4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is een in 1977 opgerichte stichting, die onder de naam [B] een dagopleiding, alsmede avond- en weekendcursussen verzorgde. Aanvankelijk streefde zij niet naar winst, doch in ieder geval sedert 1 januari 1982 had zij het oogmerk om winst te behalen. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende met ingang van 1 januari 1982 voor de heffing van de vennootschapsbelasting als belastingplichtige moest worden aangemerkt en heeft haar over het lange boekjaar 1 januari 1982 tot en met 31 juli 1983 de onderwerpelijke aanslag opgelegd. In de balans per 1 januari 1982 die tot uitgangspunt diende voor de berekening van de winst over genoemd boekjaar nam belanghebbende in het actief een post goodwill op ten bedrage van f 2.600.000,--. Ten laste van de winst over het boekjaar bracht zij afschrijving op deze goodwill ten bedrage van f 823.333,--.
4.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het door belanghebbende voorgestane systeem om ter gelegenheid van de overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer goodwill te activeren en vervolgens op die goodwill af te schrijven in strijd is met goed koopmansgebruik, en heeft de door belanghebbende toegepaste afschrijving niet aanvaard, daarbij in het midden latend of bij belanghebbende per 1 januari 1982 goodwill aanwezig was en, zo ja, de grootte daarvan.
Het middel strekt ten betoge dat op het tijdstip van de overgang de activa en de passiva van het gedeelte van de stichting dat als onderneming wordt aangemerkt, dienen te worden gesteld op de werkelijke waarde, dat tot de activa mede de op het tijdstip van de overgang aanwezige goodwill behoort, en dat op deze goodwill na activering dient te kunnen worden afgeschreven.
4.3. In het algemeen dient bij de aanvang van de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van een lichaam dat een onderneming drijft, de waarde van het ondernemingsvermogen ter berekening van de door het lichaam te behalen winst te worden gesteld op de gezamenlijke waarde in het economische verkeer van de tot dat vermogen behorende activa en passiva, met inbegrip van de goodwill, ook voor zover deze in de eigen onderneming is opgebouwd.
Zulks leidt echter niet tot de door belanghebbende daaraan verbonden gevolgtrekking dat zij in de balans per 1 januari 1982 de in haar onderneming aanwezige goodwill mag opnemen voor de daaraan op genoemde datum toe te kennen waarde in het economische verkeer, en de afschrijving op de aldus geactiveerde goodwill ten laste van de winst mag brengen.
4.4. Indien een lichaam als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en onder d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aanvankelijk niet belastingplichtig is omdat het door het ontbreken van een winstoogmerk geen onderneming drijft, doch nadien belastingplichtig wordt doordat het ernaar gaat streven met zijn activiteiten winst te behalen, kan op het tijdstip waarop de aanvang van de belastingplicht wordt gesteld, reeds een binnen een door het lichaam uitgeoefend bedrijf gevormde goodwill aanwezig zijn, welke goodwill hieruit is voortgevloeid dat het lichaam ook voor de aanvang van de belastingplicht het vermogen tot het behalen van winst bezat, doch in feite niet ernaar streefde dit vermogen te benutten. Indien belastingplicht ontstaat doordat het lichaam zijn werkzaamheden alsnog op het behalen van winst gaat richten, brengt een redelijke wetstoepassing mee dat met een zodanige goodwill in het kader van de winstberekening geen rekening wordt gehouden. Het winvermogen komt in dat geval tot uitdrukking in de winsten die nadien gedurende het bestaan van de belastingplicht in feite worden behaald. Dit leidt ertoe dat enerzijds in zodanig geval in de openingsbalans voor de fiscale winstberekening geen goodwill kan worden geactiveerd, en anderzijds bij het einde van de belastingplicht doordat het lichaam zijn winststreven laat varen, in de eindbalans de alsdan aanwezige doch niet meer te benutten goodwill evenmin behoeft te worden opgenomen.
4.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof, wat er zij van de daarvoor gebezigde gronden, terecht de door belanghebbende verlangde activering van de volgens haar stellingen in haar onderneming op 1 januari 1982 aanwezige goodwill, alsmede de afschrijving op deze goodwill, heeft verworpen. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.