ECLI:NL:HR:2000:AA5526
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Mijnssen
- F. Herrmann
- O. de Savornin Lohman
- J. Hammerstein
- M. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Borgtocht en toestemming echtgenoot in het kader van vennootschapsrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] Exploitatiemaatschappij B.V. en [verweerster]. De zaak betreft de vraag of de borgstelling van de echtgenoot van [verweerster] voor een lening aan de B.V. zonder toestemming van [verweerster] geldig is. De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerster] heeft haar echtgenoot, die voor ƒ 1,-- aandelen in de B.V. heeft verworven, als borg laten optreden voor een lening die de B.V. had afgesloten. De B.V. had een huurschuld aan [eiseres], die werd omgezet in een renteloze achtergestelde lening. [verweerster] vorderde vernietiging van de borgstelling, stellende dat haar toestemming ontbrak op grond van artikel 1:88 lid 1 BW.
De Rechtbank te ’s-Hertogenbosch heeft de vordering van [verweerster] afgewezen, en het Gerechtshof heeft dit vonnis bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat de borgtocht niet kan worden aangemerkt als een rechtshandeling die ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van de B.V. is geschied. De Hoge Raad benadrukte dat de uitzondering op het toestemmingsvereiste restrictief moet worden uitgelegd en dat de borgtocht in dit geval niet onder de uitzondering valt, omdat de lening niet is aangegaan voor de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiseres] en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie.