ECLI:NL:GHAMS:2025:3470

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
23-000957-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voorbereiding van moord en veroordeling voor deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, samen met een medeverdachte, was beschuldigd van het voorbereiden van moord en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte zich meer dan een jaar hebben beziggehouden met het traceren, observeren en filmen van verschillende locaties en personen, met als doel het plegen van moord. De verdachte is vrijgesproken van de voorbereiding van moord, omdat het hof niet bewezen achtte dat de voorwerpen die in zijn bezit waren, bestemd waren voor de uitvoering van de moord. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, omdat uit het dossier blijkt dat hij en zijn medeverdachte deel uitmaakten van een samenwerkingsverband dat gericht was op het plegen van meerdere misdrijven, waaronder moord. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot gevangenneming van de advocaten-generaal afgewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van criminele organisaties op de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000957-21
datum uitspraak: 18 december 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-997091-19 en 13-997037-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6, 18, 21, 25 november en 4 december 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt verdediging
De raadsman heeft het hof verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte (hierna ook: [verdachte] ). Hij heeft daartoe aangevoerd dat het Openbaar Ministerie opzettelijk de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft geschonden. In eerste aanleg heeft de verdediging verzocht om de procesdossiers van de onderzoeken 13Erfurt en Douglasville te voegen aan het onderhavige strafdossier. Hiertegen heeft het Openbaar Ministerie zich toen verzet. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens zelf vrijspraak gevraagd van de tenlastegelegde criminele organisatie. In hoger beroep zijn de dossiers alsnog op initiatief van het Openbaar Ministerie in het dossier gevoegd. Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie mede aan de hand van deze dossiers onderbouwd waarom sprake zou zijn van lidmaatschap van een criminele organisatie door [verdachte] . Door zo te handelen heeft het Openbaar Ministerie [verdachte] doelbewust en met grove veronachtzaming het recht op een behandeling van de zaak in twee instanties op basis van het gehele dossier onthouden. Dit is in strijd met artikel 14, vijfde lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De cassatieprocedure geldt vanwege de daarin geldende beperkingen niet als een ‘beoordeling door een hoger rechtscollege’ in de zin van die bepaling. [verdachte] mist daardoor een feitelijke instantie.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen.
Beoordeling hof
Het hof stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Er dient dan sprake te zijn van een ernstige inbreuk de op beginselen van een behoorlijke procesorde door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren, waardoor aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces, die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens – ‘the proceedings as a whole were not fair’ (vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).
Het hof stelt vast dat voorafgaand aan de zitting van 12 februari 2024 stukken zijn verstrekt door het Openbaar Ministerie. Het ging om een bijlagenindex met daarbij gevoegd negen processen-verbaal Antigo, een proces-verbaal samenhang 26Antigo, 26Antigo II en 26Douglasville en twaalf processen-verbaal uit dossier Douglasville. De raadsman heeft ter terechtzitting te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen voeging van deze stukken. Voorts heeft de raadsman inzage gekregen in het volledige dossier Douglasville. Vervolgens heeft de raadsman de kans gekregen om nieuwe onderzoekswensen kenbaar te maken en is een nieuwe regiezitting gehouden op 16 september 2024. De verzoeken tot het horen van zes getuigen zijn toegewezen door het hof. Gelet op de geschetste gang van zaken in hoger beroep is het hof van oordeel dat [verdachte] niet in zijn verdediging is geschaad.
Het betoog van de raadsman dat de door hem geschetste gang van zaken in strijd is met artikel 14, vijfde lid, IVBPR slaagt niet. In zijn arrest van 18 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:285), waarin deze thematiek aan de orde is gekomen, oordeelde de Hoge Raad dat dit artikellid aan het huidige cassatiestelsel – waarin de beoordeling door de Hoge Raad mede betrekking heeft op de bewijsvoering van het gerechtshof – niet in de weg staat.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] .

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A (met parketnummer 13-997091-19):1.
hij in de periode van 1 november 2018 tot en met 9 december 2019 te Amsterdam, Amstelveen, [plaats 5] , [plaats 6] , Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), [plaats 1] , [plaats 7] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf moord (als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een of meer voorwerpen, informatiedragers en/of vervoermiddelen, te weten
- (vier) peilbakens voorzien van het IMEI nummer [IMEI nummer 1] en/of [IMEI nummer 2] , bevestigd onder/aan een Mercedes Benz GL met kenteken [kenteken 1] , [IMEI nummer 3] , bevestigd onder/aan een Toyota Prius met kenteken [kenteken 2] , en/of [IMEI nummer 4] , bevestigd onder/aan een BMW 7-serie met kenteken [kenteken 3] en/of
- camera's bestemd voor het opnemen en/of doorzenden van filmbeelden en/of foto's en/of
- filmbeelden en/of foto's van een of meer (heimelijk gefilmde en/of gefotografeerde) personen, auto's en/of woningen (vastgelegd op een of meer geheugenkaarten/SD kaarten) en/of
- (drie) personenauto('s), te weten een Volkswagen Up! met kenteken [kenteken 4] , een Peugeot 206 met kenteken [kenteken 5] en/of een Peugeot Partner met kenteken [kenteken 6] en/of
- (twee) (gele) jassen voorzien van een DHL-logo, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij in de periode van 6 december 2019 tot en met 9 december 2019, te [plaats 2] , [plaats 7] en/of Amsterdam, althans in Nederland, een of meer voorwerpen, te weten
- een contant geldbedrag ter hoogte van EUR 800 (betaald voor de aankopen bij Gucci) en/of
- een Gucci tasje/clutch en/of
- een Louis Vuitton tasje/portefeuille (type Zippy XL Wallet)
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat contante geldbedrag, die tasjes, clutch en/of portefeuille geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Zaak B (met parketnummer 13-997037-20):hij de periode van 1 november 2018 tot en met 9 december 2019 te Amsterdam, Amstelveen, [plaats 5] , [plaats 6] , Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), [plaats 1] , [plaats 7] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte, [medeverdachte 1] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht) en/of
- ter voorbereiding van moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht), in elk geval een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
opzettelijk voorwerpen, informatiedragers en/of vervoermiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerven, vervaardigen en/of voorhanden hebben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Motivering vrijspraken zaak A

Medeplegen van strafbare voorbereiding
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de advocaten-generaal is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereiding van moord.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde bepleit.
Op de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging zal hierna nader worden ingegaan.
Oordeel van het hof
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft net als in eerste aanleg een debat plaatsgevonden over de eisen die moeten worden gesteld aan het bewijs van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht (Sr). Wat de advocaten-generaal en de verdediging onder meer verdeeld houdt, is de vraag wat moet worden verstaan onder ‘voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf’.
De advocaten-generaal hebben samengevat betoogd dat het bestanddeel ‘bestemd tot het begaan van het misdrijf’ ruim moet worden uitgelegd. Niet vereist is dat de voorwerpen waarop de uitvoeringshandelingen zien daadwerkelijk zouden worden gebruikt tijdens het begaan van het gronddelict. In dat geval zouden voorbereidingshandelingen alleen bewezen kunnen worden verklaard als de voorbereiding zich in de laatste fase bevindt. Die opvatting getuigt volgens het Openbaar Ministerie, mede in het licht van de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de Hoge Raad, van een te restrictieve uitleg van artikel 46 Sr. Ook wanneer de verdachte met een misdadige bedoeling de voorbereiding aan het voorbereiden is, is sprake van het voorbereiden van de uitvoering van een misdrijf. Voorbereiding van de uitvoering van een misdadig plan kan in stappen plaatsvinden. De fase van voorbereiding waarin de voorbereider opereert, is niet doorslaggevend. Elke gedraging, hoe vroegtijdig ook, en elk voorwerp dat van betekenis is voor de uitvoering van het misdadig doel – hoe ver verwijderd in tijd ook – kan onder het bereik van artikel 46 Sr vallen. Als uit de gedragingen voorwaardelijk opzet op het misdadig doel kan worden afgeleid en het middel van betekenis is voor dat misdadige doel, is sprake van strafbare voorbereiding. Slechts wanneer iemand voorbereidingen treft met als misdadig doel een ander aan de gang te laten gaan met de (verdere) uitvoering van dat doel, en het vervolgens niet komt tot verdere voorbereiding door die ander (omdat die geen interesse had in het voorbereidende werk) of uitvoering door die ander (omdat die nooit de bedoeling had het misdrijf echt uit te voeren) is geen sprake van strafbare voorbereiding maar blijft het bij ‘voorbereiding tot voorbereiding’.
De verdediging stelt - sterk samengevat - dat de tenlastegelegde voorwerpen niet in een voldoende nauwe relatie staan tot de uitvoering van het misdrijf.
Het hof zal allereerst ingaan op de vraag of de verdachte in deze zaak voorwerpen voorhanden heeft gehad die kunnen worden aangemerkt als ‘voorwerpen bestemd tot het begaan van het beoogde misdrijf’, in deze zaak moord.
Juridisch kader
Aan de verdachte is in zaak A onder 1 tenlastegelegd het medeplegen van voorbereiding van moord.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 46 Sr in samenhang met artikel 289 Sr.
Artikel 46, eerste lid, Sr luidt:
“Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
Uit de tekst van het artikellid volgt dat met ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf (vgl. ook HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956).
Artikel 289 Sr luidt:
“Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Rechtspraak van de Hoge Raad
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 en HR 9 juni 2015, ECL:NL:HR:2015:1503) kan bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 46, eerste lid, Sr vermelde voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen (hierna gezamenlijk ook als ‘voorwerpen’ aan te duiden), afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ‘zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf’ in de zin van deze bepaling, niet worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had. Dit betekent dat niet alleen de (al dan niet alledaagse) aard en het gebruik van een voorwerp (naar uiterlijke verschijningsvorm) doorslaggevend is. Ook de intentie (het misdadige doel dat de verdachte voor ogen had) mag meewegen bij de beoordeling van de vraag of de voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf.
