Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding.
"dat uw Gerechtshof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis gewezen door de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, zittingsplaats Groningen, van 18 maart 2015 onder (…) vernietigt en - opnieuw rechtdoende -geïntimeerde veroordeelt tot betaling aan appellant van een bedrag van € 65.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 april 2012 tot op de dag van algehele voldoening, alsook tot betaling van een bedrag van € 3.550,- ter zake van door appellant aan geïntimeerde betaalde proceskosten in eerste instantie, onder veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
2.De vaststaande feiten.
grieven I en IIzijn mede gericht tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Aangezien het hof zelf de feiten heeft vastgesteld en daarbij rekening heeft gehouden met hetgeen in genoemde grieven is aangevoerd, heeft [appellant] in zoverre geen belang bij afzonderlijke bespreking van deze grieven.
Overeengekomen bedrag dat, bij verkoop door PEDRO-BOAT OCCASIONS B.V., aan de verkoper contant en zonder berekening van provisie, wordt uitbetaald, bedraagt € 70.000,-. (…). Zonder tegenbericht van de verkoper wordt na deze periode deze overeenkomst stilzwijgend met telkens 6 maanden verlengd."
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg.
4.De beoordeling in hoger beroep.
Overeengekomen bedrag dat, bij verkoop door PEDRO-BOAT OCCASIONS B.V., aan de verkoper contant en zonder berekening van provisie, wordt uitbetaald, bedraagt € 70.000,-.Hieruit volgt volgens [appellant] dat de betalingsverplichting is ontstaan op 30 april 2012, nu op die datum de laatste betaling door [D] heeft plaatsgevonden en met de levering op die datum daarmee de verkoop was afgerond. Dat er in opdracht van [D] toen nog werkzaamheden aan het jacht zijn uitgevoerd, laat de levering op dat moment onverlet. Juist het laten uitvoeren van werkzaamheden laat bij uitstek zien dat de boot aan [D] is geleverd. [appellant] heeft vervolgens gesteld dat niet is gebleken dat het op of na 30 april 2012 niet mogelijk was de betaling aan [appellant] uit te voeren. ING heeft het krediet eerst op 31 augustus 2012 opgezegd en in de tussenliggende periode hebben wel betalingen aan andere crediteuren plaatsgehad. Er is dus geen sprake van betalingsonmacht, maar betalingsonwil.
"Volgens afspraak krijgt u netto van ons een bedrag van
Zodra het schip is uitgeleverd, eind Mei/begin Juni 2012 dan ontvangt u dit bedrag."[appellant] heeft deze brief voor akkoord getekend. Pedro Boat en [geïntimeerde] hebben deze verklaring onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mogen opvatten dat betaling eerst diende plaats te vinden bij levering. [appellant] heeft aangevoerd dat bij de overeenkomst van opdracht van 3 november 2011 is overeengekomen dat Pedro Boat reeds bij verkoop aan [appellant] diende te betalen. Het hof overweegt ter zake als volgt. Het is de vraag of op grond van de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen – waaronder, maar niet beperkt tot de letterlijke tekst van de overeenkomst van opdracht van 3 november 2011 - mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, de door [appellant] voorgestane uitleg de juiste is. De door [appellant] voorgestane uitleg zou met zich brengen dat Pedro Boat reeds verplicht zou zijn om EUR 70.000,- aan [appellant] te betalen voordat zij van de koper de koopsom zou hebben ontvangen, hetgeen voorshands niet in de rede ligt. De beantwoording van de vraag hoe de overeenkomst van 3 november 2011 dient te worden uitgelegd, kan echter achterwege blijven, nu tussen partijen op 30 maart 2012 een nadere overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan betaling eerst diende plaats te vinden bij levering.
"Empfangserklärung"gedateerd 22 juni 2012 overgelegd (rov. 2.9.) waarin [D] verklaart dat hij het jacht in ontvangst heeft genomen. Het feit dat de levering heeft plaatsgevonden geruime tijd na betaling van de koopprijs, sluit aan bij de koopovereenkomst met [D] waarin is overeengekomen dat betaling van de koopprijs zou plaatsvinden in april 2012 en een levering in mei 2012 is voorzien. Het feit dat er nog (in de koopovereenkomst genoemde) werkzaamheden aan het jacht zijn verricht is hiermee niet in tegenspraak. In het licht van de geschetste feiten en omstandigheden heeft [appellant] zijn stelling dat levering op
VI(inhoudende een algemene vaststelling dat ten onrechte geen bestuurdersaansprakelijkheid is aangenomen) en
IX(ziende op de afwijzing van de vorderingen en de proceskostenveroordeling ) hebben naast de andere grieven geen zelfstandige betekenis, zodat afzonderlijke behandeling achterwege kan blijven met de vaststelling dat zij het lot van die grieven delen