Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift tevens wijziging en aanvullend verzoek met producties, op 19 april 2019 ingekomen bij het gerechtshof Den Haag en op 13 mei 2019 ingekomen bij dit hof;
- een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 8 mei 2019, waarbij de zaak is verwezen naar dit hof;
- een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. De Weerd van 10 oktober 2019 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Wieren van 11 oktober 2019, tevens houdende aanvullend verzoek met producties;
- een e-mailbericht van de vrouw van 21 oktober 2019 aan het hof met bijlagen.
3.De feiten
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [C] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 te [C] (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
[verweerder] betaalt schoolgeld [de minderjarige2] ad Euro 3k en bijdrage in paardrijles ad Euro 0,3k, naar
- startdatum van kinderalimentatie is 1 mei (…)
- met deze overeenkomst ziet [verzoekster] definitief af van een nacalculatie over de laatste 5 jaren
- de verdeling van de gezamenlijke kosten op basis van 70-30%. [verweerder] betaalt 70%”
- a) op een bedrag van € 1.135,- per kind per maand, door de man bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen,
- b) met ingang van 1 mei 2016,
- c) op welk bedrag in mindering strekt de door de man over de periode 1 mei 2016 tot en met 31 december 2017 reeds ter zake van kinderalimentatie aan de vrouw betaalde bijdragen,
- d) de wettelijke indexering van toepassing is op het hiervoor genoemde bedrag van € 1.135,- per kind per maand voor het eerst met ingang van 1 januari 2017,
primairde zorgregeling voor de kinderen aldus vast te stellen dat de kinderen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw, waarbij de schoolvakanties 50/50 verdeeld worden, met instandhouding van het ouderschapsplan voor het overige;
4.De omvang van het geschil
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn;
- in de beschikking opgenomen de tussen partijen getroffen regelingen ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen van de kinderen tot 25 jaar als neergelegd in artikel 7.3 van het op 23 oktober 2017 door partijen ondertekende ouderschapsplan, welk stuk door de griffier is gewaarmerkt en aan de beschikking is gehecht;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
- in het principaal hoger beroepde verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen;
- in het incidenteel hoger beroepde bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van de verzoeken van de man betreffende de zorgregeling, te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
- primairde zorgregeling aldus vast te stellen dat de kinderen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw, waarbij de schoolvakanties 50/50 worden verdeeld, met instandhouding van het ouderschapsplan voor het overige;
- subsidiairiedere beslissing omtrent de zorgregeling aan te houden en bij tussenbeschikking een forensische mediation te gelasten bij [D] of een andere door het hof daartoe aan te wijzen forensische mediator met de vraagstelling zoals vermeld in productie 4 (met uitzondering van vraag 1);
- meer subsidiairiedere beslissing omtrent de zorgregeling aan te houden en bij tussenbeschikking [D] , of een andere door het hof daartoe aan te wijzen deskundige tot bijzondere curator over de minderjarige kinderen te benoemen met dezelfde onderzoeksopdracht zoals vermeld in productie 4 (met uitzondering van vraag 1).
5.De motivering van de beslissing
] toetst […] of de gemaakte afspraken in het belang van het kind zijn. […] De rechter toetst ook of de gemaakte afspraken niet in strijd zijn met de wet of jurisprudentie.”