Uitspraak
[B.V. X]
de curator,
1.[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
[geïntimeerden]en afzonderlijk:
[geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2]en
[geïntimeerde 3],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
een vast, maar jaarlijks variërend bedrag per uur, doorberekend op basis van het werkelijk aantal door de medewerkers verrichte productie-uren;
een jaarlijks vaste opslag voor overhead;
een jaarlijks vaste opslag voor huisvesting.
huisvesting € 40.000 € 30.000 € 7.500
salariskosten op jaarbasis gedeeld door het aantal overeengekomen arbeidsuren per jaar
vermeerderd met in eerste instantie 33 1/3%, stijgend naar 66% in 2010.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
grief Iin het principaal appel.
Grief IIIbestrijdt het oordeel van de rechtbank dat uit de door de curator genoemde schriftelijke verklaringen geenszins blijkt dat de orderportefeuille nagenoeg ongewijzigd was (rov. 4.10 van het bestreden vonnis) en met
grief IIwordt opgekomen tegen rov. 4.11 van het bestreden vonnis waarin de rechtbank heeft overwogen:
Wat betreft het boekjaar 2006 moest er bij [geïntimeerde 2] nog een grote vordering van een debiteur in [land] gewaardeerd worden.
Wat betreft het boekjaar 2008 waren de voorraden (onderhanden werken) bij [geïntimeerde 2] nog niet definitief vastgesteld.
de griefin het incidenteel appel, waarin [geïntimeerden] slechts hun verweer herhalen dat sprake is van een onbelangrijk verzuim maar waarin geen andere beslissing wordt nagestreefd, moet falen bij gebrek aan belang. Dat betekent dat deze grondslag van de vorderingen van de curator reeds daarom niet kan slagen, zodat de vraag of de aangesproken bestuurder het vermoeden dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement kan ontzenuwen, geen beantwoording behoeft.
grief Vin het principaal appel komen op tegen (onderdelen uit) rov. 4.15 van het bestreden vonnis.
5.2.1 De aldus door het hof vastgestelde feiten komen er, naar de kern genomen, op neer dat sinds 1999 een situatie heeft bestaan waarin Holding als houdstermaatschappij en bestuurder van Comsys en Services dit deel van haar concern aldus had opgezet dat in wezen Comsys en Services tezamen één onderneming voerden, waarbij de kostenkant bij Services lag en de inkomstenkant bij Comsys, terwijl de door Services ten behoeve van Holding en Comsys gemaakte kosten niet volledig werden doorbelast. Als gevolg hiervan was Services sinds 1999 verliesgevend en kon zij haar schuldeisers slechts volledig voldoen doordat Holding en Comsys de verliezen aanvulden door financiering in rekening-courant. Holding heeft de potentiële schuldeisers van Services niet gewaarschuwd voor de aan deze structuur inherente risico's, die nog vergroot werden doordat alle activa van Services aan de Rabobank waren verpand. Hierbij verdient aantekening dat Services in ieder geval tot eind 2001 haar opeisbare schulden steeds heeft voldaan., daartoe in staat gesteld door voornoemde financiering in rekening-courant door Holding en Comsys. Ultimo 2001 heeft Holding (met Comsys) ervoor gekozen om de activiteiten van services, ondanks de (ook) in 2001 geleden aanzienlijke verliezen, niet te beëindigen, maar Services te laten doorgaan als 'going concern'.
VIen
VIImissen zelfstandige betekenis en delen het lot van de voorgaande grieven.