In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem over een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008/2009. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen van € 375.817, met daarbij een heffingsrente van € 7.845. De Inspecteur handhaafde de aanslag en de beschikking heffingsrente, waarop de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde. De zaak werd behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waar de zitting plaatsvond op 30 oktober 2014.
De kern van het geschil betreft de vraag of de Inspecteur terecht een belaste gedeeltelijke vrijval van de pensioenvoorziening in aanmerking heeft genomen. De belanghebbende betwist dit en stelt dat het Europese recht hieraan in de weg staat. Tijdens de zitting kwamen partijen overeen over de waardering van de pensioenverplichtingen in de openingsbalans per 1 januari 2009, die op € 1.685.000 werd vastgesteld. De Inspecteur had echter een belaste vrijval van € 375.817 in aanmerking genomen, wat de belanghebbende betwistte.
Het Hof oordeelde dat de pensioenverplichtingen in zowel de openingsbalans als de eindbalans op € 1.685.000 gewaardeerd moesten worden, zonder dat er sprake was van een belaste vrijval. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur de aanslag ten onrechte had opgelegd en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende kreeg gelijk, en de aanslag werd verminderd tot nihil. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 4.868 werden vastgesteld.