ECLI:NL:HR:2000:AA6299
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- P. Neleman
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden
In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een man en een vrouw die op 8 mei 1968 onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De man heeft op 13 oktober 1997 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Haarlem om de echtscheiding uit te spreken en om alimentatie te bepalen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en zelf ook verzoeken ingediend, waaronder een verzoek tot vaststelling van het vermogen en betaling van de helft daarvan op basis van een verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak naar de rechtbank te Amsterdam verwezen. De rechtbank heeft op 5 augustus 1998 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld op ƒ 4.400,-- per maand. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld, maar het Gerechtshof te Amsterdam heeft haar niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor wat betreft de alimentatie en de echtscheiding, en de beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw, die sinds 12 september 1990 feitelijk gescheiden leeft, pas in augustus 1996 een beroep heeft gedaan op het verrekenbeding. De man heeft aangevoerd dat hij, als hij eerder op de hoogte was geweest van de claim van de vrouw op de helft van het vermogen, hij andere investeringen niet zou hebben gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep van de man op het vervalbeding niet onredelijk of onbillijk is, en verwerpt het cassatieberoep. De beslissing van het Hof wordt bevestigd, waarbij de Hoge Raad benadrukt dat de vrouw zich niet kan beroepen op het vervalbeding na het inwinnen van rechtskundig advies.