ECLI:NL:GHAMS:2025:1488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
23-003122-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van rij-instructeur wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van een rij-instructeur die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte was eerder vrijgesproken door de rechtbank Noord-Holland, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de aangevers, die allen leerlingen van de verdachte waren. De feiten vonden plaats in de periode van 2015 tot 2022, waarbij de verdachte zijn positie als rij-instructeur misbruikte om ontuchtige handelingen te verrichten. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers bevestigd en vastgesteld dat er voldoende steunbewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding werden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor geestelijk letsel. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de eerdere vrijspraak vernietigd, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003122-23
datum uitspraak: 10 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-255528-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1966,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 in de gemeente Alkmaar, en/of elders in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (telkens) [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het leggen van zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 1] , en/of
- het kussen op de wang van die [benadeelde 1]
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat
- er een overwicht was van verdachte op voornoemde [benadeelde 1] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [benadeelde 1] was, en/of
- hij, verdachte zeer onverhoeds en plotseling zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 1] plaatste en/of die [benadeelde 1] op de wang kuste, terwijl die [benadeelde 1] zich in de lesauto van hem, verdachte bevond;
2. primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2015 tot en met 18 januari 2016 in de gemeente Alkmaar, en/of elders in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (telkens), [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het leggen van zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 2] , en/of
- het kussen op de wang van die [benadeelde 2] , en/of
- het, terwijl hij, verdachte voor die [benadeelde 2] stond, met zijn, verdachtes handen de bovenbenen van die [benadeelde 2] (met kracht) uit elkaar te trekken en/of vervolgens tussen deze gespreide benen te gaan staan en vervolgens die [benadeelde 2] op haar wang te kussen
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat
- er een overwicht was van verdachte op voornoemde [benadeelde 2] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [benadeelde 2] was, en/of
- hij, verdachte zeer onverhoeds en plotseling zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 2] plaatste en/of die [benadeelde 2] op de wang kuste, terwijl die [benadeelde 2] zich in de lesauto van hem, verdachte bevond en/of
- hij, verdachte zeer onverhoeds en plotseling de bovenbenen van die [benadeelde 2] (met kracht) uit elkaar trok en/of die [benadeelde 2] op de wang heeft gekust, terwijl die [benadeelde 2] zich alleen met hem, verdachte bevond in het kantoor van de rijschool;
2. subsidiair
hij - als rij-instructeur - op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2015 tot en met 18 januari 2016 in de gemeente Alkmaar, en/of elders in Nederland ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 2] 1998, door (telkens) tijdens de rijlessen en/of in het kantoor van de rijschool
- zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 2] te leggen, en/of
- het kussen op de wang van die [benadeelde 2] , en/of
- terwijl hij, verdachte voor die [benadeelde 2] stond, met zijn, verdachtes handen de bovenbenen van die [benadeelde 2] (met kracht) uit elkaar te trekken en/of vervolgens tussen deze gespreide benen is gaan staan en vervolgens die [benadeelde 2] op haar wang te kussen;
3.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2021 tot en met 31 januari 2022 in de gemeente Alkmaar, en/of elders in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (telkens) [benadeelde 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het vasthouden van de hand van die [benadeelde 3] , en/of
- het kussen van de hand van die [benadeelde 3] , en/of
- het plaatsen van de hand van die [benadeelde 3] op de knie van hem, verdachte, en/of
- het leggen van zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 3] , en/of
