Uitspraak
[appellant],
1.Spindler Installatietechniek B.V.,
Spindler,
Roos en Doorn,
Spindler c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
€ 700.000,- betaald moest worden door HKL Bouw aan Spindler c.s.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 395.676,70 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente vanaf 1 juli 2015 en met veroordeling van [appellant] en HKL Beheer in de proceskosten, inclusief de beslagkosten, en de nakosten.
€ 300.000,- aan Roos en Doorn te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2012 en de incassokosten alsmede in de proceskosten en de nakosten. De rechtbank heeft in dat kader geoordeeld dat HKL Beheer als bestuurder van HKL Bouw een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt door Spindler c.s. te laten doorwerken tot juli 2012, terwijl zij sinds november 2011 bekend was met de betalingsonmacht van HKL Bouw.
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
€ 107.590,-. De eerste grief is een voorwaardelijke grief en gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de tweede feitelijke grond waarop de bestuurdersaansprakelijkheid is gestoeld, niet slaagt. Spindler c.s. verliezen met deze grief uit het oog dat de vordering tegen [appellant] is toegewezen omdat [appellant] niet is verschenen en de rechtbank deze vordering niet onrechtmatig en ongegrond voorkwam. Het oordeel van de rechtbank dat Spindler c.s. in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep wensen aan te vechten, is door de rechtbank gegeven ten aanzien van HKL Beheer. HKL Beheer is echter geen partij in deze hoger beroepsprocedure. Dit laat onverlet dat [appellant] in principaal hoger beroep de zaak in volle omvang aan het hof heeft voorgelegd. In dat kader zullen alle door Spindler c.s. aan de bestuurdersaansprakelijkheid van [appellant] ten grondslag gelegde feitelijke grondslagen worden beoordeeld door het hof.
€ 720.000,- en in maart 2012 is nog een betaling door DCIJ aan HKL Bouw gedaan van
€ 600.000,-. In maart 2012 is het project IJsselmonde opgeleverd.
€ 720.000,- van DCIJ aan HKL Bouw onderschrijft dit (e-mail 18 januari 2012, productie 16 memorie van antwoord incidenteel appel). In maart 2012 veranderde de situatie, aldus [appellant] . [appellant] heeft aangevoerd dat er een bespreking plaatsvond op instigatie van SNS waarin hem te kennen werd gegeven dat hij een bedrag van € 1.800.000,- aan vorderingen op DCIJ diende te crediteren, waarna een finale factuur van € 600.000,- mocht worden verzonden. Zou [appellant] hier niet mee akkoord gaan dan zou het faillissement van DCIJ worden aangevraagd. [appellant] heeft aangevoerd dat hij niet anders kon dan hiermee instemmen. Door [appellant] zijn de creditfacturen overgelegd alsmede de finale factuur, die door DCIJ is voldaan, ter onderbouwing van de gang van zaken. Uit het verweer van [appellant] , dat is gestaafd met diverse stukken en betalingen, volgt dat [appellant] in ieder geval tot maart 2012 – toen alle werkzaamheden al waren uitgevoerd – er van uit mocht gaan dat DCIJ haar verplichtingen zou voldoen en dat HKL Bouw in het verlengde daarvan aan haar verplichtingen jegens Spindler c.s. kon voldoen. Gelet op dit verweer had van Spindler c.s., die de stelplicht en bewijslast heeft op grond van artikel 150 Rv, verwacht mogen worden dat zij de stelling op dit punt - dat [appellant] een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken omdat hij wist, althans behoorde te weten dat HKL Bouw de werkzaamheden niet kon betalen en Spindler c.s. toch heeft laten doorwerken - nader hadden onderbouwd. Dit hebben zij evenwel nagelaten, zodat zij niet aan hun stelplicht hebben voldaan.
€ 39.575,-. Voor die facturen geldt het volgende. Voor de periode na maart 2012 heeft [appellant] aangevoerd dat ook na de netto-afboeking van € 1.200.000,- in maart 2012 hij er nog steeds van uit ging dat HKL Bouw het zou redden. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij nog voldoende cashflow kon generen en vermogen had om de boel overeind te houden. Daarbij liepen er nog twee projecten: Assendelft en Domus. Door Spindler c.s. is niet betwist dat er medio 2012 nog twee projecten liepen. Wel hebben Spindler c.s. in algemene termen betwist dat HKL Bouw een gezonde financiële onderneming was maar zij hebben niet concreet aangegeven waaruit dat blijkt en of dat medio 2012 al het geval was of dat een deconfiture op dat moment al onvermijdelijk was. Ook voor de periode na maart 2012 is het hof dan ook van oordeel dat Spindler c.s. tegenover het verweer van [appellant] hun stellingen dat [appellant] een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken in verband met het laten doorwerken van Spindler c.s., onvoldoende hebben onderbouwd.
€ 600.000,- zijn gebruikt om andere schuldeisers dan Spindler c.s. te betalen. Het verwijt ziet op selectieve betaling. Het staat een bestuurder in beginsel vrij op grond van een eigen afweging te bepalen welke schuldeisers van de vennootschap in de gegeven omstandigheden zullen worden voldaan (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9654, Zandvliet/ING), tenzij de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Die vrijheid is evenwel beperkter als de vennootschap heeft besloten haar activiteiten te beëindigen en niet over voldoende middelen beschikt om alle schuldeisers te voldoen (vgl. Hoge Raad 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2669, Coral/Stalt alsmede Hoge Raad 12 april 2019 ECLI:NL:HR:2019:576).