In het arrest van 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198, heeft de Hoge Raad zich nader uitgelaten over de eis dat de voorwerpen bestemd moeten zijn tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid en niet tot de voorbereiding zelf. In die zaak waren foto’s en geschriften met informatie over de beoogde slachtoffers van gijzeling en afpersing niet bestemd voor het begaan van dat misdrijf. De Hoge Raad overwoog dat uit de bewijsvoering bleek dat de geschriften en foto’s waren bedoeld om te worden gebruikt bij de voorbereiding van die misdrijven, maar uit de bewijsvoering kon niet zonder meer worden afgeleid dat de foto’s en geschriften die de verdachte en haar medeverdachte hadden vervaardigd en voorhanden hadden gehad, waren bestemd tot het begaan van de in de bewezenverklaring bedoelde misdrijven. In deze lijn past ook het arrest van 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956, waarin de telefoon die de verdachte (werknemer van een winkel) had – en waarmee hij informatie had verschaft over de inhoud van een kluis en het aantal klanten in de betreffende winkel, zodat een derde op het juiste moment zou kunnen toeslaan – niet als voorwerp bestemd tot het begaan van die overval werd gezien.
De advocaten-generaal stellen dat de specifieke overwegingen in deze zaken niet als algemene juridische uitleg van de wettekst van artikel 46, eerste lid, Sr kunnen worden aangenomen. In beide gevallen waren de voorhanden zijnde middelen niet bestemd voor de uitvoering van een misdrijf om de eenvoudige reden dat het evident nooit tot de uitvoering van dat misdrijf zou komen, en wel omdat de beoogde uitvoerder dat niet wilde. In beide gevallen bleef het daarmee steken op foute intenties bij de voorbereider, aldus de advocaten-generaal.
Het hof overweegt dat deze interpretatie geen steun vindt in de verdere rechtspraak van de Hoge Raad. Het hof wijst daarbij met name op het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1233. In die zaak werd in cassatie betoogd dat de misdrijven ter voorbereiding waarvan de tenlastegelegde handelingen plaatsvonden, niet konden worden voltooid omdat de persoon jegens wie die voorgenomen misdrijven zouden worden begaan een fictief tienjarig meisje bleek. De Hoge Raad overwoog dat de middelen daarmee echter aan de strafbaarheid van de voorbereiding van een misdrijf een eis stellen die de wet niet kent en die ook niet bij het karakter van strafbare voorbereiding past. Voldoende is, aldus de Hoge Raad, dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde gedragingen strekten ter voorbereiding van feiten als in de bewezenverklaring bedoeld en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht.
De eis dat de voorwerpen bestemd moeten zijn tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid en niet tot de voorbereiding zelf, kwam ook in andere arresten van de Hoge Raad aan de orde. Ter illustratie wijst het hof nog op twee arresten waarin het oordeel van het hof dat de voorwerpen bestemd waren tot het begaan van het voorbereide misdrijf wel in stand bleef. In het arrest van 8 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1380, oordeelde de Hoge Raad dat de telefoons die de verdachte voorhanden had en die speciaal waren aangeschaft met het oog op de timing van een overval, die moest plaatsvinden nadat een groot geldbedrag bij de verdachte was aangekomen, van welk feit de verdachte haar mededaders per sms op de hoogte moest stellen via die telefoon, wel bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, de overval. Ook in de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:193, bleef het oordeel van het hof dat de PGP-telefoons konden worden aangemerkt als voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf, in die zaak moord, in stand. Uit de bewijsvoering kon worden afgeleid dat de verdachte het beoogde slachtoffer moest lokaliseren en met zijn PGP-telefoon aan de medeverdachte moest doorgeven waar het doelwit zich op dat moment bevond. Na dit bericht van de verdachte zouden de chauffeur van de motor en de schutter, die klaar stonden in een ‘safe house’ direct in actie komen.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad leidt het hof het volgende af. Als het gebruik van de voorwerpen zich beperkt tot de voorbereiding en niet komt vast te staan dat deze voorwerpen mede van betekenis zijn voor de uitvoering van het misdrijf, in dit geval dus moord, is niet voldaan aan het zogenoemde ‘bestemmingsvereiste’. Anders dan de advocaten-generaal hebben betoogd is de enkele vaststelling dat de voorwerpen mogelijk een rol zouden kunnen spelen in de uitvoering van het delict zonder dat is komen vast te staan op welke wijze die voorwerpen bij het uiteindelijke misdrijf een rol zouden spelen, onvoldoende om tot een bewezenverklaring van artikel 46 Sr te komen. De ruime uitleg die de advocaten-generaal aan het bestemmingsvereiste geven, vindt geen steun in de tekst van artikel 46 Sr en kan ook niet uit de rechtspraak van de Hoge Raad worden afgeleid.
De door de advocaten-generaal aangehaalde arresten van 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1118 en 28 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:1117, leiden niet tot een andere conclusie. In deze arresten van de Hoge Raad, waarin de verdachte een peilbaken voorhanden had, werd niet geklaagd over het oordeel van het hof dat het peilbaken bestemd was tot het begaan van het misdrijf, in die zaak moord. Ook de context van die zaken was anders dan in deze zaak. Uit de bewijsvoering in die zaken kan worden afgeleid dat het peilbaken van betekenis zou zijn bij de uitvoering van de liquidatie. De verdachten hadden opdracht gekregen het beoogde slachtoffer te lokaliseren en vervolgens een peilbaken te plakken onder de auto die door hem werd gebruikt. Het peilbaken moest weer worden weggehaald en kapotgemaakt op het moment dat de schutters in de buurt van het beoogde slachtoffer waren. Tot dat moment, kort voor de liquidatie, zou het peilbaken dus worden gebruikt voor het exact lokaliseren van het beoogde slachtoffer.
Vaststaande feiten
Het hof stelt vast dat de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [verdachte] zich in de tenlastegelegde periode op verschillende momenten, namelijk in het najaar van 2018, in januari 2019 en in het najaar van 2019 intensief hebben beziggehouden met het bezoeken en filmen van locaties waar [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) zich zou kunnen bevinden of zou kunnen opduiken.
Op SD-kaarten die zijn aangetroffen in de woning van [verdachte] en in de Peugeot Partner die in gebruik was bij [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn onder meer foto’s en videobeelden aangetroffen van [adres 2] in Amstelveen. De camera stond gericht op het perceel [adres 2] , de woning van [slachtoffer 1] .
Op een SD-kaart die onder [verdachte] in beslag werd genomen, zijn beelden aangetroffen van een ontmoeting tussen twee personen in [plaats 1] op 24 januari 2019. Een van deze personen is herkend als [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). Hij kan in verband worden gebracht met [slachtoffer 1] . Uit de analyse van historische telecomgegevens is gebleken dat de telefoon van [slachtoffer 1] die dag om 16:39 uur een zendmast in de omgeving van [plaats 1] aanstraalde. Twee minuten later straalde de telefoon van [medeverdachte 1] dezelfde zendmast aan. In een opgenomen OVC-gesprek van 20 november 2019 is te horen dat [verdachte] zegt: “Ja, maar ik kan je één ding zeggen, geloof mij, die dag dat we hebben hem geplakt bij, bij, bij... hoe heet ie?”. [medeverdachte 1] zegt daarop: “ [plaats 1] ” en [verdachte] antwoordt: “ [plaats 1] ! Weet je, als je hem nu ziet, weet je toen we hem hebben gepakt, het is twee verschillende mensen toen, he? Want hier heb hij geen bril, daar had hij wel bril. Daar hadden we hem makkelijk ook kunnen pakken. Pakje geld voor ons zelf. Makkelijk, makkelijk, dat was bij [plaats 1] .”
Verder hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] personen van wie zij dachten dat zij in contact stonden met [slachtoffer 1] , gelokaliseerd, geobserveerd, gevolgd en/of gefilmd. Op een SD-kaart die werd aangetroffen in de Peugeot Partner zijn onder meer foto’s en videobeelden aangetroffen van de [adres 3] in Amsterdam, de woning waar [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) stond ingeschreven, en ook van het [adres 4] in [plaats 5] , een adres dat eveneens in verband met [betrokkene 2] wordt gebracht. Ook zijn beelden aangetroffen van de [adres 5] te [plaats 6] . Op dit adres bleek [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) – een contact van [slachtoffer 1] – ingeschreven te staan. Op deze beelden zijn [medeverdachte 1] en/of [verdachte] meermalen te zien.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben ook meerdere peilbakens geplaatst onder voertuigen van personen die zij in verband brachten met [slachtoffer 1] . Zo is een peilbaken geplaatst onder het voertuig van [betrokkene 2] . In het OVC-gesprek van 23 november 2019 zegt [verdachte] “hij [het hof begrijpt: [betrokkene 2] ] is goed met die man. Door hem kunnen we bij die boy komen.”. Ook werden peilbakens aangetroffen onder de voertuigen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Via de telefoon die in gebruik was bij [medeverdachte 1] werd op verschillende momenten ingelogd op het inlogportaal van Trackitt.nl. Trackitt.nl betreft een inlogportaal voor het volgen van peilbakens.