- het betasten van het bovenlichaam van die [benadeelde 3] om zogenaamd de gordel losser te maken, en/of
- het betasten van en/of knijpen in de borst van die [benadeelde 3] , en/of
- het vastpakken van het lichaam van die [benadeelde 3] en vervolgens die [benadeelde 3] in haar nek te zoenen
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat
- er een overwicht was van verdachte op voornoemde [benadeelde 3] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [benadeelde 3] was, en/of - hij, verdachte zeer onverhoeds en plotseling zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 3] plaatste en/of die [benadeelde 3] op de hand kuste, en/of de hand van die [benadeelde 3] op de knie van hem, verdachte plaatste en/of het bovenlichaam van die [benadeelde 3] betastte en/of in de borst van die [benadeelde 3] kneep, terwijl die [benadeelde 2] zich (telkens) in de lesauto van hem, verdachte bevond en/of
- hij, verdachte zeer onverhoeds en plotseling het lichaam van die [benadeelde 3] vastpakte en/of vervolgens die [benadeelde 3] in de nek zoende, terwijl die [benadeelde 3] zich alleen met hem, verdachte bevond in het kantoor van de rijschool.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Het hof komt tot bewezenverklaring van de aan de verdachte onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat het hof ten aanzien van de feiten 2 primair en 3 de incidenten in het kantoor niet bewezen acht. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
Evenals de rechtbank – die in het vonnis waarvan beroep de verklaringen van de aangevers uitgebreid heeft beschreven (pagina’s 4 en 5) – ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers, te weten [benadeelde 1] (feit 1), [benadeelde 2] (feit 2) en [benadeelde 3] (feit 3). De verklaringen die deze drie aangevers ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris hebben afgelegd, zijn consistent en gedetailleerd, en het hof kwalificeert die verklaringen als authentiek. Dat de politieverklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] pas zijn afgelegd ongeveer 3,5 jaar respectievelijk 6 jaar nadat de gebeurtenissen waarover zij verklaren, hebben plaatsgevonden, doet hieraan niet af. Beide aangevers hebben in hun verklaringen duidelijk aangegeven wat zij zich nog weten te herinneren, en wat ook niet. Ook de omstandigheid dat de aangevers elkaar hebben gesproken en onderling contact hebben gehad – [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn broer en zus, en [benadeelde 3] was een collega van [benadeelde 1] – maakt het oordeel van het hof over de betrouwbaarheid van hun verklaringen niet anders. Het hof heeft daarbij acht geslagen op alle verklaringen in het dossier en oog gehad voor de door de advocaat-generaal in haar schriftelijk requisitoir beschreven tijdlijn (pagina’s 5 en 6). Hetgeen de raadsman in dit verband heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Steunbewijs
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, is – naast een betrouwbare aangifte – echter steunbewijs nodig, zo volgt uit artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De vaste rechtspraak van de Hoge Raad over dit bewijsvoorschrift houdt het volgende in: [1]
“Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.”
In de onderhavige zaak spelen twee soorten steunbewijs een rol, namelijk (i) waargenomen emoties bij de slachtoffers en (ii) zogenaamd schakelbewijs. [2]
Waargenomen emoties
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de feiten 2 primair en 3 sprake is van steunbewijs in de vorm van waargenomen emoties.
Wat betreft feit 3 overweegt het hof dat de verklaringen van [benadeelde 3] steun vinden in de verklaringen van haar moeder, getuige [getuige 1] , en haar toenmalige collega, [benadeelde 1] . Zo verklaarde haar moeder ten overstaan van de politie, over de tijd dat [benadeelde 3] rijlessen van de verdachte kreeg:
“Zij voelde zich niet goed als ze bij hem was. Zij kwam thuis en zei: “Ik haat rijles en ik haat die man”. Ik vroeg waarom. Iedere keer zei ze tegen mij: “Die man doet raar en is niet normaal. (…)”.”Bij de rechter-commissaris verklaarde de moeder van [benadeelde 3] in gelijke zin en voegde daar nog aan toe:
“Een reden om aangifte te doen was: [benadeelde 3] had haar rijbewijs gehaald, maar ze was niet blij. Ze was depressief. Ze had het er steeds over. Waarom ze rijles bij hem gehad had, waarom dit soort dingen gebeurd waren en waarom ze niet meteen was gestopt bij hem. Ze ging het er steeds over hebben, zichzelf kapot maken. Soms huilen.”
