ECLI:NL:GHARL:2019:3173

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.227.727/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor schade door niet-nakoming koopovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap. De appellante, Automobielbedrijf De Reefhorst B.V., had de bestuurder van Alna Vastgoed B.V. aangesproken tot schadevergoeding wegens het niet afnemen van een auto. De Reefhorst stelde dat de bestuurder aansprakelijk was op basis van onrechtmatige daad, specifiek onder de Beklamelgrondslag. De rechtbank had eerder de vordering afgewezen, en De Reefhorst ging in hoger beroep.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Alna Vastgoed had begin januari 2016 een Range Rover Evoque gekocht van De Reefhorst, maar heeft de auto niet betaald of afgenomen. Na een sommatie heeft De Reefhorst de koopovereenkomst ontbonden en de bestuurder aansprakelijk gesteld voor de schade. In eerste aanleg werd de vordering afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat De Reefhorst onvoldoende had gesteld om de bestuurdersaansprakelijkheid te onderbouwen.

In hoger beroep heeft De Reefhorst één grief aangevoerd, gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat er onvoldoende bewijs was voor de aansprakelijkheid van de bestuurder. Het hof oordeelde dat De Reefhorst ook in hoger beroep niet aan haar stelplicht had voldaan. Het hof benadrukte dat voor aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen gelden en dat er een hoge drempel is voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde De Reefhorst in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.227.727/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5579175 CV EXPL 16-17760)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van
Automobielbedrijf De Reefhorst B.V.,
gevestigd te Oudehaske,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
De Reefhorst,
advocaat: mr. E.J.A. van Leuveren, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. L.M. Dragtenstein, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Bij arrest van 6 februari 2018 is een comparitie na aanbrengen gelast. Op 25 mei 2018 is de comparitie gehouden. [geïntimeerde] is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de zijde van De Reefhorst is alleen de advocaat verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Vervolgens heeft De Reefhorst een memorie van grieven genomen (met productie). Daarna is akte niet dienen verleend van memorie van antwoord. Ten slotte heeft De Reefhorst arrest gevraagd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Als gesteld en niet weersproken staan, voor zover voor de beoordeling relevant, de navolgende feiten tussen partijen vast.
2.2
Begin januari 2016 heeft Alna Vastgoed B.V. (hierna: Alna Vastgoed) een Range Rover Evoque (hierna: de auto) van De Reefhorst gekocht voor de prijs van € 57.677,45. Op de koopovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden BOVAG Autobedrijven 2013 (hierna: BOVAG voorwaarden) van toepassing.
2.3
Namens Alna Vastgoed handelde daarbij haar (toenmalige) bestuurder [geïntimeerde] .
2.4
Alna Vastgoed heeft de auto ondanks sommatie van De Reefhorst betaald noch afgenomen. Bij brief van 14 juni 2016 heeft De Reefhorst de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en Alna Vastgoed aansprakelijk gesteld voor de schade.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De Reefhorst heeft [geïntimeerde] gedagvaard voor de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (kanton) en heeft gevorderd, samengevat, voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade door het niet nakomen door Alna Vastgoed van de koopovereenkomst met betrekking tot de auto en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 9.461,62 vermeerderd met rente en kosten.
3.2
Dit bedrag is 15 % van de koopsom die in de visie van De Reefhorst op grond van artikel 7 van de toepasselijke BOVAG voorwaarden de koper verschuldigd is bij ontbinding van de koopovereenkomst door de verkoper. De Reefhorst houdt [geïntimeerde] als bestuurder van Alna Vastgoed voor dit bedrag aansprakelijk uit hoofde van onrechtmatige daad. Daartoe beroept De Reefhorst zich op de zogenoemde Beklamelgrondslag (zie hierna).
3.3
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.4
De kantonrechter heeft bij vonnis van 1 augustus 2017 de vordering afgewezen en De Reefhorst in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op nihil.

