naar de (omvang van de) dekking. De formulering van artikel 9.2 lijkt voldoende aanwijzing te geven dat ook binnen de termijn van drie maanden een beslissing over de dekking moet zijn genomen. Dat de dekkingsbeslissing met een zekere voortvarendheid moet worden genomen ligt ook voor de hand bij het doel en de functie van een Gewassenverzekering. Wat zou een verzekerde anders hebben aan een definitieve vaststelling binnen drie maanden? Vaststaat dat Achmea eerst op 6 februari 2015 heeft meegedeeld dat zij tot dekking zal overgaan. Dat is in het licht van artikel 9.2 ruimschoots te laat. Het hof zal op de periode waarin onderzoek is gedaan tot het moment waarop het dekkingsoordeel is genomen, hierna nog nader ingaan.
3.12
Ook in het geval dat aan artikel 4.2.1 de uitleg wordt gegeven zoals Achmea die voorstaat, namelijk dat de melding pas op 12 september 2014 rechtsgeldig door haar is ontvangen, dan nog had Achmea in beginsel op grond van artikel 9.2 uiterlijk na drie maanden, zijnde 12 december 2014 de schade moeten vaststellen. Ook dan is 6 februari 2015 nog te laat. Niet voldoende gesteld of gebleken is dat partijen nadere afspraken hebben gemaakt over de verruiming van de in artikel 9.2 genoemde termijn met betrekking tot het antwoord op de dekkingsvraag. Wel hebben partijen nadere afspraken gemaakt om de schade te laten vaststellen door een bindend adviseur, wat daarmee dus veel langer zou gaan duren. Maar dit staat natuurlijk niet in de weg aan de verplichting van de verzekeraar om ingeval dekking redelijkerwijs aannemelijk is, voortvarend tot een passende bevoorschotting over te gaan. De grieven XIV en XV slagen.
Onderzoek
3.13
Partijen hebben uitvoerig gedebatteerd over de tijdigheid van het uitgevoerde onderzoek door Achmea. Het hof oordeelt hierover voorshands als volgt (zie ook hierna). Tegenover de nauwkeurig onderbouwde en met tal van producties gedocumenteerde weergave van Pannekoek van het verloop van de schadeafhandeling na de schademelding heeft Achmea onvoldoende aangevoerd om te kunnen begrijpen waarom schade-expert [A] op 15 september 2014 taxateur [C] inschakelt, die – zo blijkt uit de stukken – zich louter richt op het vaststellen van de schadeomvang. Op welke wijze Achmea in die periode (ook) de dekkingsvraag ter hand neemt, heeft Achmea in onvoldoende mate toegelicht. Dat de dekkingsvraag en schadekwestie een onderlinge samenhang kunnen vertonen heeft het hof hiervoor reeds overwogen. Ook geldt dat de schade zo spoedig mogelijk zal moeten worden vastgesteld omdat door tijdsverloop dit veelal moeilijker kan worden. Een en ander neemt echter niet weg dat de dekkingsvraag hier ook binnen de door de verzekeraar zelf gestelde termijnen beantwoord dient te worden, mede gelet op het antwoord op de vraag wanneer gestart dient te worden met een eerste bevoorschotting.
De wijze waarop [C] zijn onderzoek vervolgens heeft uitgevoerd, kwalificeert het hof als niet voldoende competent, niet voldoende professioneel en met een opvallend gemis aan urgentie gelet op de belangen van Pannekoek. Illustratief voor dat laatste is bijvoorbeeld de e-mail van 14 januari 2015 (productie 62 van Pannekoek in eerste aanleg) van [C] aan Pannekoek, over grafieken, waarbij [C] eindigt: "Gelukkig is daar geen haast bij". Dit terwijl de dekkingsvraag toen nog steeds niet was beantwoord en namens Pannekoek al meerdere maanden en indringend was aangegeven dat zij door het evenement en het uitblijven van een verzekeringsuitkering in ernstige liquiditeitsproblemen kwam.