De toenmalige collega van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] , verklaarde ten overstaan van de politie, over toen hij voor het eerst met [benadeelde 3] over het gebeuren sprak:
“Ik zag op Facebook dat zij geslaagd was bij hem. Ik kwam haar in de stad tegen en begon er over dat zij bij hem had gelest. Ik vroeg aan haar hoe dat voor haar was. Zij vertelde dat het helemaal niet fijn was en vertelde haar verhaal tegen mij.”Bij de rechter-commissaris werd aan [benadeelde 1] de vraag gesteld, wie in dit gesprek als eerste de negatieve ervaringen aansneed. [benadeelde 1] antwoordde:
“Dat was ik. Omdat ik aan haar houding merkte dat er iets aan de hand was. (…) Ze was heel gesloten. Ze leek een beetje geschrokken. Ze had net haar rijbewijs gehaald. De meeste mensen, die hun rijbewijs halen, zijn blij. Dat kon ik aan haar niet aflezen.”
Wat betreft feit 2 primair overweegt het hof dat de verklaringen van [benadeelde 2] steun vinden in de verklaringen van haar ex-vriend, getuige [getuige 2] . Hij verklaarde bij de rechter-commissaris:
“Ze heeft verteld dat de rijschoolhouder vaak handtastelijk is geweest tijdens de rijles. (…) en hoe ze daarmee gezeten heeft in die tijd. Ze vond het behoorlijk erg. (…) Terwijl ze het vertelde was ze trillerig. Je zag een stukje angst in haar. Dit was in de tijd dat wij iets met elkaar hadden. (…) Je zag een angst in haar en het trillen in haar stem.”Ten overstaan van de politie had [getuige 2] – die van ongeveer februari tot en met april 2016 een relatie met [benadeelde 2] had, nadat [benadeelde 2] haar rijbewijs had gehaald – al verklaard:
“Wat mij bijstaat is dat de stress en nervositeit dagelijks wel te zien en te merken was aan haar.”
Anders dan de advocaat-generaal bezigt het hof de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] niet als steunbewijs.
Schakelbewijs
Het hof is van oordeel dat hiernaast ten aanzien van alle feiten sprake is van steunbewijs in de vorm van schakelbewijs. De vaste rechtspraak van de Hoge Raad hierover houdt het volgende in: [3]
“Met de term schakelbewijs pleegt te worden aangeduid een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. De vraag of de redengevendheid van dergelijk – in diverse varianten voorkomend – schakelbewijs begrijpelijk is, moet worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering (vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455). Daarbij kan van belang zijn of en in hoeverre de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de onderscheidene feiten zijn begaan, op essentiële punten overeenkomen.”
Volgens advocaat-generaal Van Wees kan in dit verband bijvoorbeeld worden gedacht aan het handelen van de verdachte, de modus operandi en de situationele/contextuele omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat de feiten binnen een beperkt tijdbestek en in de nabije omgeving zijn begaan. [4]
De verklaringen van de drie aangevers – waarbij het hof voor de volledigheid opmerkt dat [benadeelde 1] ten tijde van de gebeurtenissen waarover hij heeft verklaard, (juridisch) nog een vrouw was – houden elk voor zich in, dat de verdachte tijdens het geven van rijles in zijn lesauto, (i) een of meermalen zijn
hand op het bovenbeenvan de aangever heeft gelegd en (ii) een of meermalen een
kus op de wang of handvan de aangever heeft gegeven. Het hof verwijst naar de inhoud van de bewijsmiddelen. Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de situatie/context (het geven van rijles aan een leerling), het slachtoffer (telkens een jonge vrouw) en de wijze van handelen van de verdachte (het leggen van zijn hand op het bovenbeen van de aangever en het geven van een kus op de wang of hand van de aangever, zoals in de bewijsmiddelen weergegeven) sprake is van zodanig essentiële overeenkomsten dat, kort gezegd, tot toepassing van schakelbewijs kan worden overgegaan. Dat er in het handelen van de verdachte ook verschillen zitten, doet aan deze essentiële overeenkomsten niet af. Evenmin volgt het hof het betoog van de raadsman dat de overeenkomsten te algemeen van aard zijn om als schakelbewijs te kunnen dienen.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof wat betreft de andere in de tenlastelegging omschreven handelingen van de verdachte – in het bijzonder de incidenten in het kantoor (feiten 2 primair en 3) – van oordeel dat onvoldoende schakelbewijs voorhanden is.