[medeverdachte 1] en [verdachte] maakten bij hun observaties gebruik van verschillende voertuigen, zoals een Volkswagen UP! (hierna: VW Up), een Peugeot 206 en de genoemde Peugeot Partner. Zij reden niet alleen in deze voertuigen rond maar deze voertuigen werden ook gebruikt als materiaalwagen (Peugeot Partner) of om opnamen te maken. Zo werd op de hoedenplank van de VW Up een camera, verborgen in een knuffel, aangetroffen. De VW Up werd van 25 november tot en met 9 december 2019 door [medeverdachte 1] en [verdachte] recht tegenover het voertuig van [betrokkene 2] geparkeerd nadat het voertuig van [betrokkene 2] op 22 november 2019 onder regie van de politie op parkeerplaats P3 (lang parkeren) op Schiphol was geparkeerd. Uit camerabeelden van de Koninklijke Marechaussee is gebleken dat [medeverdachte 1] en/of [verdachte] zich vanaf 25 november 2019 bijna dagelijks naar de parkeerplaats P3 op Schiphol begaven.
Tot slot kan uit het dossier worden afgeleid dat [medeverdachte 1] op 8 oktober 2019 een telefoongesprek heeft gevoerd met ene [naam] . In dit telefoongesprek vroeg [medeverdachte 1] aan [naam] of hij de DHL-jassen nog had waarop [naam] dit bevestigde. Vervolgens werd een afspraak gemaakt om de jassen op donderdag om 10.00 uur op het adres [adres 6] te Zwolle op te halen. Tijdens een observatie op donderdag 10 oktober 2019 werd waargenomen dat [verdachte] om 10.17 uur parkeerde ter hoogte van de [adres 6] te Zwolle en dat aan hem in ruil voor contant geld twee in doorzichtig folie verpakte DHL-jassen werden overhandigd.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in de tenlastegelegde periode de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen hebben verworven en/of vervaardigd en/of voorhanden hebben gehad. Net als de rechtbank leest het hof de tenlastelegging zo dat het Openbaar Ministerie heeft bedoeld ‘de SD-kaarten houdende filmbeelden en/of foto’s’ ten laste te leggen. Het hof acht aannemelijk dat [medeverdachte 1] en [verdachte] van deze voorwerpen, met uitzondering van de DHL-jassen, gebruik maakten om onder meer [slachtoffer 1] te vinden. Dat het eindelijke doel was om [slachtoffer 1] om het leven te (laten) brengen acht het hof zoals bij de bespreking van het feit in zaak B nader zal worden toegelicht eveneens aannemelijk geworden.
Voorwerpen bestemd tot het begaan van moord?
De vraag die voorligt is of de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voor de uitvoering van de beoogde moord van betekenis zijn geweest. Die vraag beantwoordt het hof ontkennend. Het hof zal dit toelichten.
Anders dan de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat het gebruik door de verdachte van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen zich heeft beperkt tot de voorbereiding zelf. Dat deze voorwerpen ook bestemd waren tot het begaan van de beoogde moord op [slachtoffer 1] is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Dat de observaties en voorverkenningen in oktober en november 2018 en de informatie die daarmee door [medeverdachte 1] en [verdachte] is verzameld is gebruikt bij de poging tot liquidatie in maart 2019, is op basis van het dossier niet komen vast te staan. Met betrekking tot de observaties in november en december 2019 en de informatie die daarmee door [medeverdachte 1] en [verdachte] is verzameld is evenmin gebleken op welke wijze deze informatie een rol zou spelen bij de beoogde moord. Uit het dossier kan immers niet worden afgeleid dat de door [medeverdachte 1] en [verdachte] geplaatste camera’s en peilbakens daadwerkelijk hebben geleid tot informatie over de (exacte) locatie van het beoogde slachtoffer teneinde hem daar te kunnen doden. Uit het gesprek op 9 december 2019 tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 10] (die op Telegram gebruik maakte van de naam ‘ [gebruikersnaam 1] ’) blijkt weliswaar dat zij op dat moment vermoeden [slachtoffer 1] op het spoor te zijn via het peilbaken dat zij onder het voertuig van [betrokkene 2] hadden geplaatst maar uit dat gesprek kan ook worden afgeleid dat zij [slachtoffer 1] nog niet hebben gevonden en dat er meer informatie nodig is om te kunnen bepalen of sprake is van een geschikte locatie en een geschikt moment om tot actie over te gaan. Zo laat [medeverdachte 1] weten dat hij morgen vroeg weer begint waarop [betrokkene 10] antwoordt dat ze “vanaf daar verder opereren met camera”.
Slotsom is dat niet is komen vast te staan dat de peilbakens, camera’s en (gegevensdragers met daarop) filmopnamen en foto’s die [medeverdachte 1] en [verdachte] voorhanden hebben gehad en/of hebben vervaardigd bestemd waren om enige rol te vervullen bij de daadwerkelijke uitvoering van de beoogde moord op [slachtoffer 1] . Dit betekent dat het hof niet bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van moord.
Opmerking verdient tot slot nog het volgende. Bij hun betoog dat een voorbereider strafrechtelijk aansprakelijk dient te zijn als hij voorwerpen voorhanden heeft die van betekenis zijn voor het misdadige doel, hebben de advocaten-generaal benadrukt dat in zo’n geval sprake is van een onaanvaardbaar risico voor de rechtsorde. De politie moet dan tijdig kunnen ingrijpen om erger te voorkomen, zonder het risico te lopen dat de voorbereider vervolgens straffeloos is. Er moet dan strafrechtelijke aansprakelijkheid zijn ongeacht de fase van voorbereiding waarin de voorbereider opereert. Uit het voorgaande volgt dat de advocaten-generaal evenwel een ruimere uitleg hebben gegeven aan artikel 46, eerste lid, Sr dan de wettekst mogelijk maakt. Het ligt op de weg van de wetgever om de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen desgewenst in de door de advocaten-generaal bedoelde zin te verruimen door aanpassing van artikel 46, eerste lid, Sr.
Het hof zal de verdachte van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Witwassen
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring overeenkomstig het vonnis van de rechtbank. [verdachte] heeft dure goederen en een geldbedrag voorhanden gehad. De aangetroffen goederen en de waarde daarvan staan niet in verhouding tot het vermogen en de inkomsten van [verdachte] . Hij heeft geen verifieerbare en aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van de goederen en het geldbedrag waarmee een van die goederen, namelijk het Gucci tasje, is gekocht. De verklaring van [verdachte] dat hij een schadevergoeding ter hoogte van € 46.465,- heeft ontvangen in mei 2012 betreft geen aannemelijke verklaring voor het voorhanden hebben van € 800,- in december 2019, ruim zeven jaar later.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat geen sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen. Niet valt uit te sluiten dat [verdachte] de Louis Vuitton-portemonnee al jaren in zijn bezit had. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat [verdachte] een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de (legale) herkomst van de geldbedragen. De verdachte heeft een schadevergoeding ter hoogte van € 46.465.- toegewezen gekregen op 3 mei 2012.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo’n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de (ex) partner van [verdachte] , [betrokkene 5] , op 10 december 2019 is een tas van het merk Gucci in beslag genomen. Uit onderzoek naar de tas bleek dat deze op 6 december 2019 was gekocht voor een bedrag van € 650,- bij een Gucci-winkel te Amsterdam. De tas is samen met een ander item gekocht, waarbij € 800,- in contanten en € 100,- via een op naam van [verdachte] gestelde Mastercard is betaald. De aankoopfactuur staat op naam van [verdachte] . Tijdens de doorzoeking van de woning verklaarde de (ex)partner van [verdachte] , [betrokkene 5] , die op dat moment in de woning aanwezig was, dat zij de Gucci-tas op 6 december 2019 van [verdachte] had gekregen als cadeau.
Tijdens de aanhouding van [verdachte] werd in het voertuig waarin hij zat onder andere een Louis Vuitton-portemonnee aangetroffen. Uit onderzoek is niet gebleken of en, zo ja, waar en wanneer [verdachte] de portemonnee heeft aangekocht. De nieuwwaarde van deze portemonnee was op 27 februari 2020 € 1.142,32.
[verdachte] ontving in de tenlastegelegde periode maandelijks een uitkering van de gemeente
[plaats 7] . Deze bedroeg in het jaar 2019 in totaal een bedrag van € 11.558,-. Daarnaast ontving hij zorgtoeslag in 2019 ter hoogte van (totaal) € 1.189,- en vijf betalingen van de gemeente [plaats 7] ter hoogte van (totaal) € 1.028,22. Daarnaast heeft [verdachte] in 2012 een aanzienlijke schadevergoeding ter hoogte van € 46.465.- ontvangen.
Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden niet het oordeel kunnen dragen dat het niet anders kan dan dat de tas (en het contante bedrag van € 800,- dat voor de aanschaf is betaald) en de portemonnee uit enig misdrijf afkomstig zijn. De totale waarde van deze voorwerpen, afgezet tegen de beschikbare inkomsten is niet zo groot dat dit witwasvermoeden gerechtvaardigd is. Daarbij is van belang dat onbekend is gebleven wanneer [verdachte] de beschikking heeft gekregen over de Louis Vuitton-portemonnee.
Het hof volgt dus het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging en zal [verdachte] vrijspreken van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde.
Bewijsoverweging zaak B
Het juridisch kader
In artikel 140, eerste lid, Sr is strafbaar gesteld deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van een verdachte bij een ‘criminele organisatie’.
Onder het bestanddeel ‘organisatie’ moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd. Er hoeft dus geen aanvang te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als aan twee vereisten is voldaan:
  • i) de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband; en
  • ii) de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Het feit dat [verdachte] is vrijgesproken van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen, staat op zichzelf dus niet in de weg aan een veroordeling voor lidmaatschap van een criminele organisatie.
