In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek tot ambtshalve vermindering van aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 en 2014. Belanghebbende had de Inspecteur verzocht om de aanslagen te verminderen en om de onderlinge verhouding van de gezamenlijke grondslag voor sparen en beleggen te wijzigen. De rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat de aanslagen onherroepelijk waren geworden.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig bezwaar had aangetekend tegen de aanslagen, waardoor deze onherroepelijk zijn geworden. Het verzoek van belanghebbende om de onderlinge verhouding te wijzigen werd afgewezen, omdat de belastingaanslagen volgens de Inspecteur onherroepelijk vaststonden. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht had beslist op de verzoeken van belanghebbende tot wijziging van de onderlinge verhouding, en dat de belastingaanslagen hun onherroepelijkheid niet hadden verloren door het indienen van een verzoek tot ambtshalve vermindering.
De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.