Uitspraak
1.[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
,
[appellanten],
1.[geïntimeerde] ,
[geïntimeerde],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden] .,
1.[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
[54 appellanten]
,
[appellanten],
1.[woonplaats] ,
[geïntimeerde],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden] .,
1.Het verdere verloop geding in hoger beroep in beide zaken
2.De feiten (in beide zaken)
Bepaald dat aan het in de vennotenvergadering van 12 september 2005 genomen besluit tot onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst met [geïntimeerde] als beherend vennoot alsook de benoeming van Vectis Shipping B.V. i.o. tot beherend vennoot van de CV geen effect toekomt totdat daarover bij arbitrale uitspraak[lees: bindend advies]
zal zijn beslist".
voor € 892,50 in de
3.De geschillen de beslissingen in eerste aanleg
200.107.432/01(hierna ook te noemen:
bodemzaak I) zijn [geïntimeerden] . door [appellanten] bij inleidende dagvaarding van 3 april 2009 in rechte betrokken. [geïntimeerden] . hebben verweer gevoerd en een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld, welke zij in een later stadium van de procedure hebben ingetrokken.
a) Een deskundige aanstelt die de (wijze) van liquidatie en vereffening van de C.V. controleert alsmede het beheer van de C.V. door gedaagden en dienaangaande conclusies concludeert of het beheer juist en rechtmatig is uitgevoerd alsmede vaststelt of na liquidatie en vereffening een uitkering voor eisers resteert alsmede of er middelen in de C.V. voor die uitkering resteren. Eisers stellen voor om als deskundige aan te stellen PriceWaterhouse Coopers accountants (Fascinatio Boulevard 350, 3065 WB Rotterdam, tel. 010 4075500);
, althans gedaagde sub 2[hof: F.R. [geïntimeerde 2] ]
, in de (na)kosten van deze procedure."
bodemzaak Izich (in conventie) onbevoegd verklaard om van de vorderingen van
200.122.273/01(hierna ook te noemen:
bodemzaak II). [geïntimeerden] . hebben verweer gevoerd een eis in reconventie ingesteld, bij wege van incident de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen en een incidenteel verzoek (desaveu) gedaan.
bodemzaak IIzich (in conventie) onbevoegd verklaard om van de vorderingen van
4.De vordering in hoger beroep
de heer G. Schagen van Schagen, Lensen & Van Krieken accountants (Goudsesingel 80);
Faillissement [naam 1] Finance B.V. (appellant sub 54) en (mogelijke) overleden appellanten
6.De bespreking van de grieven (zowel in beide zaken als afzonderlijk)
beide zakenen strekt het verst. Om die reden zal het hof deze grief als eerste bespreken. Met deze grief wordt in de eerste plaats (zie onderdeel 4 van de memorie van grieven) terecht betoogd dat, indien de rechter tot het oordeel komt dat de vorderingen die aan hem worden voorgelegd op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst beslecht dienen te worden door middel van bindend advies, de rechter de eisende partij niet ontvankelijk dient te verklaren in diens vorderingen in plaats van (zoals de rechtbank heeft gedaan) zich onbevoegd te verklaren. In zoverre slaagt de grief.
beide zakenen komt erop neer dat de vorderingen
tegen [geïntimeerde 2]niet onder het bereik vallen van de bindend advies clausule, aangezien [geïntimeerde 2] geen partij is bij de C.V.-akte. Deze grief slaagt, nu niet in geschil is dat [geïntimeerde 2] geen partij is bij bedoelde overeenkomst. Dat [geïntimeerde 2] , zoals door [geïntimeerden] . is betoogd, enig bestuurder is van [geïntimeerde] , die wel partij is bij bedoelde overeenkomst, maakt dat niet anders.
