Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
het vonnis van de Rechtbank Overijssel, afdeling Civielrecht, Kamer voor Kantonzaken, van de kantonrechter zitting houdend te Zwolle d.d. 10 september 2013 gewezen onder zaaknummer 625675 CV EXPL 13-1229 te vernietigen en aldus recht doende de vordering van [appellant] zoals geformuleerd bij inleidende dagvaarding toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten zowel in eerste aanleg als in appel, nakosten daaronder begrepen, nakosten eveneens uitvoerbaar bij voorraad indien en voor zover de wet zulks toelaat.”
3.Feiten
- waardevermindering van zijn vaartuig na de reparatie
- liggeldkosten vaste ligplaats tijdens de reparatie
- kosten van zaakwaarnemer voor de tijd die verzekerde heeft geïnvesteerd in overleg bij Schaap en tussentijdse controle van de werkzaamheden bij Schaap
Cliënt constateert dat niet alle schade wordt vergoed door uw verzekeraar, zodat cliënt u door deze aansprakelijk stelt voor de door cliënt geleden gevolgschade. De gevolgschade bestaat uit de waardevermindering van het schip doordat er sprake is geweest van een weliswaar herstelde schade, maar dientengevolge een waardevermindering van 5% derhalve een bedrag ad € 6.000,--.
4.Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de kantonrechter
5.De beoordeling
ECLI:NL:HR:2014:3350). Gelet hierop geldt in het onderhavige geval, ondanks het feit dat [appellant] zijn vordering heeft gebaseerd op een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW), de verjaringstermijn van twee jaren.
ECLI:NL:HR: 2006:AZ0418).
[appellant] van 2 maart 2012 stuitende werking heeft. Het hof tekent daarbij aan dat [geïntimeerde] niet heeft bestreden dat hij deze brief heeft ontvangen. Het hof stelt vast dat de brief een duidelijke aansprakelijkheidsstelling van [geïntimeerde] bevat, met verwijzing naar een aantal schadeposten. De brief bevat aldus een ondubbelzinnige waarschuwing aan [geïntimeerde] dat hij nog steeds rekening moet houden met het instellen van een rechtsvordering door [appellant] , strekkende tot vergoeding van de door hem geleden schade. Dat niet alle thans gevorderde schadeposten in de brief worden genoemd, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, staat aan stuiting van de verjaring niet in de weg, nu niet vereist is dat de schriftelijke mededeling dusdanig nauwkeurig is dat het alle schadeposten dient te bevatten.
Trb. 1961, 88 en 1966, 192) en aanvullend Nederlands recht, met name de artikelen 8:1000 en volgende van het BW, van toepassing zijn. Ter plaatse van de aanvaring geldt het Binnenvaartpolitiereglement (BPR).
[appellant] daarom op grond van de voorrangsregels van het BPR voorrang moeten verlenen. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij [appellant] geen voorrang heeft verleend, daar waar hij dit wel had moeten doen. [geïntimeerde] heeft immers volstaan met de enkele betwisting van de stellingen van [appellant] . Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen om concreet te maken dat er sprake is van een andere toedracht van de aanvaring. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft dit tot gevolg dat zal worden uitgegaan van de toedracht zoals door [appellant] is gesteld en dat als vaststaand zal worden aangenomen dat [geïntimeerde] geen voorrang heeft verleend aan [appellant] , waardoor de aanvaring heeft plaatsgevonden. De aanvaring is dan ook te wijten aan de schuld van [geïntimeerde] .
voorzoverdit door de bijzondere omstandigheden waarin het schip zich bevindt is geboden. Er dient zodoende sprake te zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de voorrangsregel van 6.17 BPR moet worden afgeweken. [geïntimeerde] dient, als partij die zich beroept op de plicht van [appellant] om af te wijken van de voorrangsregels, de feiten waarop hij zich daarvoor baseert voldoende onderbouwd te stellen. Aan die stelplicht heeft hij naar het oordeel van het hof niet voldaan. [geïntimeerde] heeft namelijk geen bijzondere omstandigheden gesteld die maakten dat [appellant] had moeten afwijken van de voorrangsregels. Het hof overweegt dat in dit kader van [geïntimeerde] had mogen worden verwacht de toedracht van de aanvaring concreet te maken en daarbij aan te geven op grond waarvan de afwijking van de voorrangsregels door [appellant] geboden was. De enkele omstandigheid dat er sprake was van een stevige wind is hiervoor onvoldoende.
(vlg. HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1042 en HR 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6460). De schadepost van het liggeld vormt een dergelijke uitgave. De schadepost komt in beginsel dan ook voor toewijzing in aanmerking.