Uitspraak
kantoorhoudende te [kantoorplaats].
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 11 december 2015 het beroep van de betrokkene tegen een verhoging van een sanctie ongegrond heeft verklaard. De betrokkene had bezwaar gemaakt tegen een verhoging van € 200,- die door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie was opgelegd. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De gemachtigde betoogde dat de verhoging van de sanctie een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er wel degelijk een rechtsmiddel tegen ingesteld kan worden. Het hof heeft de zaak behandeld op 27 januari 2017, waarbij de gemachtigde van de betrokkene niet aanwezig was. De advocaat-generaal, mr. H. de Ruijter, was wel aanwezig en heeft het verweer gevoerd.
Het hof oordeelde dat de officier van justitie het beroep van de betrokkene ten onrechte als niet-ontvankelijk had verklaard, maar dat dit niet tot nadeel van de betrokkene heeft geleid. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, maar verbeterde de gronden van de beslissing. Het hof concludeerde dat er geen rechtsmiddel kan worden ingesteld tegen de verhoging van de sanctie, en dat de systematiek van de WAHV niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten werd afgewezen.