3.14
Mogelijk dat (naar het hof aanneemt, de externe) taxateur [C] het niet tot zijn taak vond horen om de voortgang in de gaten te houden van de beslissing om dekking vast te stellen, maar niet duidelijk wordt wie zich aan de zijde van Achmea daarvoor wel verantwoordelijk voelde. Vaststaat dat in de maand oktober 2014, nadat [C] eind september 2014 een voorlopig rapport had uitgebracht, er nauwelijks enige voortgang is gemaakt in de vaststelling van de dekking (zijn rapport kwam pas op 29 oktober 2014 op het bureau van schadebehandelaar [F] ). Ook in de e-mail van 6 november 2014 (productie 7 bij memorie van antwoord) van [F] aan [C] (en [A] in c.c.) waarin [C] gevraagd wordt nader onderzoek te doen naar vooral alternatieve schadeoorzaken voor rekening van Pannekoek (keuze om ontsmettingsmiddel langere tijd in verkeerde samenstelling toe te dienen en schending bereddingsplicht) en waarbij [F] constateert dat dat nog een hele klus zal zijn, ontbreekt elk gevoel van urgentie. Ook tijdens dit nadere onderzoek, waarbij [C] in alle andere richtingen leek te exerceren dan naar de door Pannekoek opgegeven schadeoorzaak, wordt geen duidelijke regie aan de kant van Achmea zichtbaar, levert Pannekoek gevraagd maar ook vaak ongevraagd op eigen initiatief informatie aan zonder dat haar vooraf duidelijk is gemaakt in welk format die informatie moet worden aangeleverd en maakt [C] ook niet duidelijk waarom de door hem opgevraagde in- en verkoopfacturen van belang zijn voor de beantwoording van de dekkingsvraag. De niet voldoende onderbouwde stelling van Achmea dat Pannekoek, vanwege het nauwe persoonlijke contact tussen [C] en Pannekoek, wist welke informatie aangeleverd diende te worden maar dat Pannekoek die informatie niet vlot en handzaam aanleverde, wijst niet zonder meer op een adequate regievoering aan de zijde van Achmea. Het verweer van Achmea dat juist Pannekoek de afwikkeling van de schaderegeling heeft bemoeilijkt doordat zij onvoldoende of onjuiste informatie aanleverde (zie onder meer productie 59 bij inleidende dagvaarding) heeft Achmea vooralsnog onvoldoende onderbouwd. Ook heeft Achmea in onvoldoende mate toegelicht in welke mate het oordeel of Pannekoek wel aan haar bereddingsplicht had voldaan van invloed is geweest op het antwoord op de dekkingsvraag.
3.15
Het komt het hof voor dat het meer voor de hand zou hebben gelegen dat schadebehandelaar [F] van Achmea veel intensiever bij het onderzoek zou zijn betrokken teneinde zo spoedig mogelijk en bij voorkeur binnen de in artikel 9.2 genoemde termijn van drie maanden tot een dekkingsoordeel en een daaraan gerelateerde schadebepaling te komen. De tussenpersoon heeft namens Pannekoek vanaf 20 november 2014 meerdere verzoeken gedaan tot uitbetaling van een voorschot gelet op de liquiditeitsproblemen van Pannekoek. Hierbij is duidelijk toegelicht dat het gevraagde voorschot noodzakelijk was om nieuwe plantjes te kunnen inkopen omdat er anders een gat in de teelt zou ontstaan. Ook heeft de tussenpersoon (zie bijvoorbeeld de e-mail van 25 november 2014 gericht aan [F] , productie 26 bij inleidende dagvaarding) er op gewezen dat het vaststellen of er sprake is van dekking op de polis toen prioriteit had. Achmea heeft die verzoeken tot uitkering van een voorschot keer op keer afgewezen. Bij e-mail van 9 december 2014 (productie 27 bij inleidende