4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
8. De waardepeildatum ligt in beginsel één jaar voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld; in dit geval 1 januari 2021. Aangezien de verbouwing van de woning in 2021 is afgerond, moet de waarde evenwel worden bepaald naar de staat van het object bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld. Dit wordt de toestandsdatum genoemd. De toestandsdatum is in dit geval 1 januari 2022. Bepalend is de staat waarin de woning op die datum verkeerde.
Bespreking van de beroepsgronden
9. Uit het hiervoor beschreven toetsingskader volgt dat de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor elk belastingjaar opnieuw wordt bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op de waardepeildatum voordoen. Volgens vaste rechtspraak komt daarbij aan de vastgestelde WOZ-waarde van een woning voor een eerder belastingjaar geen zelfstandige betekenis toe.Kortom, de inhoud van een WOZ-beschikking heeft slechts betekenis voor het betreffende belastingjaar en niet voor de daarop volgende belastingjaren. Dat in de WOZ-beschikkingen van eerdere jaren van een bepaalde woonoppervlakte is uitgegaan heeft in beginsel dan ook geen betekenis voor de in deze procedure door eiser bestreden WOZ-beschikking.
10. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat de heffingsambtenaar over meerdere jaren van bepaalde objectkenmerken is uitgegaan, onvoldoende is voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarvoor is een aan de heffingsambtenaar toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging door een daartoe bevoegd persoon nodig, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Alleen al omdat de WOZ-beschikkingen naar hun aard alleen betrekking hebben op het betreffende belastingjaren kunnen hieruit geen rechtens te honoreren verwachtingen voor opvolgende belastingjaren worden ontleend.
11. De formele rechtskracht van een besluit heeft bovendien uitsluitend betrekking op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen en niet ook op oordelen van feitelijke en juridische aard die daaraan ten grondslag liggen.Het feitelijke oordeel dat de heffingsambtenaar aan eerdere besluiten ten grondslag heeft gelegd, inhoudende dat de woonoppervlakte van de woning 120 m² is, kan dan ook geen formele rechtskracht krijgen. Het staat de heffingsambtenaar vrij om bij de waardevaststelling voor een later jaar uit te gaan van een andere woonoppervlakte, mits hij aannemelijk maakt dat hij hiermee de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Dat de heffingsambtenaar in voorgaande jaren is uitgegaan van andere objectkenmerken staat daaraan niet in de weg.
12. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde woonoppervlakte onjuist is, overweegt de rechtbank allereerst dat – anders dan eiser stelt – in de reactie Vastgoed WOZ Bezwaar niet wordt geconstateerd dat de woonoppervlakte volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) 182m² is. Dat de woonoppervlakte 182 m² zou zijn, betreft de weergave van de stelling van eiser, zo blijkt uit de reactie. De BAG is bovendien niet in alle gevallen bruikbaar voor de berekening van de woonoppervlakte. In de BAG kunnen andere uitgangspunten gelden voor de berekening van de gebruiksoppervlakte dan volgens de toepasselijke norm [#] .
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de woonoppervlakte op de toestandsdatumgebruik kunnen maken van de nieuwe bouwtekeningen, die door eisers architect zijn gemaakt in het kader van de verbouwing van de woning. Dat deze bouwtekeningen niet zijn bedoeld om de woonoppervlakte voor de waardering van de woning voor de Wet Woz vast te stellen, zoals eiser stelt, is geen reden om ze daarvoor ongeschikt te achten. Eiser heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat de bouwtekeningen onjuistheden bevatten. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser heeft verklaard dat de architect voor het maken van de nieuwe bouwtekeningen gebruik heeft gemaakt van de eerdere bouwtekeningen, die volgens eiser juist zijn. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat deze bouwtekeningen wat maatvoering betreft veel gedetailleerder zijn dan de eerdere bouwtekeningen.
14. Op basis van de nieuwe bouwtekeningen heeft de heffingsambtenaar – met inachtneming van de meetinstructie – vastgesteld dat de woonoppervlakte van de kelder 74,68m² is, de begane grond 65,29 m² en de eerste verdieping 67,04 m². In totaal is de woonoppervlakte volgens de bouwtekeningen daarmee 207,07 m². Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar daarbij ten onrechte de ruimte van de pompput van 6,8 m² en de ruimte onder de trap van 2 m² en 1,5 meter hoog als gebruiksruimte heeft aangemerkt. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat dit ook geldt voor de plint. Eiser heeft zelf de verschillende ruimtes in de kelder opgemeten. De oppervlaktes van deze ruimtes tellen volgens hem op tot een totale oppervlakte van 61,5 m².
15. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de woonoppervlakte van de woning is vastgesteld conform de meetinstructie die behoort bij de norm [#] (hierna: de meetinstructie). Op grond van de meetinstructie wordt de woonoppervlakte berekend binnen de buitenste/scheidende wanden (muren) inclusief dragende en niet-dragende binnenwanden. Met buitenste/scheidende wanden (muren) worden bedoeld de wanden/muren die de ene woning van de andere woning scheiden en de muren die de woning van de buitenwereld afscheiden. Het opmeten van de oppervlaktes van de verschillende ruimtes per verdieping en het optellen daarvan, zoals eiser heeft gedaan, is niet in overeenstemming met deze meetinstructie. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de meting van de heffingsambtenaar.
16. Verder staat in de meetinstructie – voor zover hier van belang – dat incidentele inspringende gebouwdelen (met een oppervlakte kleiner dan 0,5 m²), zoals bijvoorbeeld een kolom, tot de gebruiksoppervlakte worden gerekend. Er dient gemeten te worden langs de muur. Radiatoren, leidingen, kabelgoten, wandgoten, kozijnen, vensterbanken etc. kunnen bij de meting worden genegeerd. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de plint – anders dan eiser meent – tot de gebruiksoppervlakte moet worden gerekend.
17. Op grond van de meetinstructie wordt niet tot de gebruiksoppervlakte gerekend: de oppervlakte met een netto hoogte die lager is dan 1,5 m, met uitzondering van de oppervlakte onder een trap en de oppervlakte van een trapgat, een vide of een combinatie van beiden, indien deze 4,0 m² of groter is. Eiser heeft aangevoerd dat de ruimte onder de trap 2 m² en 1,5 meter hoog is. Dat betekent dat deze ruimte conform de meetinstructie tot de gebruiksoppervlakte moet worden rekenend.
18. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar de pompruimte heeft kunnen aanmerken als gebruiksoppervlakte wonen, nu in de meetinstructie staat dat “een bijkeuken, pantry, wasmachine- of cv-ruimte, of overige ruimte binnen de woning, worden gerekend tot de gebruiksoppervlakte wonen, mits deze ruimten zich binnen de woning bevinden en deze ruimten verwarmd/geïsoleerd zijn”. De rechtbank volgt de toelichting van de heffingsambtenaar dat installatieruimtes, zoals de pompruimte, hier ook onder vallen.
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen grond is om te twijfelen aan de door de taxateur vastgestelde woonoppervlakte van de woning, zijnde 207 m², en daarmee aan de vastgestelde WOZ-waarde van de woning
20. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van de proceskosten of het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”