In het bestanddeel ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140, eerste lid, Sr ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor deelneming voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte hoeft niet bij meerdere misdrijven van de organisatie betrokken te zijn geweest. Het gaat er immers niet om of zijn opzet was gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De beoordeling van de feiten [1]
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich – in samenwerking met anderen – meer dan een jaar intensief hebben beziggehouden met het (proberen te) traceren, observeren en filmen van verschillende locaties en personen.
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich al vanaf ten minste november 2018 hebben beziggehouden met de observatie van [slachtoffer 1] . Verder blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en [verdachte] aanwezig waren bij besprekingen voorafgaand aan de poging om [slachtoffer 1] op 16 maart 2019 te vermoorden. Tot slot blijkt uit het dossier dat zij in ieder geval vanaf oktober 2019 de zoektocht naar [slachtoffer 1] hebben hervat. Uit het geheel van deze feiten en omstandigheden kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [medeverdachte 1] en [verdachte] deel uitmaakten van een samenwerkingsverband dat de moord op [slachtoffer 1] tot doel had en dat hun gedragingen met betrekking tot [slachtoffer 1] rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van dat oogmerk, zowel ten aanzien van de mislukte aanslag op het leven van [slachtoffer 1] , als daarna toen zij ten behoeve van een nieuwe moordpoging weer naar hem op zoek waren.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat de werkzaamheden van het samenwerkingsverband (waaronder ook van [medeverdachte 1] en [verdachte] ) ook waren gericht op [slachtoffer 2] en daarnaast op een (of meer) onbekend gebleven ander(en). Uit de hierna te bespreken feiten en omstandigheden blijkt dat het doel van het samenwerkingsverband ook op de dood van deze personen was gericht.
Het hof zal de bevindingen die tot deze conclusies leiden hieronder toelichten. Het hof zal:
- eerst de (observatie)werkzaamheden in de aanloop naar de aanslag op [slachtoffer 1] bespreken, dan
- de werkzaamheden rondom deze aanslag en daarna
- de hervatting van de zoektocht naar [slachtoffer 1] .
Vervolgens zal het hof de werkzaamheden met betrekking tot [slachtoffer 2] bespreken, en tot slot een aantal chatberichten die betrekking hebben op een of meer onbekend gebleven personen.
Uit al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat het oogmerk van de organisatie was gericht op het plegen van meerdere misdrijven.
(Observatie)werkzaamheden in de aanloop naar de poging tot liquidatie van [slachtoffer 1]
De periode november 2018 tot en met februari 2019
Op 10 december 2019 heeft de politie in de woning van [verdachte] een SD-kaart (met goednummer BE72.01.01.002) aangetroffen en inbeslaggenomen. [2] In het geheugen van deze SD-kaart werden tien videobestanden en vijf fotografische afbeeldingen aangetroffen. [3] Bij verder onderzoek aan de videobestanden bleek dat zeven van de tien aangetroffen videobestanden beelden bevatten van [adres 2] te Amstelveen. Een van de bestanden was opgenomen op 15 november 2018 [4] , een ander bestand op 16 november 2018. [5] Op alle beelden was activiteit te zien. Eén man kwam meerdere malen op de videobeelden voor. Deze man maakte gebruik van de woning gelegen aan [adres 2] te Amstelveen. [6] Op dit adres stond [slachtoffer 1] ingeschreven. [7]
Op 26 november 2018 straalde het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij [medeverdachte 1] [8] de telecommast [adres 7] in Amstelveen aan [9] , om de hoek bij de woning van [slachtoffer 1] aan [adres 2] te Amstelveen.
Op een andere SD-kaart (met goednummer BE72.01.01.001) die werd aangetroffen in de woning van [verdachte] , [10] stond een foto van een man die werd geïdentificeerd als [betrokkene 1] . [11] [betrokkene 1] kan in verband gebracht worden met [slachtoffer 1] . [12] Hij is gefotografeerd op 24 januari 2019 omstreeks 16:32 uur bij de [adres 8] te [plaats 1] . [13] Op een andere foto die op hetzelfde moment is genomen is te zien dat [betrokkene 1] een ontmoeting had met een onbekende man. [14] Enkele minuten later, om 16.39 uur, maakte de telefoon van [slachtoffer 1] contact met een telecommast ter hoogte van de [adres 9] te [plaats 1] . Uit historische telecomgegevens bleek vervolgens dat de telefoon van [medeverdachte 1] op 24 januari 2019 omstreeks hetzelfde tijdstip als [slachtoffer 1] , namelijk twee minuten later, dezelfde telecommast aanstraalde. [15]
Op 20 november 2019 is een gesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] opgenomen. Op dat moment waren zij, zoals verderop uit dit arrest zal blijken, opnieuw op zoek naar [slachtoffer 1] . In dat gesprek is door hen, voor zover hier van belang, het volgende gezegd:
[verdachte]: Het probleem is (…) Hij loopt helemaal vermomd. (…)
[medeverdachte 1]: We kennen hem zo goed, je ziet sowieso.
[verdachte]: Ja, maar ik kan je één ding zeggen, geloof mij, die dag dat we hebben hem geplakt bij, bij,
bij... hoe heet ie?
[medeverdachte 1]: [plaats 1] .
[verdachte]: [plaats 1] ! Weetje, als je hem nu ziet, weet je toen we hem hebben gepakt, het is twee
verschillende mensen toen, he? Want hier heb hij geen bril, daar had hij wel bril. Daar hadden
we hem makkelijk ook kunnen pakken. Pakje geld voor ons zelf. Makkelijk, makkelijk, dat was
bij [plaats 1] .
[medeverdachte 1]: Heel
[verdachte]: Ja heel... Toen hij weg kwam was in het donker. Dat was makkelijk. Papapapapa
wegwezen. Het beste was die bruggetje wanneer je (ntv). [16]
Conclusie
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is aannemelijk dat het [slachtoffer 1] was met wie [betrokkene 1] op 24 januari 2019 omstreeks 16.32 uur een ontmoeting heeft gehad en dat deze ontmoeting door [medeverdachte 1] en [verdachte] is geobserveerd. Uit het bovenstaande blijkt aldus dat [medeverdachte 1] en [verdachte] [slachtoffer 1] in ieder geval in de periode november 2018 – januari 2019 hebben geobserveerd. Uit bovengenoemd gesprek, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen in dit arrest, leidt het hof af dat die observaties plaats vonden met de bedoeling om [slachtoffer 1] uiteindelijk te vermoorden, en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] daar kennelijk door derden voor zouden worden betaald (“pakje geld voor onszelf”).
(Aanloop naar) de poging tot moord op 16 maart 2019
Op 16 maart 2019 werd op [slachtoffer 1] bij zijn woning in Amstelveen een moordaanslag gepleegd. [17] [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben in de daaraan voorafgaande dagen contact gehad met personen die een rol hebben gespeeld bij de voorbereidingen van deze aanslag. Uit de hierna te noemen feiten en omstandigheden blijkt dat:
- [medeverdachte 1] en [verdachte] in de periode voorafgaand aan 16 maart 2019 contact hebben gehad met [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] );
- er op 13 maart 2019 een ontmoeting is geweest tussen [betrokkene 6] , [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7] ) en [verdachte] ;
- er op 15 maart 2019 een ontmoeting is geweest tussen [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] (hierna: [betrokkene 8] ) en [medeverdachte 1] ; en
- [betrokkene 7] en [betrokkene 8] aansluitend aan deze bijeenkomst een voorverkenning hebben uitgevoerd bij de woning van [slachtoffer 1] en een Renault Captur hebben klaargezet die als vluchtauto is gebruikt bij de aanslag op het leven van [slachtoffer 1] .