dagvaarding) spreekt de tussenpersoon nogmaals in duidelijke bewoordingen zijn zorgen uit over de termijn waarop de dekking naar verwachting zal worden vastgesteld, namelijk februari 2015. Deze zorgen worden herhaald in een interne e-mail van 18 december 2014 van de tussenpersoon (productie 28 bij inleidende dagvaarding) nadat [B] een collega van [F] had gesproken. Op 30 december 2014 (productie 32 bij inleidende dagvaarding) wijst de tussenpersoon nogmaals op de zeer zorgelijke situatie bij Pannekoek, spreekt hij zijn ongenoegen uit over de wijze van schadeafwikkeling door Achmea en stelt haar daarvoor aansprakelijk. Eerst nadat Achmea op 6 februari 2015 dekking had aanvaard, is zij kort daarna tot betaling van een voorschot overgegaan. Dit onderstreept ook het evidente belang van een tijdige vaststelling van de dekking, al was het maar voorlopig. Naar het voorshands oordeel van het hof heeft Achmea de stellingen van Pannekoek in onvoldoende mate betwist dat door een meer voortvarend onderzoek in een veel eerder stadium de dekkingsvraag beantwoord had kunnen worden.
Teeltplanschade (in engere zin)
3.16
Pannekoek heeft een bedrag € 1.535.649 aan gevolgschade gevorderd, waarvan € 1.430.677 aan teeltplanschade over de periode week 52 van 2014 tot week 7 van 2016. Doordat Achmea eerst vanaf februari 2015 voorschotuitkeringen is gaan verstrekken was Pannekoek tot die tijd niet in staat stekmateriaal in te kopen om haar teelt volgens het geldende teeltplan af te werken. Zo kon zij vanaf kerst 2014 niet meer conform het teeltplan oppotten.
Achmea betwist dat zij gehouden is die teeltplanschade te vergoeden. Naast het niet door het hof gehonoreerde verweer dat hierover reeds door de bindend adviseur is beslist, voert zij voorts aan dat teeltplanschade moet zijn veroorzaakt door een gedekt evenement onder de polis, hetgeen volgens haar niet het geval is omdat deze schade naar de stelling van Pannekoek zou zijn veroorzaakt door een ondeugdelijke schadeafwikkeling.
3.17
Het hof dient eerst te beoordelen of de gevorderde teeltplanschade onder artikel 9.3, aanhef en sub f van de Bijzondere Voorwaarden Gewassenverzekering valt (zie onder 3.6). Het hof zal ook deze bepaling uitleggen op de hierover onder 3.9 genoemde wijze van uitleg.
3.18
Het hof is voorshands van oordeel dat de gevorderde teeltplanschade als een gedekt evenement in de zin van artikel 9.3, aanhef en sub f valt te beschouwen. Vaststaat dat doordat de meter (van het doseringsapparaat van de antibacteriële middelen) kapot is geweest, vrijwel alle op dat moment in diverse ruimten aanwezige en in verschillende ontwikkelingsfasen verkerende planten besmet zijn geraakt door de bacterie en onverkoopbaar werden. Dit betekent dat Pannekoek al heel spoedig werd geconfronteerd met een ernstige en min of meer acute daling in haar verkopen, waardoor zij ook met een daling in haar liquiditeiten werd geconfronteerd. Hierdoor was vanaf enig moment zij niet in staat om wekelijks (voor € 60.000) nieuwe stekken/plantjes in te kopen, hetgeen later ook weer tot minder verkopen leidde. Dat Pannekoek niet direct in volle omvang met liquiditeitsproblemen werd geconfronteerd, past ook bij deze voorstelling van zaken. Zij heeft immers tot de bacterie-uitbraak nog plantjes kunnen verkopen en zal vanuit een financiële reserve nog even liquiditeit hebben gehad.
