Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant sub 1] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
- [appellanten] en haar dochtermaatschappijen deden geen zaken met Aabo Trading, de holdingmaatschappij, maar met haar dochtervennootschappen Aabo Nijmegen , Aabo Cuijck en Aabo Tilburg;
- De vorderingen waarvoor de borgtocht is afgegeven, betroffen, zoals blijkt uit de tekst van de borgtocht, de vorderingen van de dochtermaatschappijen van Aabo Trading;
- De transactie die in 2011 voor Aabo Trading aanleiding was om van [appellanten] een borgtocht te vragen, betrof levering van materialen door Aabo Nijmegen aan [Dochtermaatschappij A] ;
- Ter zitting bij het hof heeft [appellant sub 1] verklaard dat ten tijde van de ondertekening van de borgtocht hij maar met één ding bezig was, namelijk de zeer spoedige levering van de bij Aabo Nijmegen bestelde materialen aan [Dochtermaatschappij A] , omdat die levering cruciaal was voor het kunnen afmaken van een project dat [Dochtermaatschappij A] had aangenomen. In verband daarmee stond hij erg onder druk, en daarom is er volgens [appellant sub 1] getekend "zonder dat ik er goed naar heb gekeken";
- vanaf oktober 2011 nam [appellanten] ongeveer € 70.000 en € 100.000,- per jaar af bij de Aabo vestigingen;
- In de periode 7 oktober 2011 (de datum van de borgtocht) tot 20 augustus 2008 zijn de facturen voor bestellingen bij Aabo Nijmegen , Aabo Cuijk en Aabo Tilburg steeds voldaan. Betaling vond plaats aan de Aabo-vestiging waarvan de factuur afkomstig was.
“ten behoeve van”in de borgtocht, geen feiten en omstandigheden aangevoerd die hun uitleg van de borgtocht (als alleen ten gunste van Aabo Trading), ondersteunen. Dat over de tekst van de borgtocht niet uitvoerig met [appellant sub 1] is gesproken, kan hem tegen deze achtergrond niet baten, mede omdat hij zelf ter zitting bij het hof heeft verklaard dat hij zodanige haast had met de leveringen aan [Dochtermaatschappij A] dat hij zonder (goed) te kijken de borgtocht heeft ondertekend. In deze verhouding tussen twee professionele partijen, komen de risico’s en nadelen van die houding voor zijn rekening.
'in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf'. Dit criterium is in de rechtspraak van de Hoge Raad beperkt uitgelegd. De ratio van de restrictieve uitleg is gelegen in de gezinsbescherming, in het bijzonder de bescherming van de echtgenoot.
'handeling zelf'wordt gedoeld op de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt en derhalve niet ziet op het aangaan van de borgtocht of de andere zekerheidstelling. De
'handeling zelf'dient tot de normale, gebruikelijke bedrijfshandelingen te behoren. In het licht van de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis en de strekking van (inmiddels) artikel 1:88 lid 5 BW moet worden aangenomen dat deze bepaling geldt onverschillig of de bestuurder van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt en die zich voor de nakoming van de verplichtingen van die vennootschap als borg verbindt,
rechtstreeksaandeelhouder van de desbetreffende vennootschap is of dat die aandelen worden gehouden door één of meer
tussengeschakeldevennootschappen. Ook ten aanzien van de eventueel tussengeschakelde vennootschappen dient te zijn voldaan aan de eisen van bestuur en aandeelhouderschap die artikel 1:88 lid 5 BW stelt, terwijl wat betreft de vennootschap voor wie de bestuurder/aandeelhouder zich borg stelt, mede dient te gelden dat de borgtocht geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap. Is aan al deze voorwaarden voldaan, dan moeten de eisen van een vlot verlopend handelsverkeer zwaarder wegen dan het op zichzelf eveneens respectabele belang van bescherming van de niet-handelende echtgenoot van de borg. De argumenten op grond waarvan de wetgever de desbetreffende bepaling heeft ingevoerd, gelden immers in gelijke mate voor het geval de handelende persoon rechtstreeks bestuurder en aandeelhouder van de desbetreffende vennootschap is, als wanneer zulks het geval is via een of meer door deze (mede) gecontroleerde vennootschappen, die als tussenschakel fungeren. De bewoordingen waarin artikel 1:88 lid 5 is gesteld, geven aan deze uitleg weliswaar geen steun, maar aangenomen moet worden dat zij zich daartegen evenmin verzetten, aangezien de wetgever blijkens de op deze bepaling gegeven toelichting, gevallen als de onderhavige niet in zijn overwegingen heeft betrokken. Evenmin kan worden gezegd dat de rechtszekerheid door deze uitleg in de knel komt. (HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7513)
4.De beslissing
17 juli 2018voor akte (zoals bedoeld in rov. 3.8) aan de zijde van Aabo Nijmegen ;