4.De motivering in hoger beroep

4.1
De vordering in hoger beroep strekt tot vernietiging van het vonnis van
1 augustus 2017 en het alsnog toewijzen van de vordering van De Reefhorst, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van datgene dat De Reefhorst uit hoofde van het vernietigde vonnis aan haar heeft voldaan en tot betaling van de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
4.2
Daartoe heeft De Reefhorst één grief aangevoerd. Deze grief is gericht tegen rechtsoverweging 4.4. van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter heeft overwogen dat, samengevat, De Reefhorst onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van de door haar gestelde bestuurdersaansprakelijkheid gebaseerd op de Beklamelgrondslag.
4.3
Het hof stelt het volgende voorop.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Zie HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627,
NJ2015, 22, RCI Financial Services/K.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan volgens vaste rechtspraak (zie met name het arrest van de Hoge Raad d.d. 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758,
NJ2006, 659, Ontvanger/Roelofsen) naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873,
NJ2000, 29.
Voor de in deze zaak relevante, onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat, kort gezegd, persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (de zogenoemde Beklamelnorm naar HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521,
NJ1990, 286).
In de hier niet relevante, onder (ii) bedoelde gevallen gaat het kort gezegd om frustratie van betaling en verhaal.
Het ligt daarbij bij zowel de hiervoor onder (i) als de onder (ii) bedoelde gevallen op de weg van de benadeelde crediteur om per aangesproken bestuurder te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de betreffende bestuurder persoonlijk jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
4.4
Het hof is van oordeel dat De Reefhorst onvoldoende invulling heeft gegeven aan de hiervoor bedoelde stelplicht voor een succesvol beroep op de Beklamelgrondslag (genoemd geval onder i). Het enkele feit dat uit een door De Reefhorst overgelegd uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 5 juli 2018 zou blijken dat door Alna Vastgoed geen jaarrekeningen zijn gedeponeerd, acht het hof daarvoor onvoldoende. Dit feit geeft op zichzelf te denken en zou, indien Alna Vastgoed failliet zou gaan, mogelijk een rol kunnen spelen in het kader van het bewijsvermoeden van artikel 2:248 lid 2 BW. Het is echter als zodanig niet voldoende ter onderbouwing van de stelling dat Alna Vastgoed ten tijde van het aangaan van de overeenkomst begin januari 2016 in een zodanige financiële positie verkeerde dat [geïntimeerde] als bestuurder wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de uit die tekortkoming voortvloeiende schade. Evenmin vormt dit gegeven gelet op de hieronder te bespreken omstandigheden van het geval aanleiding de bewijslast (en daarmee de stelplicht) om te draaien dan wel de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voorshands als vaststaand aan te nemen, behoudens door haar te leveren tegenbewijs.
4.5
Door [geïntimeerde] is aan de hand van een door haar overgelegde offerte van DTC van
18 december 2015 betoogd dat Alna Vastgoed voorafgaand aan de aankoop van de auto een aanbod tot financiering van de koopsom had ontvangen voor een bedrag van € 40.000,-. De stelling van De Reefhorst dat die offerte nog geen overeenkomst is zolang Alna Vastgoed deze niet heeft aanvaard, gaat langs de kern van de zaak, namelijk dat Alna Vastgoed door aanvaarding van de offerte een financiering had kunnen krijgen. De stelling van De Reefhorst dat uit de offerte zou blijken dat DTC eerst nog de financiële gegevens van Alna Vastgoed diende te controleren kan het hof niet volgen, nu dat niet uit de offerte blijkt. Over wat er daarna is gebeurd, tast het hof in het duister. Het begint er al mee dat het door De Reefhorst overgelegde ‘contract’ van 2 januari 2016 (productie 4 bij dagvaarding) bestaat uit een door Alna Vastgoed ondertekend document dat als zodanig nauwelijks een concrete inhoud heeft. Er wordt niet in vermeld welke auto wordt gekocht. Ook de prijs en specificaties staan niet in dit document vermeld. Het verweer van [geïntimeerde] dat de auto die klaar stond om geleverd te worden niet conform was vanwege een verkeerde kleur van het interieur en het ontbreken van een panoramadak dat geopend kan worden, kan zodoende niet op juistheid worden getoetst. Ook niet helder is of door die omstandigheid tijdsverlies is opgetreden en of dit heeft geleid tot het vervallen van het voorliggende financieringsvoorstel van 18 december 2015 (waarop [geïntimeerde] lijkt te zinspelen in haar conclusie van dupliek) en wat vervolgens in overleg tussen partijen is ondernomen om via De Reefhorst alsnog een financiering te verkrijgen, die dan op 24 mei 2016 (zie prod. 7 bij inleidende dagvaarding) zou zijn afgewezen omdat “de cijfers niets voorstelden”. Welke cijfers dit waren en wat dit zegt over de situatie ten tijde van het aangaan van de koop begin januari 2016 is onduidelijk. Het gestelde rond deze omstandigheden is al met al te summier om daaruit een helder beeld te destilleren.
4.6
In het licht van al het voorgaande is het hof van oordeel dat De Reefhorst ook in hoger beroep niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Zij heeft bovendien geen bewijsaanbod gedaan. De grief faalt dus. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De Reefhorst zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 313,- aan griffierecht en nihil aan salaris advocaat.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 augustus 2017;
veroordeelt De Reefhorst in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 313,- aan griffierecht en nihil aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 april 2019.