Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
handelend onder de naam van de eenmanszaak [appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
25 juni 2014 en 10 juni 2015 die de kantonrechter (rechtbank Overijssel, team kanton- en handelsrecht, zittingsplaats Almelo) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Mocht u hieraan evenwel geen gehoor geven, dan wordt u geacht definitief in verzuim te zijn geraakt en maakt client definitief aanspraak op een vergoeding van zijn schade als voornoemd. In dat geval wordt tevens aanspraak gemaakt op wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Onder voorbehoud van alle rechten en weren.”
Voor het geval uw client besluit rechtsmaatregelen te treffen, kan een in te stellen eis/dagvaarding ten kantore van ondergetekende worden uitgebracht.”
“
(…) In eerdere brieven is uw cliënte in gebrek gesteld namens mijn cliënt en is uw cliënte is inmiddels in verzuim geraakt.(…)Client geeft er de voorkeur aan om op korte termijn te trachten tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing van de kosten van de dode olijfbomen te komen middels een viergesprek. Het gaat hier immers om twee ondernemers uit het Twentse land die mogelijk ook nog zaken met elkander wensen te blijven doen, zodat een minnelijke oplossing de voorkeur heeft van cliënt. Graag verneem ik van u of uw cliënte een viergesprek ook prefereert boven het voeren van een langdurige en kostbare procedure. (…)”
“
(…) Het verbaast mijn cliënte dat u mij vraagt om zo mogelijk op korte termijn te reageren. Ik wijs u op het feit dat er na mij brief van 27 april 2011! Gedurende anderhalf jaar niet is gereageerd door uw cliënt!
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
I. de hoofdsom inzake de geleden schade van € 58.237,-;
II. de buitenechtelijke kosten van € 1.412,-;
III. imagoschade van € 10.000,-;
IV. de wettelijke rente over het onder I gevorderde vanaf 1 april 2011 tot aan de dag van de
algehele voldoening;
V. de kosten van de onderhavige procedure.
14 maart 2014, meer dan twee jaar de in artikel 7:23 BW bedoelde kennisgeving van 1 maart 2011. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] in de kosten van de procedure veroordeeld.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
21 november 2012 tot 14 maart 2014) heeft [appellant] geen afdoende verklaring gegeven.
–bij een gemotiveerde betwisting
–te bewijzen dat en op welke wijze hij tijdig op een voor [geïntimeerde] kenbare wijze over de olijfbomen heeft geklaagd. Tegenover de betwisting van [geïntimeerde] kan de juistheid van de niet nader onderbouwde stelling van [appellant] , dat hij in 2008 bij Genc, een medewerker van [geïntimeerde] , over de toestand van een aantal olijfbomen heeft geklaagd en dat hij op diens advies de bomen heeft gesnoeid, niet worden vastgesteld. [appellant] heeft geen bewijsaanbod op dit punt gedaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] nadat de eerste klachten hem in 2008/2009 bereikten op
1 december 2010 voor het eerst met [geïntimeerde] daarover heeft gesproken. Aangezien de olijfbomen levende producten betroffen en de verklaring die [appellant] voor dit tijdsverloop heeft gegeven op basis van hetgeen onder 5.6 is overwogen niet afdoende is, is het hof van oordeel dat [appellant] [geïntimeerde] hiermee niet binnen bekwame tijd ervan heeft kennisgegeven dat de bomen niet aan de overeenkomst beantwoorden. De vordering van [appellant] moet daarom ook op basis van een schending van de klachtplicht van artikel 7:23 lid 1 BW worden afgewezen.
6. De slotsom
€ 3.262,-(2 punten x tarief IV)