Tussenconclusie
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de aangevers over de hierna bewezen te verklaren handelingen van de verdachte voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, namelijk schakelbewijs en waar het de feiten 2 primair en 3 betreft, aangevuld met waargenomen emoties. Het hof wijkt hiermee dus af van het oordeel van de rechtbank.
Resteren de vragen of sprake is van ontuchtige handelingen en dwang.
Ontuchtige handelingen
Om tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2 primair en 3 te kunnen komen, is vereist dat de hierboven beschreven handelingen van de verdachte als ontuchtige handelingen kunnen worden aangemerkt, in de zin van artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is. Het, onder de in de bewijsmiddelen weergegeven omstandigheden, leggen van een hand op het bovenbeen van de aangever en het geven van een kus op de wang of hand van de aangever, zijn handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, nog daargelaten het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de aangevers. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het ontuchtig karakter aan deze handelingen is komen te ontvallen.
Dwang
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, geboren in 1966, de destijds jonge leerlingen in zijn lesauto heeft overrompeld met zijn handelingen. De aangevers konden zich daaraan niet onttrekken. Niet alleen vanwege het onverhoedse en plotselinge handelen van de verdachte, tijdens de feitelijke rijlessen, maar ook vanwege het overwicht dat de verdachte op de aangevers had, door het grote leeftijdsverschil en de verhouding leraar-leerling. Het kan niet anders zijn dan dat de verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, in de bewustheid van de feitelijke situatie en verhoudingen, minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangevers door hem werden gedwongen om de ontuchtige handelingen te dulden. Het betoog van de raadsman op dit punt faalt.
Eindconclusie
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van alle drie de aangevers.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 25 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 in de gemeente Alkmaar en/of in Nederland door een andere feitelijkheid telkens [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het leggen van zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 1] , en
- het kussen op de wang van die [benadeelde 1] ,
en bestaande die andere feitelijkheid hieruit dat
- er een overwicht was van verdachte op voornoemde [benadeelde 1] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [benadeelde 1] was, en
- hij, verdachte onverhoeds en plotseling zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 1] plaatste en die [benadeelde 1] op de wang kuste, terwijl die [benadeelde 1] zich in de lesauto van hem, verdachte bevond;
2. primair
hij in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 18 januari 2016 in de gemeente Alkmaar en/of in Nederland door een andere feitelijkheid telkens [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het leggen van zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 2] , en
- het kussen op de wang van die [benadeelde 2] ,
en bestaande die andere feitelijkheid hieruit dat
- er een overwicht was van verdachte op voornoemde [benadeelde 2] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [benadeelde 2] was, en
- hij, verdachte onverhoeds en plotseling zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 2] plaatste en die [benadeelde 2] op de wang kuste, terwijl die [benadeelde 2] zich in de lesauto van hem, verdachte bevond;
3.
hij in de periode van 1 december 2021 tot en met 31 januari 2022 in de gemeente Alkmaar en/of in Nederland door een andere feitelijkheid telkens [benadeelde 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het kussen van de hand van die [benadeelde 3] , en
- het leggen van zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 3] , en bestaande die andere feitelijkheid hieruit dat
- er een overwicht was van verdachte op voornoemde [benadeelde 3] , zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de rijinstructeur van voornoemde [benadeelde 3] was, en
- hij, verdachte onverhoeds en plotseling zijn, verdachtes hand op het bovenbeen van die [benadeelde 3] plaatste en die [benadeelde 3] op de hand kuste, terwijl die [benadeelde 2] zich telkens in de lesauto van hem, verdachte bevond.