bodemzaak I (200.107.432/01). [appellanten] stellen dat in die zaak [geïntimeerden] . uitsluitend ten aanzien van de bij inleidende dagvaarding ingestelde (en later weer ingetrokken) vorderingen zich erop hebben beroepen dat deze worden bestreken door de bindend advies clausule en dat zij dit dus niet hebben betoogd ten aanzien van de bij conclusie van repliek en akte van 21 juli 2010 ingestelde nieuwe vorderingen. Volgens [appellanten] is het niet mogelijk dat [geïntimeerden] . zich thans alsnog op niet-ontvankelijkheid van (ook) die vorderingen beroepen.
grieven IV en Vzien op
beide zakenen hebben betrekking op de vraag hoe de bindend adviesclausule (artikel 18 van de CV-akte) moet worden uitgelegd.
geschillen die mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige overeenkomst[hof: de in de CV akte neergelegde overeenkomst]
dan wel van nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn”. Dit geldt temeer nu artikel 17 lid 4 van genoemde akte bepaalt dat gedurende de vereffening de bepalingen van de CV-akte zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing blijven.
bodemzaak II (200.122.237/01). Met deze grief betogen [appellanten] dat hun vordering tot het verklaren voor recht dat het bindend advies is vernietigd dan wel tot vernietiging van dat bindend advies in ieder geval wel door de rechtbank had moeten worden beoordeeld.
verplichtentot terugverwijzing (tenzij beide partijen verlangen dat de rechter in hoger beroep de zaak aan zich houdt, vergelijk artikel 76 Rv), ofwel wordt bepleit dat de appelrechter zelf de keuze mag maken of hij wel of niet terugverwijst.
mogenterugverwijzen, [geïntimeerden] . daarbij slechts belang hebben indien het hof in het nadeel van [geïntimeerden] . zou oordelen ten aanzien van de vraag of de nog te beoordelen (onderdelen van) vorderingen van [appellanten] toewijsbaar zijn. Hierna zal blijken dat dit niet het geval is. Het hof ziet dan ook geen reden voor terugverwijzing, indien dat al zou mogen.
voorwaardelijkwas ingesteld en de voorwaarde niet in vervulling is gegaan, er geen sprake was van het instellen van een eis of daad van rechtsvervolging in de zin van het eerste lid van artikel 3:316 BW.
onvoorwaardelijkeeis in reconventie is ingesteld, doet de mogelijkheid zich voor dat de rechter aan de behandeling van die vordering in het geheel niet is toegekomen en het geschil moet worden geacht op andere wijze te zijn geëindigd dan door toewijzing van de eis. Tussen die gevallen en het onderhavige geval waarin bij eindvonnis wordt geoordeeld dat de
voorwaardelijkeeis in reconventie niet aan de orde komt omdat de voorwaarde waaronder die is ingesteld (toewijzing van de conventie) niet is vervuld, ontwaart het hof geen wezenlijk verschil voor wat betreft de werking van artikel 3:316 BW. In al die gevallen is de rechter om uiteenlopende redenen niet toegekomen aan een beoordeling van de vordering. De kennelijke gedachte van [geïntimeerden] . dat in het onderhavige geval de rechtsvordering achteraf bezien nooit heeft bestaan door het niet intreden van de voorwaarde, omarmt het hof niet. Die opvatting verdraagt zich ook niet met de vaste rechtspraak dat ook in geval een voorwaardelijke reconventionele eis niet tot behandeling komt een kostenveroordeling (van zowel de eiser als de verweerder) mogelijk is. Doorslaggevend acht het hof dat is voldaan aan de ratio van artikel 3:316 lid 1 BW, namelijk dat [geïntimeerden] . door het instellen van de voorwaardelijke eis tot vernietiging van het bindend advies voldoende duidelijk waren gewaarschuwd dat zij rekening diende te houden met die vordering, dat zij de beschikking dienden te houden over hun bewijsmateriaal en dat zij bij de inrichting van hun vermogenspositie rekening dienden te houden met de mogelijkheid dat het bindend advies mogelijk vernietigd zou kunnen worden.
7.De slotsom in beide zaken
8.De beslissing
bodemzaak I)
dinsdag 6 oktober 2015.