Uit het feit dat [betrokkene 7] en [betrokkene 8] aansluitend aan de bijeenkomst van 15 maart 2019 met [medeverdachte 1] een voorverkenning hebben uitgevoerd en een vluchtauto hebben klaargezet, concludeert het hof dat tijdens deze bijeenkomst de voorgenomen aanslag op het leven van [slachtoffer 1] is besproken. Gelet hierop, en mede gelet op de inhoud van verschillende chat- en voiceberichten, kan het dan ook niet anders – behoudens een andersluidende verklaring van [medeverdachte 1] en [verdachte] , die ontbreekt – dan dat de genoemde observatiewerkzaamheden door [medeverdachte 1] en [verdachte] in de daaraan voorafgaande maanden zijn verricht ten behoeve van (de voorbereiding van) het plan om [slachtoffer 1] te vermoorden, en dat zij dat wisten. Het hof baseert zich bij zijn oordeel op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 11 maart 2019 stuurt [betrokkene 6] een voicebericht met de volgende inhoud naar [betrokkene 7] :
“Hoi Papa. Nu pas ben ik van de gym weet je. Ik zeg je eerlijk ik ben kapot. Dus ik ga gewoon naar huis. Wat ik je wou zeggen is.... Je moet ready zijn. Dus geen dingen plannen deze dagen. Helemaal niks. Je weet toch. Want zoals ik zei. Hun gaan dat ding doen. Connecten ons. Wij nemen over. Snap je. En dan ik zet jullie daar. Jullie moeten doen. Gelijk. Er is niks anders. Er is geen twijfel. Geen dit geen dat. Dan snap je wat de bedoelingen zijn, weet je toch. Hun zelf doen het voorwerk. Het huiswerk. En dan je weet zelf. Dus morgen kom ik... Ik denk ik dat ik rond 13u bij jou ben. In de middag. En dan praat ik live live met jou.” [18]
[bijnaam verdachte 2] appt [betrokkene 6] op 13 maart 2019: “ [bijnaam medeverdachte] heeft mij gezegd dat je iets te doen hebt”. Ze spreken om acht uur ’s avonds af bij de McDonalds. [verdachte] voegt eraan toe: “Kom om 8 uur bij/naar Macci met één van de soldaten.” [betrokkene 6] stuurt een pin naar [betrokkene 7] , geplaatst om de hoek bij de McDonalds in Rotterdam. [19] ‘ [bijnaam verdachte 1] ’ (en het hof gaat ervan uit: ook de vrijwel identieke naam ‘ [bijnaam verdachte 2] ’) is de bijnaam van [verdachte] [20] en ‘ [bijnaam medeverdachte] ’ is de bijnaam van [medeverdachte 1] . [21]
Op 15 maart 2019 stuurt [betrokkene 6] aan [betrokkene 7] een screenshot van een gesprek met [gebruikersnaam 5] (geïdentificeerd als [medeverdachte 1] ) [22] over een afspraak op de [adres 10] in [plaats 2] . In dat screenshot staat onder meer “Ik stuur je adres ik kom daar ook nu”. Vervolgens vraagt [betrokkene 6] in het gesprek met [medeverdachte 1] “Moet ik met die nieuwe soldaat komen”, waarop [medeverdachte 1] antwoordt “Ja bro graag. Ze kunnen gelijk gaan jou andere man weet alles”. [23] [betrokkene 6] schrijft [betrokkene 7] dat hij daar naar toe moet gaan en zegt: “ik ga daarnaartoe met onze eigen soldaat”. Het hof leidt hieruit af dat ‘jou andere man’ [betrokkene 7] is. De ‘nieuwe soldaat’ is [betrokkene 8] . [24]
Diezelfde dag, 15 maart 2019 om 12.44 uur, vraagt [betrokkene 7] aan [betrokkene 6] hoe ver hij is. [betrokkene 6] antwoordt dat het nog ongeveer 15 minuten duurt, hij moest eerst “soldaat” ophalen. Op dat moment straalt de telefoon van [betrokkene 6] vlakbij de woning van [betrokkene 8] aan, daarna in Schiedam. [25] Daarna straalt de telefoon van [betrokkene 6] aan op de [adres 10] in [plaats 2] . [26]
Vlak na deze ontmoeting verplaatst een Citroën C1 met het kenteken [kenteken 7] (hierna: de C1) zich blijkens de beschikbare ARS-gegevens van het voertuig vanaf de [adres 10] in [plaats 2] naar Amstelveen. Het voertuig rijdt vervolgens tussen 14.41 uur en 15.30 uur meermalen heen en weer ter hoogte van [adres 2] , het woonadres van [slachtoffer 1] . [27] Het hof stelt vast dat [betrokkene 8] en [betrokkene 7] de inzittenden zijn van het voertuig, in aanmerking genomen dat:
- [betrokkene 8] en [betrokkene 7] op de [adres 10] aanwezig waren toen de C1 vanaf die locatie wegreed;
- [medeverdachte 1] bij het maken van de afspraak met [betrokkene 6] eerder die dag aan hem had bericht dat de nieuwe soldaat – [betrokkene 8] dus – en de andere man ‘gelijk kunnen gaan’;
- op beschikbare camerabeelden te zien is dat er twee personen in de C1 zaten;
- [betrokkene 7] om 18.07 uur aan [betrokkene 6] bericht dat ze in ‘ [plaats 3] ’ (het hof begrijpt: [plaats 3] ) zijn waar de auto’s altijd geparkeerd zijn. [28] Uit camerabeelden blijkt dat op 15 maart 2019 omstreeks 18.17 uur een witte Citroén C1 de parkeerplaats vóór het bedrijf op komt rijden. [29]
Het Hof concludeert op basis van bovenstaande feiten dat [betrokkene 8] en [betrokkene 7] aansluitend op de bijeenkomst van 15 maart 2019 voorverkenningen hebben uitgevoerd bij de woning van [slachtoffer 1] .
Het ophalen en klaarzetten van de Renault Captur
Op basis van getuigenverklaringen over een aantal kentekenmogelijkheden en camerabeelden is vastgesteld dat de daders van de liquidatiepoging zijn weggevlucht in een Renault Captur. [30] Uit het onderzoek naar deze auto is gebleken dat het gaat om een Renault Captur met het originele kenteken [kenteken 8] (hierna: de Captur), die in de nacht van 3 op 4 december 2018 in [plaats 7] was gestolen. [31] De auto was voorzien van een simkaart. [32] Het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het IMEI-nummer en het telefoonnummer behorende bij deze simkaart heeft bevestigd dat de Captur bij de liquidatiepoging is gebruikt en dat dit dezelfde auto is die, zoals uit het navolgende zal blijken, de avond voor de aanslag door [betrokkene 7] en [betrokkene 8] is klaargezet in Aalsmeer. [33]
Op 15 maart 2019 rond 14.10 uur wordt de Captur door de eigenaar van het stallingsbedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), aan de buitenzijde van het bedrijventerrein gezet. De Captur is op dat moment niet voorzien van kentekenplaten. Ongeveer tien minuten later komt een bestelbus aanrijden, waar een onbekend gebleven man (hierna: NN1) uitstapt. [34] Om 14.28 uur wordt een Renault Megane (hierna: de Megane) door de eigenaar van het terrein afgereden en buiten het hek naast de Captur geplaatst. NN1 loopt even later met kentekenplaten heen en weer. Om 14.43 uur rijdt NN1 in de bestelbus weg. [35]
Om 18.17 uur komen twee auto’s bij het terrein van [bedrijf 1] aanrijden: de C1 en een stationwagen. NN1 stapt uit de stationwagen. Ook uit de C1 stapt een man. Een paar minuten later stapt deze man weer in de C1 en rijdt weg. NN1 stapt in de Megane en rijdt ook weg, achter de C1 aan. [36]
Om 18.28 uur komt de C1 weer aanrijden bij het terrein van [bedrijf 1] . Het voertuig wordt geparkeerd bij het hek van het bedrijf. Een minuut later rijden de Captur en de C1 achter elkaar van het terrein weg. [37]
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de Captur om 18.29 uur is opgehaald door [betrokkene 7] en [betrokkene 8] . Beide mannen reden immers, zoals hiervoor is toegelicht, die middag in de C1, waarbij ze zich om 17.50 uur in de directe omgeving van [bedrijf 1] – dus vlak voordat de C1 het terrein van [bedrijf 1] kwam oprijden – bevonden. Ook vindt deze vaststelling steun in het hiervoor genoemde bericht dat [betrokkene 7] om 18.07 uur aan [betrokkene 6] stuurde dat ze in [plaats 3] waren waar de auto’s altijd geparkeerd zijn, en waarbij [betrokkene 7] nog opmerkte dat ze ‘die waggies – auto’s dus – zo moeten gaan brengen’.
De Captur rijdt vervolgens van [bedrijf 1] naar de [adres 11] in Aalsmeer, waar het voertuig rond 19.30 uur arriveert. [38] Op dat tijdstip bericht [betrokkene 7] via WhatsApp aan [betrokkene 6] dat hij bijna ‘daar’ is. [39] Een kwartier later bericht [betrokkene 7] aan [betrokkene 6] dat hij nog steeds samen met [betrokkene 8] is. [40] Om 20.19 uur verplaatst de Captur zich van Aalsmeer naar Amstelveen, waar hij vervolgens in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] heen en weer rijdt. [41] De Captur rijdt vervolgens terug naar de [adres 11] in Aalsmeer, waar de auto wordt geparkeerd. [42] Daar wordt de Captur op 15 maart 2019 door [betrokkene 7] en [betrokkene 8] achtergelaten.
Conlusie
Het hof concludeert dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in de dagen voorafgaand aan de aanslag op [slachtoffer 1] contact hebben gehad met personen die een rol hebben gespeeld bij de voorbereidingen van deze aanslag, en dat deze personen samen met [verdachte] en [medeverdachte 1] deel uitmaakten van een samenwerkingsverband dat de dood van [slachtoffer 1] tot doel had. Uit het voorgaande volgt voorts dat het niet anders kan dan dat de observatiewerkzaamheden door [medeverdachte 1] en [verdachte] in de daaraan voorafgaande maanden eveneens zijn verricht ten behoeve van (de voorbereiding van) het plan om [slachtoffer 1] te vermoorden door dat samenwerkingsverband.
Hernieuwde zoektocht naar [slachtoffer 1]
In ieder geval vanaf begin oktober 2019 hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] hun zoektocht naar [slachtoffer 1] voortgezet. Uit telecomgegevens, chatgesprekken, aangetroffen beeldmateriaal en opgenomen vertrouwelijke communicatie blijkt dat zij in die periode de woning van [slachtoffer 1] aan [adres 2] te Amstelveen hebben geobserveerd, en ook personen van wie zij het vermoeden hadden dat deze in contact stonden met [slachtoffer 1] .