Hetgeen onder 1, 2 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde levert
telkensop:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte integraal vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en dat daarnaast aan de verdachte een zogenaamd beroepsverbod zal worden opgelegd ter zake van het uitoefenen van het beroep van rijinstructeur voor de duur van 2 jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en onder verwijzing naar straftoemeting in soortgelijke zaken – geen vrijheidsbenemende sanctie op te leggen, maar te volstaan met een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als rijinstructeur schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij drie leerlingen door tijdens de rijlessen tegen hun wil zijn hand op hun bovenbeen te leggen en ze op de wang of de hand te kussen. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van de slachtoffers. Dit neemt het hof de verdachte kwalijk, te meer nu hij geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 mei 2025 is hij niet eerder veroordeeld. Voorts heeft het hof kennis genomen van de over de persoon van de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten van 9 februari 2023 en 27 oktober 2023 – de verdachte heeft sinds zijn schorsing door de rechter-commissaris op 7 oktober 2022 tot en met de opheffing van het bevel voorlopige hechtenis door de rechtbank op 23 november 2023 onder toezicht van de reclassering gestaan – en van hetgeen ter terechtzitting door de verdediging naar voren is gebracht.
Alles afwegende komt het hof tot het volgende. Gezien de aard en de ernst van de door het hof bewezen verklaarde handelingen en het feit dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straffen niet passend.
Het hof acht een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur afdoende rechtdoen. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de ernst van de feiten benadrukt en tevens dient deze straf als stok achter de deur om te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw aan een strafbaar feit zal schuldig maken. Een beroepsverbod acht het hof daartoe niet aangewezen. Door het opleggen van een taakstraf ervaart de verdachte daarnaast direct een consequentie van zijn handelen.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. Deze bedragen ieder € 1.500,00 wegens immateriële schade. [benadeelde 3] vordert daarnaast een bedrag van € 204,84 aan materiële schade. De benadeelde partijen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in de vorderingen verklaard. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft het hof (subsidiair) verzocht de gevorderde bedragen wegens immateriële schade te matigen en de door [benadeelde 3] gevorderde vergoeding van materiële schade af te wijzen wegens een te ver verwijderd verband van deze schade met het tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt als volgt.
De wet geeft slechts in bepaalde gevallen recht op vergoeding van immateriële schade, zoals geregeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Als – voor zover hier van belang – bij een benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in zijn eer of goede naam, dient de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon te zijn aangetast, wil zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van immateriële schade. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2019:793). Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
Gelet op dit juridisch kader is hetgeen de benadeelde partijen hebben gesteld – en hetgeen (overigens) uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken – ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Zo hebben zij geen stukken overgelegd en/of feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid. Voorts doet zich naar het oordeel van het hof hier niet een situatie voor waarin uit de aard en de ernst van de normaantasting (zonder meer) volgt dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is, gelet op de beperkte inbreuk die de bewezen verklaarde handelingen op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partijen hebben gemaakt en nu de benadeelde partijen hun beroep op deze situatie met onvoldoende concrete gegevens hebben onderbouwd. Dat betekent dat er in deze zaak voor toewijzing van hetgeen is gevorderd geen wettelijke grondslag is. Dit geldt ook voor de door [benadeelde 3] gevorderde vergoeding van materiële schade, nu op grond van artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder a, BW is vereist dat, willen door een derde (de vader van [benadeelde 3] ) gemaakte kosten ten behoeve van het slachtoffer voor vergoeding in aanmerking komen, sprake moet zijn van lichamelijk of geestelijk letsel bij het slachtoffer.
De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. C.J. van der Wilt en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 juni 2025.
Mr. Van der Wilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1460, r.o. 2.3.
2.Zie voor een overzicht van soorten steunbewijs onder andere de conclusie van advocaat-generaal Paridaens van 2 april 2024, ECLI:NL:PHR:2024:356, en zie in dit verband ook de noot van Borgers onder Hoge Raad 7 juli 2015, NJ 2015/488.
3.Vgl. Hoge Raad 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1303, r.o. 3.8.
4.Zie de conclusie van advocaat-generaal Van Wees van 5 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:252, onder 2.9, met verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal Aben van 6 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:555, onder 293 e.v.