Zoals onder 3.13 reeds weergegeven, heeft Pannekoek dan wel de tussenpersoon dit bij herhaling en in niet mis te verstane bewoordingen aan Achmea duidelijk gemaakt in hun diverse verzoeken om een voorschotbetaling. Achmea heeft op die verzoeken niet dan wel afwijzend gereageerd, terwijl zij op grond van het teeltplan dat uitgangspunt vormt voor de verzekering als geen ander kon weten dat Pannekoek door het ingezakte teeltplan spoedig in liquiditeitsnood zou komen te verkeren. Dat er sprake was van liquiditeitsproblemen in november 2014 volgt ook uit de overgelegde correspondentie met de toeleveranciers van Pannekoek waarmee zij betalingsafspraken probeerde te maken en met haar huisbankier Rabobank.
3.19
Het hof is van oordeel dat het debat over de teeltplanschade nog in onvoldoende mate is gevoerd. Het moet gaan om de door artikel 1.3 van de Bijzondere Voorwaarden Gewassenverzekering bedoelde schade: het financiële verlies tijdens de uitkeringstermijn als
gevolg van een gedekte gebeurtenis door minder opbrengst van de voorgenomen teelten dan
verwacht werd door aantasting van de gewassen, noodzakelijke wijziging van het teeltplan (en/of waardevermindering van apart meeverzekerd meerjarig plantmateriaal).
Zo heeft Pannekoek niet voldoende nauwkeurig inzicht gegeven op welk punt het teeltplan is gewijzigd door de liquiditeitsproblemen waardoor zij geen nieuwe stekken heeft kunnen inkopen. Ook heeft het hof onvoldoende inzicht op welke wijze de gevorderde schade aan het (gewijzigde) teeltplan kan worden gerelateerd. Zo is niet duidelijk op grond waarvan de door Pannekoek ingeschakelde schade-expert [E] in zijn berekening de schade tot begin januari 2016 laat doorlopen, gelet op de teeltperiode van 42 á 45 weken. Daarnaast heeft Achmea niet inzichtelijk gemaakt hoe de jaarlijkse vaststelling van het teeltplan verliep waarop de verzekeringspremie werd gebaseerd en beide partijen niet of en op welke wijze de besmetting tot aanpassing van het teeltplan heeft geleid.
Gevorderde teeltplanschade, andere schade en artikel 6:119 BW
3.2
Uit het voorgaande volgt dat het hof op voorhand van oordeel is dat sprake is van teeltplanschade, die onder de dekking van artikel 9.3 sub f valt. In dat geval gaat het om een op zichzelf staande gedekte schade en niet om schade waarop artikel 6:119 BW van toepassing is. Artikel 6:119 BW fixeert immers de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom – omwille van de rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van het recht op dit punt – op de wettelijke rente (vergelijk ECLI:NL:PHR:2015:409 en ECLI:NL:HR:2015:1520). Dit sluit overigens niet uit dat voor overige dan de in de polis bedoelde teeltplanschade de Babit-norm nog toepassing kan vinden en dat dit dan alsnog de fixatie van artikel 6:119 BW buiten werking kan stellen.
Vervolg
3.21
Het voorgaande geeft aanleiding voor het hof om een meervoudige comparitie van partijen te bepalen. Het hof wil met name door partijen nader worden geïnformeerd over de regievoering van het door c.q. in opdracht van Achmea uitgevoerde onderzoek en over de teeltplan- en verdere schade.
Het hof hecht er aan dat bij die zitting in ieder geval de volgende personen aanwezig zullen zijn: [G] , [B] , [A] , [F] en [C] . De zitting zal ook worden benut om te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen.
3.22
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen (vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten alsmede de verder onder 3.21 genoemde personen zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader te bepalen dag en tijdstip, om de onder 3.21 genoemde redenen;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met september 2021zullen opgeven op de
roldatum 15 december 2020, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, A.W. Steeg en L.M. Croes, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.