Gelet op hun eerdere observatiewerkzaamheden, hun betrokkenheid bij de uitvoering van de aanslag op [slachtoffer 1] en de inhoud van verschillende (chat)gesprekken, kan het niet anders dan dat ook deze werkzaamheden waren gericht op de moord op [slachtoffer 1] . Het Hof baseert zich daarbij op de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het dossier blijkt dat een Peugeot Partner door [medeverdachte 1] en [verdachte] , ten behoeve van het uitvoeren van observaties, als cameravoertuig en/of materiaalvoertuig werd gebruikt. [43] Deze Peugeot Partner werd op 10 december 2019 in beslag genomen. [44] Bij de doorzoeking van de auto werden in totaal negen SD-kaarten in beslag genomen. [45] Op twee SD-kaarten (met goednummers KT854F.01.008 en KT854F.01.010) staan videobestanden van de woning van [slachtoffer 1] aan [adres 2] te Amstelveen. [46] Het betreffen onder andere beelden. De data die vermeld staan bij de mappen op de SD-kaart betreffen de maanden oktober en november 2019. [47] Op beelden waarbij de datum van 17 oktober 2019 is vermeld, is te zien dat een witte bestelbus, voorzien van kenteken [kenteken 9] en op naam van het [bedrijf 2] , tussen de woningen en de camera op straat stilstaat. Vervolgens is te zien dat de camera waarmee de beelden zijn gemaakt, beweegt. Daarna is te zien dat het beeld van de camera specifiek op een aantal woningen in de straat van [adres 2] wordt gericht. Na het richten van de camera is op beeld te zien dat een persoon vanaf de camera in de richting van het voorportier van de bestelbus aan de bestuurderszijde loopt. Vervolgens is te zien dat de schuifdeur aan de bijrijderszijde dicht gaat en het voertuig wegrijdt. Na het wegrijden van de bestelbus is te zien dat de camera gericht was op [adres 2] te Amstelveen, de woning van [slachtoffer 1] . [48]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de bestuurder dan wel gebruiker van de genoemde bestelbus. Uit financieel onderzoek is gebleken dat door middel van een creditcard, op naam van [verdachte] , op 16 oktober 2019 een betaling is verricht bij het [bedrijf 2] . [49] Het hof constateert dat dit een dag is voordat de witte bestelbus is gezien op [adres 2] .
Uit de beelden op de aangetroffen SD-kaarten blijkt voorts dat [medeverdachte 1] en [verdachte] personen, van wie zij dachten dat zij in contact stonden met [slachtoffer 1] , hebben gelokaliseerd, geobserveerd, gevolgd en/of gefilmd. Op de SD-kaart met goednummer KT854F.021.005 die werd aangetroffen in de Peugeot Partner zijn onder meer foto’s en videobeelden aangetroffen van de [adres 3] in Amsterdam, [50] de woning waar [betrokkene 2] stond ingeschreven. [51] Op de SD-kaart met goednummer KT854F.021.004 stonden beelden van het [adres 4] in [plaats 5] [52] , een adres dat eveneens in verband met [betrokkene 2] wordt gebracht. [betrokkene 2] is een direct contact van [slachtoffer 1] . [53] Ook zijn beelden aangetroffen van de [adres 5] te [plaats 6] . [54] Op dit adres bleek [betrokkene 3] – ook een contact van [slachtoffer 1] – ingeschreven te staan. [55] Op deze beelden zijn [medeverdachte 1] en/of [verdachte] meermalen te zien. [56]
Telegram-chatberichten
Op 9 december 2019 is bij onderzoek in Peugeot 206 voorzien van het kenteken [kenteken 5] die in gebruik was bij [medeverdachte 1] en [verdachte] [57] een telefoon, merk Samsung, type Galaxy M10 in beslag genomen. [58] Bij nader onderzoek werden op de telefoon verschillende Telegram-chatgesprekken aangetroffen. [59] Aan het Telegram-account ‘ [gebruikersnaam 2] ’ is het gebruikers-ID [nummer] en het mobiele telefoonnummer + [telefoonnummer 2] gekoppeld dat in gebruik was bij [medeverdachte 1] . [60] Op de telefoon staat verder een chat met de (toenmalige) partner van [medeverdachte 1] , [betrokkene 9] (die gebruik maakte van de Telegram-gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 3] ’) over wat ze die avond thuis zouden gaan eten, en waarin ze elkaar aanspraken met ‘babe’ en ‘lieverd’. [61]
In de periode van 23 november 2019 tot en met 9 december 2019 heeft er een chatgesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en een persoon die in de telefoon van [medeverdachte 1] staat opgeslagen als ‘ [bijnaam verdachte 3] ’. ‘ [bijnaam verdachte 3] ’ is een bijnaam van [verdachte] . [62] Het chatgesprek bestaat in totaal uit 898 berichten die in voornoemde periode naar elkaar werden verstuurd door [medeverdachte 1] en [verdachte] . Samengevat wordt in de chat hoofdzakelijk gesproken over observatiewerkzaamheden, die [medeverdachte 1] en [verdachte] in de periode van de chat uitvoeren. Er wordt gesproken over “We laten plakkers tot maandag zitten” en “kan je daar camera zetten broer” [63] , “We hebben maar 1 cam nodig” [64] , “We pakken die andere auto terug. Die gaan we plakken. Hij gaat met die duivel afspreken. Bij ze huis gaan we niets zien”, [65] “Morgen moeten we alleen op de dag even die busje hierheen halen en plakker opladen broer”, “Dan avond die bmw plakken” [66] en “Broer waar ben je. Schiphol is weg. Moeten snel gaan”, waarop [verdachte] antwoordt “Bijna broer” en tien minuten later “ik ben er”. [67]
De periode vanaf 19 november 2019
In de periode van 19 november tot en met 21 november 2019 was een peilbaken geplaatst onder de Mercedes Benz GL, kenteken [kenteken 1] (hierna de Mercedes) die in gebruik was bij [betrokkene 2] . Met de telefoon van [medeverdachte 1] is ingelogd op een pagina bedoeld om dit baken te volgen. [68]
Op 22 november 2019 heeft de politie contact opgenomen met [betrokkene 2] over haar vermoeden dat hij of één van zijn gezinsleden doelwit was van een mogelijk (ernstig) misdrijf. Mede naar aanleiding hiervan werd besloten om de Mercedes op het parkeerterrein P3 (lang parkeren) te Schiphol te plaatsen, wat later die dag ook werd gedaan. [69]
Op 25 november 2019 rijdt de Peugeot 206 samen met een VW Up naar Schiphol. De VW Up parkeert recht tegenover de Mercedes. Op camerabeelden wordt gezien dat [medeverdachte 1] naar de bijrijderskant van de Mercedes loopt en vervolgens terugloopt naar de kofferbak van de VW Up. Gezien wordt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] lang in de kofferbak van de VW Up aan het rommelen zijn en dat zij heen en weer lopen tussen de Mercedes en de VW Up. [70] Vanaf 25 november 2019 tot en met 9 december 2019 heeft de VW Up op de parkeerplaats recht tegenover de Mercedes gestaan. Het hof concludeert uit de beelden en de beschrijving van de camerabeelden dat in de dagen na 25 november 2019 [medeverdachte 1] en [verdachte] meermalen met de Peugeot naar de parkeerplaats rijden om de accu van de apparatuur om te wisselen. [71]
Op een later moment is de VW Up op P3 te Schiphol in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking van de VW Up werd in het voertuig onder andere een rode knuffel ‘Elmo’ aangetroffen die was voorzien van video-opnameapparatuur. Uit onderzoek naar de in de VW Up aangetroffen goederen en de Elmo-knuffel is gebleken dat de apparatuur in de knuffel is gebruikt bij het verkrijgen van videobeelden van de Mercedes. [72]
Op 9 december 2019 verplaatst de politie de Mercedes om de indruk te wekken dat de gebruiker terug is van weggeweest. De Mercedes rijdt via [adres 2] te Amstelveen en de [adres 12] te Amsterdam – om zo de indruk te wekken dat [slachtoffer 1] in de auto zat – naar het parkeerterrein van een vakantiepark in Spaarnwoude. [73] Uit de beschikbare OVC blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] samen in de Peugeot 206 zitten. Onderweg bespreken zij met elkaar “die is al weg (ntv) zes procent. Hij rijdt nu [adres 12] ”. [medeverdachte 1] belt vanuit de auto en zegt: “Alleen hij staat niet op film, maar hij is wel naar zijn eigen huis eerst geweest. Nu zit hij [adres 12] [het hof begrijpt: [adres 12] te Amsterdam. Uit het eerdere onderzoek 26Harlan is gebleken dat [slachtoffer 1] beschikte over een appartement in die straat] [74] , “maar wij racen nu naar [adres 12] (fon) omdat die ding maar zes procent had. Dus hij is nu daar.” [75]
In de periode van 22 november 2019 tot en met 9 december 2019 heeft er een chatgesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en een persoon die in de telefoon staat opgeslagen als ‘ [gebruikersnaam 1] ’. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat ‘ [gebruikersnaam 1] ’ [betrokkene 10] betreft. [76] Het chatgesprek met [betrokkene 10] bestaat in totaal uit 911 berichten. [77] Het chatgesprek begint met twee berichten van [betrokkene 10] waarin hij aangeeft dat dit zijn nieuwe nummer is. Vervolgens vraagt [betrokkene 10] ook het nummer van ‘ [bijnaam verdachte 1] ’ ( [verdachte] dus), waarop [medeverdachte 1] stuurt ‘ [bijnaam verdachte 3] + [telefoonnummer 3] ’. [78] Samengevat gaat deze chat over de dagelijkse observatiewerkzaamheden van [medeverdachte 1] . De chats ondersteunen dat de observatiewerkzaamheden de dood van de beoogde slachtoffers tot doel hadden. Onder meer worden de berichten “Pak hem gewoon op schoolplein, “ik kan ze beter allemaal mee nemen kebap van maken”, “Ja echt broer allemaal naar de …” onderling gewisseld. [79]
Het hof concludeert voorts dat de hierna genoemde chats onder meer betrekking hebben op de observatie van [betrokkene 2] en deels plaatsvonden op 9 december, toen [medeverdachte 1] en [verdachte] achter de Mercedes aanreden nadat die van Schiphol was vertrokken:
[medeverdachte 1] :“Hij Is bij langparkeren schiphol [80] ,
[medeverdachte 1] :“We gaan nu snel die camera weer opladen en terugzetten op schiphol” [81]
en
[medeverdachte 1]: “Ze zijn [adres 2] [adres 12] nu camping. (…)”
[betrokkene 10]: “Echt heb je hem” (…)
[medeverdachte 1]: “Vandaar gingen ze naar ophaal hal toen wiele” (…)
[betrokkene 10]: “Pffff wachten tot ze bewegen weer denk je dat die daar woont in bungalowpark”
[medeverdachte 1]: “Ja is ook 15 min van [adres 12] en amstelveen. Is goede plek om dicht bij huis tezinn”
Omstreeks 20.42 uur wordt tijdens een observatie waargenomen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] naar het parkeerterrein van het genoemde vakantiepark toe lopen, zich opsplitsen en zich afzonderlijk van elkaar over het parkeerterrein verplaatsen. Omstreeks 20.43 uur loopt [verdachte] naar de Mercedes toe en gaat op zijn rug onder de auto liggen, ter hoogte van de achterbak. Hij verricht vervolgens handelingen onder het voertuig. [verdachte] en [medeverdachte 1] verlaten het parkeerterrein daarna en lopen in de richting van de Peugeot 206. [82]
Conclusie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden concludeert het hof dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ook de in de periode vanaf oktober 2019 observatiewerkzaamheden hebben verricht ten behoeve van de moord op [slachtoffer 1] , en die daarmee strekten tot de verwezenlijking van het doel van het samenwerkingsverband.
(Observatie)werkzaamheden op [slachtoffer 2]
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ook betrokken waren bij observaties van [slachtoffer 2] . Gelet op de hiervoor opgenomen bevindingen met betrekking tot [slachtoffer 1] – waarbij is vastgesteld dat het doel was om hem te doden – en de hierna te noemen bevindingen met betrekking tot een of meer onbekend gebleven personen – waarbij eenzelfde doel kan worden vastgesteld – gaat het hof ervan uit dat ook deze observatiewerkzaamheden dienden ter voorbereiding van het doden van [slachtoffer 2] en/of iemand met wie hij in een (familie)relatie stond.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Op 10 december 2019 werd tijdens een doorzoeking van de woning aan de [adres 1] te [plaats 7] , waar [verdachte] in de basisregistratie was ingeschreven, in de berging op een stellingkast een laptop van het merk Lenovo (goednummer BE72.01.03.001) aangetroffen. [83]
Uit onderzoek bleek dat in deze laptop een overlijdensbericht van mevrouw [betrokkene 11] is benaderd. [84] Verder bleek dat op 14 november 2018 op deze laptop via de zoekmachine Google is gezocht met de zoektermen ‘Anyscene network camera’ en op 26 november 2018 met de zoektermen ‘ [zoekterm] ’, ‘ [zoekterm] amstelveen’ en ‘ [adres 2] , Amstelveen.’ Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat de laptop in gebruik was bij [verdachte] . Door [verdachte] is niet een verklaring afgelegd die deze redengevendheid heeft ontzenuwd.
Op de laptop bevonden zich verschillende fotografische afbeeldingen van een straat, woningen, langsrijdende auto’s en langsrijdende personen. Deze fotografische afbeeldingen waren opgenomen vanuit een voertuig. Uit onderzoek van de politie blijkt dat het gaat om fotografische afbeeldingen die vanuit drie verschillende cameraposities waren opgenomen op of in de directe omgeving van de [adres 13] te [plaats 4] . [85] De derde camerapositie was gericht op de woningen aan de [adres 13] 17, 19 en 21. [86] Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 2] staat ingeschreven op het adres de [adres 13] 19. [87]
Tijdens een doorzoeking in een verborgen ruimte van de hiervoor genoemde Peugeot Partner is een Samsung Galaxy J2 aangetroffen, waarvan kon worden vastgesteld dat [betrokkene 6] de gebruiker was in de periode van 11/13 april 2019 tot en met 16 november 2019. [88]
De inhoud van deze telefoon is onderzocht. Op deze telefoon werd het volgende aangetroffen:
- Een foto van de [adres 13] te [plaats 4] .
- Een foto van een chatgesprek met een persoon die stond opgeslagen als [gebruikersnaam 4] . [gebruikersnaam 4] had een bericht gestuurd met de tekst: ‘ [betrokkene 12] ’. [slachtoffer 2] had kinderen met [betrokkene 13] . Zij is ook woonachtig geweest op de [adres 13] 19. [89]
- Een foto van een telefoon waarop een chatgesprek werd getoond. Het chatgesprek werd gevoerd met een persoon die stond opgeslagen als “Ambtenaartje”. In de chat wordt gevraagd naar het adres waar ‘we’ afspreken, waarop wordt geantwoord: “jaa schat gewoon nog bij de [adres 13] 19”. Op de vervolgvraag “In welke stad dan” wordt geantwoord met “Utrecht, [plaats 4] ”. [90]
- Drie foto’s van personen waarbij onder een van de foto’s de tekst stond “foto 1 Rat foto 2 iranees foto 3 flap”. Verbalisant herkent de persoon op foto 2 als [slachtoffer 2] . [91]
- Eén video die was opgenomen in de [adres 13] te [plaats 4] . Bij het onderzoek naar de video zag de betreffende verbalisant dat deze vermoedelijk door de bestuurder van een rijdende auto werd opgenomen. Na twee seconden zag verbalisant een gedeelte van de hand van de bestuurder en zag hij dat op de ringvinger van de linkerhand een tatoeage was aangebracht. [medeverdachte 1] heeft een soortgelijke tatoeage op zijn linkerhand. [92]
Conclusie
Uit het bovenstaande volgt dat het opzet van het samenwerkingsverband niet alleen was gericht op de moord op [slachtoffer 1] , maar ook op de moord op [slachtoffer 2] en/of iemand met wie hij in een (familie)relatie stond, en daarmee dus op meerdere misdrijven.
(Observatie)werkzaamheden op (een) onbekend gebleven perso(o)n(en)
Op 21 mei 2019 stuurt [betrokkene 6] via WhatsApp “Er is werk ben je d’r” naar [betrokkene 7] . [93] Op diezelfde dag chat hij met [verdachte] en stuurt hem “Maar deze 2 mannen zijn ready met muts op alles al drm vraag ik je” “ga je ze nu nu nodig hebben anders zeg k hun relax dan ga ik ook” “dingen doen.” [94]
De volgende dag vraagt [betrokkene 6] via de chat aan [medeverdachte 1] : “Hoe laat wil je dat de broers deze kant op gaan. Is alles al ready daar of is alleen kijkje nemen?” [medeverdachte 1] antwoordt: “Ze zijn nog niet klaar bro. [bijnaam verdachte 4] (het hof begrijpt: [verdachte] ) zou me bellen als die klaar was. Broer als niet met grote word gegaan dan houd op. De zij te veel fouten gemaakt. Deze mensen zijn te belangrijk. Ik heb tegen ze gezegd ga maar weg daar. Ik mag van broer geen werk meer laten doen zoneer ak.” [betrokkene 6] zegt even later: “Maar mijn broers werken met die glock en 38 met hetzelfde resultaat hun zijn niet te vergelijken met vorige keer he”. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij geen risico neemt als tegen hem wordt gezegd “alleen met ak werken. Ik neem die verantwoording niet. Ik doe wat broer opgeef. (…) Als ze met ak doen en is iets dan ik heb gedaan wat op is gegeven”. [95]
In een ander gesprek tussen [betrokkene 6] en [verdachte] schrijft [verdachte] : “Bro ik kom, ik moet rijden toch. Hou je tel in de gaten om te komen om de mannen te halen. [adres 14] . Zeg tegen Chauf om de Nokia uit te zetten.” [96]
Conclusie
Hoewel onbekend is gebleven op welke specifieke persoon of personen bovengenoemde werkzaamheden gericht waren, blijkt uit deze chatgesprekken zonder meer dat de werkzaamheden van [medeverdachte 1] en [verdachte] op een of meer anderen gericht waren. Gelet op de inhoud van de chatberichten, kan het niet anders zijn dan dat het samenwerkingsverband het doel had om ook deze perso(o)n(en) te vermoorden.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof het in zaak B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B:
1.
hij de periode van 1 november 2018 tot en met 9 december 2019 te Amsterdam, Amstelveen, [plaats 5] , [plaats 6] , Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), [plaats 1] , en [plaats 2] , heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte, [medeverdachte 1] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten: moord.
Hetgeen in de zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar is verwezen in de voetnoten bij de vorenstaande bewijsoverwegingen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft [verdachte] voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest.
De advocaten-generaal hebben geëist dat [verdachte] voor het medeplegen van het voorbereiden van moord, deelname aan een criminele organisatie en witwassen zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] die zich ten goede hebben gekeerd. [verdachte] heeft een baan als betonconstructeur en volgt daarvoor een intensieve opleiding. Daarnaast is aangevoerd dat er sprake is van een (forse) overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, hetgeen tot vermindering van de op te leggen straf dient te leiden.
Ernst van de feiten
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van [verdachte] . Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
[verdachte] heeft in de periode van 1 november 2018 tot en met 9 december 2019 deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk moord. [verdachte] had gedurende deze periode een actieve en betekenisvolle rol in de organisatie; hij was onder meer betrokken bij het intensief observeren van de (mogelijke) doelwitten van de organisatie. Bij [verdachte] en zijn mededader zijn op SD-kaarten grote hoeveelheden videobestanden en afbeeldingen aangetroffen waaruit blijkt dat zij meerdere personen en locaties op verschillende momenten hebben geobserveerd. Daarbij maakten zij ook gebruik van peilbakens. Observatiewerkzaamheden vormen een onmisbaar onderdeel bij het voorbereiden en uitvoeren van liquidaties.
