Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende) en
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
f2.924 en een verhoging van
f2.924. Bij beschikking is een bedrag van
f1.082 aan heffingsrente in rekening gebracht.
f3.610 en een verhoging van
f3.610. Bij beschikking is een bedrag van
f1.316 aan heffingsrente in rekening gebracht.
f5.098 en een verhoging van
f5.098. Bij beschikking is een bedrag van
f1.783 aan heffingsrente in rekening gebracht.
f6.296 en bij afzonderlijke beschikking een boete van
f6.296. Bij beschikking is een bedrag van
f1.997 aan heffingsrente in rekening gebracht.
f8.992 en bij afzonderlijke beschikking een boete van
f8.992. Bij beschikking is een bedrag van
f2.585 aan heffingsrente in rekening gebracht.
f9.229 en bij afzonderlijke beschikking een boete van
f9.229. Bij beschikking is een bedrag van
f2.321 aan heffingsrente in rekening gebracht.
f364 en een verhoging van
f364. Bij beschikking is een bedrag van
f112 aan heffingsrente in rekening gebracht.
f749 en bij afzonderlijke beschikking een boete van
f749. Bij beschikking is een bedrag van
f212 aan heffingsrente in rekening gebracht.
f1.106 en bij afzonderlijke beschikking een boete van
f1.106. Bij beschikking is een bedrag van
f276 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.De vaststaande feiten
Inderdaad is het ons bekend dat de Nederlandse Belastingdienst beweert gegevens van cliënten van [E] (Luxembourg) S.A. te hebben. Wij kunnen echter niet nagaan waarop deze bewering is gebaseerd en haar juistheid staat voor ons ook niet vast. Tot op heden weten wij niet over welke gegevens de Belastingdienst zou beschikken en evenmin hoe zij die gegevens zou hebben verkregen.
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
nemo tenetur-beginsel. Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte is geïdentificeerd als houder van een bij [E] onder nummer [00000] aangehouden bankrekening. Subsidiair stelt belanghebbende zich met betrekking tot de jaren 2001 en verder op het standpunt dat de inkomsten uit sparen en beleggen in verband met die rekening, overeenkomstig het niet weerlegbare wettelijke vermoeden in artikel 2.17, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), slechts voor de helft aan hem kunnen worden toegerekend. Belanghebbende stelt dat de verhogingen en boetes ten onrechte zijn opgelegd omdat de Inspecteur het bewijs niet heeft geleverd dat het aan zijn opzet of grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
4.Beoordeling van het geschil
De rechtmatigheid van het handelen van de Inspecteur
f249.775 op 1 januari 1999,
f289.705 op 1 januari 2000,
f329.635 (€ 149.581) op 1 januari 2001, € 167.701 op 1 januari 2002, € 185.820 op 1 januari 2003, € 203.940 op 1 januari 2004, € 222.059 op 1 januari 2005, € 240.178 op 1 januari 2006, € 258.298 op 1 januari 2007 en € 276.417 op 1 januari 2008.
f2.631 ongewijzigd
f3.249 ongewijzigd
f4.588 ongewijzigd
f5.666 ongewijzigd
f327 ongewijzigd
f8.092 ongewijzigd
f674 ongewijzigd
f8.306 ongewijzigd
f995 ongewijzigd
5.Kosten
6.Beslissing
- vernietigt de uitspraken van de Rechtbank met betrekking tot de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2001, 2002, 2003 en 2004 en de daarmee samenhangende beschikkingen heffingsrente, en met betrekking tot alle verhogingen en boetebeschikkingen;
- verklaart de beroepen bij de Rechtbank in zoverre gegrond;
- vernietigt in zoverre de in geschil zijnde uitspraken op bezwaar;
- verlaagt deze (navorderings)aanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen met betrekking tot deze jaren als vermeld in het onderdeel ‘conclusie’;
- bevestigt de uitspraken van de Rechtbank voor het overige;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af voor zover dit verzoek ziet op een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.287,25;
- gelast de Inspecteur het griffierecht van € 236 aan belanghebbende te vergoeden, en;
- gelast dat zodra deze uitspraak onherroepelijk is geworden van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 956 (tweemaal € 478).
B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
23 december 2014in het openbaar uitgesproken.