In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de wijziging van de verdeling van het inkomen uit sparen en beleggen. De belanghebbende, gehuwd met de heer [A], had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015. De inspecteur had de verdeling van het inkomen ambtshalve niet gewijzigd, omdat de aanslag onherroepelijk was geworden. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur de verdeling desondanks ambtshalve diende te wijzigen, omdat de toelichting in de aangiftesoftware ruimte bood voor de interpretatie dat de verdeling op elk gewenst moment kon worden aangepast. De rechtbank oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagde, omdat de belanghebbende en haar echtgenoot door de onduidelijke informatie van de Belastingdienst in verwarring waren gebracht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.706 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De rechtbank gelastte tevens dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedde.