Uitspraak
1.[appellante],
[appellante],
de curator,
[appellanten],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden]
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
Betaling in 2000 ontvangen;
Betaling in 2002 ontvangen;
Nog openstaand.
Betalingen van debiteur A worden gebruikt om handelsvorderingen van andere debiteuren af te boeken;
Handelsvorderingen worden als betaald afgeboekt op de kruispost [failliet 4] (een niet actieve werkmaatschappij van de [appellanten]):
Handelsvorderingen worden als betaald afgeboekt op de kruisposten [failliet 2] en [failliet 3] terwijl in die desbetreffende werkmaatschappijen geen betaling is ontvangen;
Handelsvorderingen worden uit de omzet geboekt zonder dat daartoe een aanleiding is.
[debiteur 1];
[debiteur 2];
[debiteur 3];
(...)
Betaling van debiteur A wordt gebruikt om handelsvorderingen van andere debiteuren als ontvangen af te boeken (methode 1);
Handelsvorderingen worden als betaald afgeboekt op de kruispost [failliet 4] (methode 2);
Handelsvorderingen worden als betaald afgeboekt op de kruisposten [failliet 2] en [failliet 3] (methode 3);
Ten laste van de omzet (methode 4).
[factuurnummer] voor een bedrag van f 16.190,27 (het factuurbedrag bedraagt f 124.000, bestaande uit f 116.960,27 en G rekening deel f 7040);
(...)
(...)
(...)
[factuurnummer] voor een bedrag van f 8.920,85 (het factuurbedrag bedraagt f 50.000, bestaande uit f 45.840 en G rekeningdeel 4160).
[debiteur 14];
[debiteur 15] ([factuurnummer]);
[debiteur 16] ([factuurnummer]);
[debiteur 1] ([factuurnummer]);
[debiteur 17] ([factuurnummer]);
[debiteur 18] ([factuurnummer]);
[debiteur 19] ([factuurnummer];
[debiteur 20] ([factuurnummer]);
[debiteur 21] ([factuurnummer]).
Op 20 maart 2001 (boekstuknummer 9) memoriaal afgeboekt als een betaling op de bankrekening van [failliet 2] Uit onderzoek van de bankbetalingen 2001 blijkt dat [debiteur 1] het gehele jaar geen enkele betaling op de bankrekening van [failliet 2] heeft gedaan (bijlage 14).
Op 28 februari 2001 (dagafschrift 29) afgeboekt als betaling op de bankrekening van [failliet 3] Deze betaling heeft geen betrekking op [factuurnummer].
[factuurnummer], d.d. 15 juli 1999 ad f 45.000,00;
[factuurnummer], d.d. 8 oktober 1999 ad f 225,00;
[factuurnummer], d.d. 8 oktober 1999 ad f 373,96;
[factuurnummer], d.d. 8 oktober 1999 ad f 56.806,00;
[factuurnummer], d.d. 11 oktober 1999 ad f 21.023,68;
[factuurnummer], d.d. 23 november 1999 ad f 7.280,00.
[factuurnummer], d.d. 8 april 1999 ad f 387,75;
[factuurnummer], d.d. 4 mei 1999 ad f 5.973,02;
[factuurnummer], d.d. 7 juli 1999 ad f 3.944,10;
[factuurnummer], d.d. 23 augustus 1999 ad f 166,56;
[factuurnummer], d.d. 12 oktober 1999 ad f 236,17.
3.De beoordeling van het hoger beroep
nietjegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] kan beroepen op aansprakelijkheid ter zake schending van enige garantieverplichting uit de koopovereenkomst, terwijl gesteld noch gebleken is dat hij zich op een andere grondslag kan beroepen, bijvoorbeeld een cessie.
indirect bestuurders ex artikel 2:9 BW (via [appellante] als direct bestuurder) kan evenwel uitsluitend worden aangenomen langs de weg van artikel 2:11 BW, waarbij in de eerste plaats zal moeten worden onderzocht of [appellante] jegens één of meer dochtervennootschappen ex artikel 2:9 BW aansprakelijk is. In de stellingen van [appellanten] acht het hof, zij het impliciet (door de verwijzing naar artikel 2:11 BW in de inleidende dagvaarding onder 3.4 en in het petitum in de memorie van grieven onder 1.a en 6.) en mede gelet op de betrokkenheid van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als (in)directe bestuurders van [appellante] en de dochtervennootschappen, niettemin voldoende kenbaar besloten liggen dat [appellanten] bestuurdersaansprakelijkheid van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] jegens één of meer dochtervennootschappen baseren op de aansprakelijkheid van [appellante] jegens de dochtervennootschappen ex artikel 2:9 BW in samenhang met artikel 2:11 BW. Daarom zal het hof ook bezien of vastgesteld kan worden dat op [appellante] als direct bestuurder van de dochtervennootschappen die aansprakelijkheid rust (vgl. HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204, NJ 2014/325 (K/Maas q.q.) rov. 3.3.2). Daarbij dient het volgende te worden vooropgesteld.
‘tenzij’) wijst het hof erop, dat bij een meerhoofdig bestuur een eventuele taakverdeling tussen bestuurders niet wegneemt dat het algemene beleid van een rechtspersoon, waartoe met name ook het financiële beleid, inclusief het bepaalde in artikel 2:10 BW, behoort, een zaak is van het gehele bestuur: iedere bestuurder draagt daarvoor verantwoordelijkheid (vgl. Hof Leeuwarden 22 september 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ8485, rov. 9.3 en Hof Amsterdam 12 juni 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX1192, JOR 2012/348 (NRK/X), rov. 3.3.2). Daarbij geldt in het onderhavige geval voorts als uitgangspunt dat op [appellanten] de last rust om de aansprakelijkheid constituerende feiten en omstandigheden in afdoende mate te stellen en – ingeval van voldoende gemotiveerde betwisting – ook te bewijzen.
- de afboekingen niet te ontdekken en daar vervolgens maatregelen tegen te nemen;
- klaarblijkelijk volledig te vertrouwen op de administrateur terwijl beide bestuurders – ook volgens eigen zeggen – niet de deskundigheid hadden om het werk van de administrateur (op hoofdlijnen) te controleren en/of onregelmatigheden te ontdekken;
- niet actief zelf toereikend en regelmatig toezicht op de administrateur uit te oefenen.
volledigis verricht door de (toenmalige) schoonzoon van [geïntimeerde 1], [A], bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote], de dochter van [geïntimeerde 1], zij het dat volgens het rapport van [bedrijf X] (pagina 1, productie 3 antwoordakte [geïntimeerde 1] van
De directie voerde wel degelijk controle en toezicht uit op (onder meer) de administrateur, waaronder de debiteurenadministratie en het debiteurenbeleid en- beheer'(conclusie van dupliek, tevens exceptie van onbevoegdheid en verzet wijziging van eis sub 4.2.21.)
,en
De directie bepaalde - in overleg met [A] - het financiële beleid, waaronder het debiteurenbeleid en-beheer, controleerde dat en hield daarop toezicht'(conclusie van dupliek, tevens exceptie van onbevoegdheid en verzet wijziging eis sub 4.3.4.)
jegens [appellante]gemaakt kan worden. Weliswaar was bij de [appellanten] sprake van een geconsolideerde jaarrekening, maar de door het hof hiervoor aangenomen schendingen van de boekhoudplicht van artikel 2:10 BW hebben zich in het bijzonder voorgedaan bij [bedrijf C] en [bedrijf B]. Voor zover [appellante] een beroep heeft gedaan op artikel 2:9 BW jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als haar (directe) bestuurders, stelt het hof vast dat zij die vordering niet heeft voorzien van een deugdelijke onderbouwing zodat deze vordering reeds op die grond moet falen.
‘tenzij’) is overwogen.
in beginsel(behoudens het bepaalde in artikel 7.5 van de koopovereenkomst) geen rechten meer kunnen worden ontleend aan de garantieverklaringen als genoemd in de artikelen 2.18, 3.1 en 8 uit Bijlage 5 bij de koopovereenkomst, zoals door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] wordt betoogd en door [appellante] wordt betwist.
Haviltexmaatstaf).
nietaan de in artikel 7.4 genoemde beperking zijn onderworpen en dat partijen dat redelijkerwijs ook zo hebben moeten begrijpen. Daartegenover hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld ter onderbouwing van een andere uitleg van artikel 7.4. dan de duidelijke bewoordingen daarvan meebrengen. Het beroep van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op artikel 7.4 kan daarom niet slagen.
ieder bij helftealle hieruit voortvloeiende schade vergoeden dan wel (ii) Verkoper en [geïntimeerde 2]
ieder bij helftede Vennootschap en/of de Deelnemingen in een positie brengen als waarin zij zou zijn geweest indien de Garantieverklaringen wel juist en volledig, en niet misleidend zouden zijn geweest" (
cursief:hof). Het hof merkt de verplichting tot schadevergoeding van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] jegens [appellante] wegens schending van de in artikel 2.18 uit de in Bijlage 5 van de Overeenkomst bedoelde Garantieverklaring aan als een wettelijke verplichting tot schadevergoeding (in verband met artikel 6:74 BW) en niet als een schadevergoedingsverplichting uit hoofde van een rechtshandeling in welk geval de schadestaatprocedure niet van toepassing zou zijn (vgl. HR 9 december 1988, NJ 1989, 397, rov. 3.2). De primaire verplichting uit de koopovereenkomst betreft immers niet een verplichting tot schadevergoeding, maar strekt tot overdracht van aandelen in [appellante].
vorderingen onder 1.a).
vordering onder 1.b).