Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft Liander N.V. cassatie ingesteld tegen KWS B.V. naar aanleiding van een geschil over schade aan een ondergrondse hoogspanningskabel. De schade is ontstaan tijdens heiwerkzaamheden die door een onderaannemer, [A], zijn uitgevoerd vanaf een drijvend ponton. De Hoge Raad behandelt de vraag of KWS aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door de werkzaamheden van [A]. De rechtbank had de vordering van Liander afgewezen op grond van verjaring, waarbij KWS zich beroept op artikel 8:1793 BW, dat een kortere verjaringstermijn hanteert voor schade veroorzaakt door een binnenschip.
De Hoge Raad oordeelt dat de schade aan de kabel moet worden gekwalificeerd als schadevaring in de zin van artikel 8:1002 BW, omdat de schade is veroorzaakt met gebruik van een binnenschip. De Hoge Raad bevestigt dat de verjaringstermijn van artikel 8:1793 BW van toepassing is, ongeacht de vraag of KWS ook uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam en verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de samenloop van aansprakelijkheidsregels en de toepassing van verjaringstermijnen in gevallen van schade veroorzaakt door schepen. De Hoge Raad stelt dat de rechtszekerheid en de bescherming van de aansprakelijk gestelde partij voorop staan, en dat de wettelijke regeling inzake aanvaring exclusief van toepassing is in dit geval. De kosten van het geding in cassatie worden aan KWS opgelegd.