Uitspraak
bRv. te voldoen aan de Griffier.
3 september 1993.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 1993 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres], een ROA-gerechtigde, en PTT Telecom B.V. [eiseres] had PTT in kort geding gedagvaard om de terugbetaling van een waarborgsom van ƒ 750,-- te vorderen, die zij had moeten betalen voor een telefoonaansluiting. De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage had de vordering op 10 juli 1990 afgewezen. Hierop heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 19 maart 1992 het vonnis van de President bekrachtigde. Tegen deze beslissing heeft [eiseres] cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof zijn taak als appelrechter had miskend. Het Hof had, hoewel [eiseres] belang had bij haar hoger beroep vanwege de kostenveroordeling, niet de nieuwe standpunten en argumenten van [eiseres] in hoger beroep onderzocht. De Hoge Raad benadrukte dat het hoger beroep niet alleen dient om de juistheid van de eerdere beslissing te toetsen, maar ook om nieuwe argumenten en feiten te kunnen aanvoeren. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
Daarnaast werd PTT Telecom B.V. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiseres] waren begroot op ƒ 3.461,91. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van ROA-gerechtigden en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in het burgerlijk procesrecht.