De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Het behoeft geen betoog dat liquidaties, waarop het oogmerk van de organisatie was gericht, voor grote onrust en een groot gevoel van onveiligheid zorgen in de samenleving. Moord is als zodanig al een van de ergste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht dat ongekend leed veroorzaakt voor nabestaanden. Moord in georganiseerd verband, gepleegd door criminele organisaties die moord (mede) als doel hebben, heeft een des te groter ontwrichtend effect op de samenleving.
Persoon van de verdachte
Door de raadsman is aangevoerd dat [verdachte] een positieve weg heeft ingeslagen en gemotiveerd is om dit door te zetten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 7 oktober 2025 blijkt dat [verdachte] na het bewezenverklaarde feit niet meer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Het hof ziet hierin aanleiding het strafblad niet te betrekken bij het bepalen van de op te leggen straf.
Strafoplegging en redelijke termijn
Het hof is van oordeel dat de ernst van het feit geen andere straf rechtvaardigt dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De aard en ernst van het feit geven het hof maar beperkte ruimte om rekening te houden met de positieve weg die [verdachte] is ingeslagen.
Gelet op het feit dat het hof niet bewezen acht dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van moord en witwassen komt het hof tot een aanzienlijk lagere straf dan geëist door de advocaat-generaal.
In beginsel acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden. Het hof stelt echter ook vast dat het in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden opgenomen recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, is geschonden. [verdachte] en het Openbaar Ministerie hebben op 12 april 2021 hoger beroep ingesteld en op 18 december 2025 wordt dit eindarrest gewezen. Dit betekent dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak en de redelijke termijn is overschreden met ruim twee jaar en zeven maanden. Het hof is van oordeel dat dit een matiging van de straf tot gevolg moet hebben, in die zin dat het hof de gevangenisstraf met zes maanden zal verminderen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering tot gevangenneming

Het hof wijst af de vordering gevangenneming van de advocaten-generaal, omdat het hof daarvoor geen gronden aanwezig acht. Het enkele feit dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht is daartoe onvoldoende. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een concreet gevaar op herhaling. Evenmin is gebleken dat er sprake is van een geschokte rechtsorde op het moment dat [verdachte] de uitkomst van een eventuele cassatieprocedure in vrijheid mag afwachten.

Beslag

Onder [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen (waarbij het hof de aanduiding op de beslaglijst overneemt):
1. Laptop met adapter, merk: Lenovo, kleur: zilver (goednummer: BE72.01.03.001);
2. SD-kaart, kleur: zwart (goednummer: BE72.01.01.001);
3. SD-kaart, kleur: zwart (goednummer: BE72.01.01.002);
4. Horloge, merk: Audemars Piguet Royal Oak offshore, kleur: zilver/zwart/diamant (goednummer: BE72.04.01.004);
6. Horloge, merk: Rolex. kleur: zilver (goednummer: BE72.04.01.003);
8. Heuptasje met metalen ketting, merk: Gucci, kleur: beige/bruin (goednummer: PU399.02.01.001).
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om de teruggave van deze goederen.
Verbeurdverklaring
Het hof is van oordeel dat de volgende voorwerpen die onder de verdachte in beslag genomen zijn en niet zijn teruggegeven dienen te worden verbeurdverklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het in zaak B bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, is begaan:
1. Laptop met adapter, merk: Lenovo, kleur: zilver (goednummer: BE72.01.03.001)
2. SD-kaart, kleur: zwart (goednummer: BE72.01.01.001);
3. SD-kaart, kleur: zwart (goednummer: BE72.01.01.002);
Teruggave aan de verdachte
De goederen 4, 6 en 8 zijn onder de verdachte in beslag genomen en behoren aan hem toe. Het hof zal de teruggave van deze goederen aan de verdachte gelasten. Anders dan de advocaten-generaal hebben betoogd is het hof van oordeel dat er geen grond bestaat de onder 4 en 6 genoemde horloges te onttrekken aan het verkeer. Het betreft vervalsingen. Gelet op artikel 337, tweede lid, Sr is het niet strafbaar om enkele vervalste horloges in voorraad te hebben voor eigen gebruik.
Overig
De verdediging heeft erop gewezen dat er onder [verdachte] ook een Louis Vuitton-portemonnee in beslag is genomen. Deze staat weliswaar niet op de beslaglijst maar deze portemonnee is nooit aan de verdachte teruggegeven.
Het hof heeft vastgesteld dat de in beslag genomen Louis Vuitton-portemonnee staat vermeld op de beslaglijst in de zaak van [medeverdachte 1] . In die zaak heeft het hof de teruggave van de portemonnee aan [verdachte] gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak A (met parketnummer 13-997091-19) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak B (met parketnummer 13-997037-20) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak B (met parketnummer 13-997037-20) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Laptop met adapter, merk: Lenovo, kleur: zilver (goednummer: BE72.01.03.001);
2. SD-kaart, kleur: zwart (goednummer: BE72.01.01.001);
3. SD-kaart, kleur: zwart (goednummer: BE72.01.01.002).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. Horloge, merk: Audemars Piguet Royal Oak offshore, kleur: zilver/zwart/diamant (goednummer: BE72.04.01.004);
6. Horloge, merk: Rolex. kleur: zilver (goednummer: BE72.04.01.003);
8. Heuptasje met metalen ketting, merk: Gucci, kleur: beige/bruin (goednummer: PU399.02.01.001).
Wijst de vordering tot gevangenneming af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. L.M.G. de Weerd en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 december 2025.
=========================================================================
[proces-verbaal uitspraak]

Voetnoten

1.[proces-verbaal uitspraak]
2.[proces-verbaal uitspraak]
3.[proces-verbaal uitspraak]
4.[proces-verbaal uitspraak]
5.[proces-verbaal uitspraak]
6.[proces-verbaal uitspraak]
7.[proces-verbaal uitspraak]
8.[proces-verbaal uitspraak]
9.[proces-verbaal uitspraak]
10.[proces-verbaal uitspraak]
11.[proces-verbaal uitspraak]
12.[proces-verbaal uitspraak]
13.[proces-verbaal uitspraak]
14.[proces-verbaal uitspraak]
15.[proces-verbaal uitspraak]
16.[proces-verbaal uitspraak]
17.[proces-verbaal uitspraak]
18.[proces-verbaal uitspraak]
19.[proces-verbaal uitspraak]
20.[proces-verbaal uitspraak]
21.[proces-verbaal uitspraak]
22.[proces-verbaal uitspraak]
23.[proces-verbaal uitspraak]
24.[proces-verbaal uitspraak]
25.[proces-verbaal uitspraak]
26.[proces-verbaal uitspraak]
27.[proces-verbaal uitspraak]
28.[proces-verbaal uitspraak]
29.[proces-verbaal uitspraak]
30.[proces-verbaal uitspraak]
31.[proces-verbaal uitspraak]
32.[proces-verbaal uitspraak]
33.[proces-verbaal uitspraak]
34.[proces-verbaal uitspraak]
35.[proces-verbaal uitspraak]
36.[proces-verbaal uitspraak]
37.[proces-verbaal uitspraak]
38.[proces-verbaal uitspraak]
39.[proces-verbaal uitspraak]
40.[proces-verbaal uitspraak]
41.[proces-verbaal uitspraak]
42.[proces-verbaal uitspraak]
43.[proces-verbaal uitspraak]
44.[proces-verbaal uitspraak]
45.[proces-verbaal uitspraak]
46.[proces-verbaal uitspraak]
47.[proces-verbaal uitspraak]
48.[proces-verbaal uitspraak]
49.[proces-verbaal uitspraak]
50.[proces-verbaal uitspraak]
51.[proces-verbaal uitspraak]
52.[proces-verbaal uitspraak]
53.[proces-verbaal uitspraak]
54.[proces-verbaal uitspraak]
55.[proces-verbaal uitspraak]
56.[proces-verbaal uitspraak]
57.[proces-verbaal uitspraak]
58.[proces-verbaal uitspraak]
59.[proces-verbaal uitspraak]
60.[proces-verbaal uitspraak]
61.[proces-verbaal uitspraak]
62.[proces-verbaal uitspraak]
63.[proces-verbaal uitspraak]
64.[proces-verbaal uitspraak]
65.[proces-verbaal uitspraak]
66.[proces-verbaal uitspraak]
67.[proces-verbaal uitspraak]
68.[proces-verbaal uitspraak]
69.[proces-verbaal uitspraak]
70.[proces-verbaal uitspraak]
71.[proces-verbaal uitspraak]
72.[proces-verbaal uitspraak]
73.[proces-verbaal uitspraak]
74.[proces-verbaal uitspraak]
75.[proces-verbaal uitspraak]
76.[proces-verbaal uitspraak]
77.[proces-verbaal uitspraak]
78.[proces-verbaal uitspraak]
79.[proces-verbaal uitspraak]
80.[proces-verbaal uitspraak]
81.[proces-verbaal uitspraak]
82.[proces-verbaal uitspraak]
83.[proces-verbaal uitspraak]
84.[proces-verbaal uitspraak]
85.[proces-verbaal uitspraak]
86.[proces-verbaal uitspraak]
87.[proces-verbaal uitspraak]
88.[proces-verbaal uitspraak]
89.[proces-verbaal uitspraak]
90.[proces-verbaal uitspraak]
91.[proces-verbaal uitspraak]
92.[proces-verbaal uitspraak]
93.[proces-verbaal uitspraak]
94.[proces-verbaal uitspraak]
95.[proces-verbaal uitspraak]
96.[proces-verbaal uitspraak]