In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de inhouding van kansspelbelasting op bedragen die aan hem zijn uitbetaald na het winnen van een quiz. De rechtbank had geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was en dat de kansspelbelasting op het juiste moment was ingehouden. Belanghebbende had in 2008 de landelijke finale van de quiz gewonnen, maar de inspecteur van de Belastingdienst had kansspelbelasting ingehouden op de uitbetaalde bedragen in de jaren 2009, 2010 en 2011. Belanghebbende stelde dat hij geen belang had bij de procedure, omdat de kansspelbelasting niet ten laste van het carrièrefonds hoefde te komen. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de quiz een kansspel was in de zin van de Wet op de kansspelbelasting.
Het hof oordeelde dat belanghebbende wel degelijk belang had bij de procedure, omdat hij een teruggaaf van de ingehouden kansspelbelasting kon vorderen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank dat de quiz als een kansspel moet worden aangemerkt, omdat de deelnemers geen overwegende invloed hebben op de kansbepaling. Het hof oordeelde verder dat de kansspelbelasting pas geheven kan worden op het moment dat belanghebbende een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs heeft verkregen, wat in dit geval pas gebeurde bij de honorering van een declaratie door de stichting die het carrièrefonds beheert. Het hof concludeerde dat de inhouding van kansspelbelasting op de uitbetaalde bedragen in de jaren 2009, 2010 en 2011 terecht was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.