In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017 ontvangen, berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 178.971 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.895. Eiser verzocht om ambtshalve vermindering van deze aanslag, maar de inspecteur wees dit verzoek af. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd eveneens afgewezen, waarna hij beroep instelde.
Tijdens de zitting op 2 april 2021, waar eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde via Skype, werd het geschil besproken. Eiser stelde dat er een vergissing was gemaakt bij de belastingaanslag, en dat hij recht had op een andere verdeling van het inkomen uit sparen en beleggen. De rechtbank overwoog dat de gekozen verdeling niet meer gewijzigd kon worden, omdat de aanslag onherroepelijk vaststond. De rechtbank verwees naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken die deze conclusie ondersteunden.
De rechtbank concludeerde dat de aanslag onherroepelijk was geworden, omdat er niet tijdig bezwaar was gemaakt. Eiser had zijn verzoek om ambtshalve vermindering ingediend na het onherroepelijk vaststaan van de aanslagen, wat betekende dat de onderlinge verhouding niet meer gewijzigd kon worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.