Uitspraak
[appellant] Holding,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
tot het op welke wijze dan ook verrichten of voortzetten, doen verrichten of doen voortzetten of toestaan, van (verdere) bouwwerkzaamheden aan de beide (aan de westzijde gesitueerde) bedrijfsunits aan de [a-straat] 19 te Leeuwarden , welke (deels) zijn gelegen ter plaatse van de (oorspronkelijke) toegangsweg;
[appellant] Holding heeft aangezegd dat de maximale dwangsommen verbeurd waren en betaling vervolgens is uitgebleven, heeft [geïntimeerde] op 2 april 2014 executoriaal beslag laten leggen op de onroerende zaken, staande en gelegen te Leeuwarden, aan het adres [a-straat] , kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie K, nummers [0002] (gedeeltelijk), [0003] , [0004] , [0005] , [0000] , de onroerende zaak, staande en gelegen te Leeuwarden, aan het adres [a-straat] , [a-straat] , kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie K, nummer [0006] gedeeltelijk en de onroerende zaak staande en gelegen aan het adres [a-straat] en [b-straat] 31, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie K, nummer [0007] .
[appellant] Holding afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] in die zin toegewezen dat [appellant] Holding is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een dwangsom van € 1.000,- te betalen voor iedere dag dat zij niet binnen vier weken aan de veroordeling in rechtsoverweging 5.4 van het vonnis in kort geding van 18 september 2013 voldoet, tot een maximum van € 20.000,-. De voorzieningenrechter heeft [appellant] Holding in de kosten van het geding in conventie en in reconventie veroordeeld.
4.De beoordeling van de grieven en de vorderingen
Holding in de proceskosten is veroordeeld. Het hof dient (zie hiervoor in 4.1) te onderzoeken of dat terecht is gebeurd.
grieven I tot en met VIer op neer dat volgens
[appellant] Holding de vordering van [geïntimeerde] op [appellant] Holding tot betaling van de verbeurde dwangsommen is verjaard, zodat [geïntimeerde] om die reden niet (meer) door middel van de executoriale beslagen tot incassering daarvan mag overgaan en geen belang meer heeft bij handhaving van de beslagen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
grief II en IIIis betoogd is het door [geïntimeerde] op
2 april 2014 gelegde executoriaal beslag ter incassering van de (inmiddels tot het maximum van € 40.000,- opgelopen) dwangsommen als een daad van rechtsvervolging in de zin van artikel 3:316 lid 1 BW te beschouwen en is daarmee de verjaring gestuit. In zoverre zijn deze grieven vergeefs voorgedragen.
grief Iis erkend – en is een nieuwe termijn van zes maanden gaan lopen. Voor het verstrijken van die termijn diende ter voorkoming van verjaring (weer) gestuit te worden. [geïntimeerde] heeft (zie 2.7) een aantal keren een stuitingsexploot aan [appellant] Holding uitgebracht. Die hebben ieder stuitende werking gehad, maar nu het laatste exploot van 21 april 2015 niet is gevolgd door een (nieuwe) stuitingshandeling van [geïntimeerde] als bedoeld in artikel 3:316 en 3:317 BW binnen de termijn van zes maanden die daags na 21 april 2015 is gaan lopen, is de vordering van [geïntimeerde] in beginsel op 22 oktober 2015 verjaard.
grieven VII, VIII en IXvan [appellant] Holding richten zich op de veroordeling van [appellant] Holding op de daartoe strekkende vordering van [geïntimeerde] om op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag te voldoen aan de in rechtsoverweging 5.4. in het vonnis van 18 september 2013 uitgesproken hoofdveroordeling. De bedoelde hoofdveroordeling behelsde, kort gezegd, het gebod de weg terug te brengen tot de oorspronkelijke breedte van 5,5 meter.
3 februari 2016, voor zover daarbij de vorderingen van [appellant] Holding zijn afgewezen, vernietigt het vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht: