ECLI:NL:GHAMS:2024:369

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
200.313.015/02 OK en 200.313.019/02 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om onmiddellijke voorzieningen na vaststelling van wanbeleid bij i3 Holding B.V.

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in twee verzoeken om onmiddellijke voorzieningen. De verzoeksters, Vanestate B.V. en Dolbeco B.V., hebben zich als minderheidsaandeelhouders van i3 Holding B.V. gewend tot de Ondernemingskamer na eerdere vaststellingen van wanbeleid. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat het conflict tussen de verzoeksters en de meerderheidsaandeelhouders, Petrias Beheer Vught B.V. en Bobeas B.V., voortduurt en dat dit wanbeleid de onderneming van i3 in ernstige liquiditeitsproblemen heeft gebracht. De Ondernemingskamer heeft de verzoeken van de verzoeksters, die onder meer strekten tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen, deels toegewezen. De Ondernemingskamer heeft onder andere bepaald dat de rechten en bevoegdheden van Bobeas B.V. en [B] als feitelijk bestuurders van i3 Nederland B.V. met onmiddellijke ingang worden ingeperkt. Tevens zijn zij verplicht om alle tot op heden gelegde conservatoire en executoriale beslagen op te heffen. De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat de belangen van i3 en haar aandeelhouders in gevaar zijn door het voortzetten van het wanbeleid en de vele procedures die door de betrokken partijen zijn aangespannen. De Ondernemingskamer heeft de betrokkenen ook verzocht zich te onthouden van uitlatingen die de positie van de OK-bestuurder in twijfel trekken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters en twee raden.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.313.015/02 OK en 200.313.019/02 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 16 februari 2024
in de zaak met zaaknummer 200.313.015/02 OK van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANESTATE B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. J. Schröder, kantoorhoudende te Nijmegen,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DOLBECO B.V.,
gevestigd te Bodegraven,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. M.J. Clement, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
i3 HOLDING B.V.,
gevestigd te Vught,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
i3 NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTERS,
advocaten:
mr. R. le Granden
mr. T.F.B. Jansen,kantoorhoudende te Rotterdam,
e n t e g e n

1.PETRIAS BEHEER VUGHT B.V.,

gevestigd te Vught,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRICOMSTATE HOLDING B.V.,
gevestigd te Vught,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIJKOIN B.V.,
gevestigd te Vught,
2.
[A],
wonende te [....] ,
5. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR MIJNKOIN B.V.,
gevestigd te Vught,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. J. Oerlemans, kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
e n t e g e n
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOBEAS B.V.,
gevestigd te Vught,
BELANGHEBBENDE
advocaat:
mr. Oerlemansvoornoemd en
mr. D.I.J. Snijders, kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch,
en in de zaak met zaaknummer 200.313.019/02 OK van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
i3 HOLDING B.V.,
gevestigd te Vught,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
i3 NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERZOEKSTERS,
advocaten:
mrs. Le Granden
Jansenvoornoemd,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
i3 HOLDING B.V.,
gevestigd te Vught,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
i3 NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTERS,
advocaten:
mrs. Le Granden
Jansenvoornoemd,
e n t e g e n

1.PETRIAS BEHEER VUGHT B.V.,

gevestigd te Vught,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRICOMSTATE HOLDING B.V.,
gevestigd te Vught,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIJKOIN B.V.,
gevestigd te Vught,
4.
[A] ,
wonende te [....] ,
5. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR MIJKOIN B.V.,
gevestigd te Vught,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. Oerlemansvoornoemd,
e n t e g e n
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOBEAS B.V.,
gevestigd te Vught,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mrs. Oerlemansen
Snijdersvoornoemd,
e n t e g e n
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANESTATE B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. J. Schrödervoornoemd,
en
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DOLBECO B.V.,
gevestigd te Bodegraven,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. M.J. Clement, kantoorhoudende te Amsterdam,
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • Vanestate B.V. en Dolbeco B.V. afzonderlijk als Vanestate en Dolbeco en gezamenlijk ook als verzoeksters;
  • i3 Holding B.V. en i3 Nederland B.V. afzonderlijk als i3 Holding en i3 Nederland en gezamenlijk als i3;
  • Petrias Beheer Nederland B.V. als Petrias;
  • Tricomstate Holding B.V. als Tricomstate;
  • Mijkoin B.V. als Mijkoin;
  • Stichting Administratiekantoor Mijkoin B.V. als STAK;
  • [A] als [A] ;
  • Petrias en [A] gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud: Petrias c.s.;
  • Bobeas B.V. als Bobeas;
  • [B] , (indirecte) bestuurder van Bobeas, als [B] ;
  • Bobeas en [B] gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud: Bobeas c.s.;
  • Petrias, Tricomstate, Mijkoin, STAK, [A] , [B] en Bobeas gezamenlijk als “belanghebbenden”;
  • de door de Ondernemingskamer benoemde tijdelijk bestuurder als de OK-bestuurder;
  • de door de Ondernemingskamer benoemde tijdelijk beheerder van aandelen als de OK-beheerder;
  • de door de Ondernemingskamer benoemde onderzoeker als de onderzoeker.

1.Inleiding

1.1
Nadat de Ondernemingskamer wanbeleid bij i3 had vastgesteld, is het conflict tussen de verzoeksters (minderheidsaandeelhouders van i3 Holding) en Petrias c.s. en Bobeas c.s. niet tot een einde gekomen. Partijen zijn inmiddels verwikkeld in een groot aantal procedures, terwijl het conflict en gelegde beslagen een negatieve weerslag hebben op de aan i3 verbonden onderneming. Verzoeksters, i3 (de OK-bestuurder) en de OK-beheerder verwijten Petrias c.s. en Bobeas c.s. dat zij het wanbeleid voortzetten en Bobeas c.s. dat hij aanstuurt op een faillissement teneinde aandelen i3 tegen een gunstige prijs in handen te krijgen. Zij vragen om nadere onmiddellijke voorzieningen, waarvan enkele van vergaande aard. Petrias c.s. en Bobeas c.s. betogen dat juist i3 haar verplichtingen uit die procedures niet nakomt en dwangsommen heeft verbeurd. Zij verwijten de OK-bestuurder het belang van de onderneming te schaden en verantwoordelijk te zijn voor de inmiddels ontstane onrust op de werkvloer.

2.Het verloop van het geding in beide zaken

2.1
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 12 mei 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1708; hierna: de
eerstefasebeschikking), 20 mei 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1709), 15 juli 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2096), 13 mei 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1917) en 22 juni 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:1815) en 6 april 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:844; hierna: de
tweedefasebeschikking). Samengevat weergegeven komt het verloop van de procedure op het volgende neer.
2.2
In de eerstefasebeschikking heeft de Ondernemingskamer:
1. een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van i3 Holding en i3 Nederland over de periode vanaf 1 januari 2014 en de onderzoeker benoemd;
2. bij wijze van onmiddellijke voorzieningen en vooralsnog voor de duur van het geding:
a. Petrias geschorst als bestuurder van i3 Holding;
b. de OK-bestuurder benoemd tot bestuurder van i3 Holding; en
c. alle aandelen in i3 Holding – met uitzondering van één aandeel per aandeelhouder – ten titel van beheer overgedragen aan de OK-beheerder.
2.3
In de tweedefasebeschikking heeft de Ondernemingskamer:
verstaan dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid van i3 en dat Petrias en [A] daarvoor verantwoordelijk zijn; aan dat oordeel ligt onder meer ten grondslag een groot aantal andere transacties tussen [A] (als indirect bestuurder van i3 Holding) en zijn zoon [B] (al dan niet handelend via Bobeas), zoals een managementovereenkomst met tekenbonus en een algemene volmacht, waarvan de voorwaarden niet met Vanestate en Dolbeco zijn besproken en waarbij [A] een tegenstrijdig belang had. De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat bij deze transacties geen transparantie is betracht, terwijl de marktconformiteit van de (vaste dan wel variabele) beloning van Bobeas evenmin door externe deskundigen is vastgesteld. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer heeft [A] ten aanzien van de verschillende bezoldigingsafspraken met zijn zoon zeer onzorgvuldig gehandeld (rov. 4.32);
bij wijze van eindvoorzieningen:
a. Petrias ontslagen als bestuurder van i3 Holding;
b. de OK-bestuurder met onmiddellijke ingang benoemd tot bestuurder van i3 Holding, vooralsnog voor de duur van drie jaar;
c. bepaald dat de in beheer overgedragen aandelen in i3 Holding vooralsnog voor de duur van drie jaar in beheer blijven bij de OK-beheerder;
d. bepaald dat het salaris en de kosten van de OK-bestuurder en de OK-beheerder voor rekening komen van i3 Holding;
e. de besluiten van de algemene vergadering van i3 Holding tot verlening van decharge aan Petrias voor de boekjaren 2014-2015, 2015-2016, 2016-2017, 2017-2018, 2018-2019 en 2019-2020 vernietigd;
f. het besluit van de algemene vergadering van 12 oktober 2020 van i3 Holding tot vaststelling van de managementvergoeding van Petrias over de jaren 2016-2017, 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, 2020-2021, voor zover die vergoeding een jaarlijks bedrag van € 60.ooo exclusief btw te boven gaat, vernietigd;
3. het verzoek tot vernietiging van de beslissingen strekkend tot het aangaan van de managementovereenkomst met Bobeas, de onkostenvergoeding auto, de garantiebonus per 2017, de bonusregeling per 2020 en de bonusregeling over 2021 op formele gronden afgewezen (zie daarover hierna onder 4.4). Dat laat onverlet dat de Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat Petrias c.s. hierbij heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting op grond van artikel 2:9 BW (rov. 5.6 sub f);
4. Petrias en [A] hoofdelijk in de onderzoekskosten veroordeeld; en
5. Petrias, Tricomstate, [A] , Mijkoin, STAK en Bobeas in de kosten van de procedure veroordeeld.
2.4
Verzoeksters hebben bij per e-mail ingekomen verzoekschrift van 4 december 2023 tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure de Ondernemingskamer (samengevat) onder meer verzocht [A] en Petrias hoofdelijk te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 2 miljoen ten gunste van i3 Holding en € 1 miljoen ten gunste van i3 Nederland door middel van een bankgarantie die afroepbaar is binnen drie dagen na betekening van het/de vonnis(sen) in de hierna te melden Bodemprocedure, indien en voor zover de vorderingen van i3 in die procedure worden toegewezen, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.5
i3 heeft zich bij verweerschrift van 3 januari 2024 gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer.
2.6
Petrias en [A] hebben bij verweerschrift van 3 januari 2024 de Ondernemingskamer verzocht verzoeksters niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen.
2.7
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 11 januari 2023. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen en wat betreft mr. Oerlemans en mr. Schröder onder overlegging van tevoren toegestuurde nadere producties. Partijen, hun advocaten, de OK-bestuurder en de OK-beheerder hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Ter zitting is ook als voorziening de mogelijkheid van schorsing van Bobeas c.s., als manager van i3 Nederland aan de orde gekomen. De Ondernemingskamer heeft de zaak vervolgens aangehouden om partijen de gelegenheid te geven de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken en, als een regeling niet zou worden bereikt, zich schriftelijk (nader) uit te laten over het treffen van nadere onmiddellijke voorzieningen.
2.8
Op 18 januari 2024 heeft i3 bij aanvullend verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen onder meer verzocht, samengevat:
te bepalen dat [B] en Bobeas slechts na voorafgaande toestemming van de OK-bestuurder betalingen mogen verrichten vanuit i3;
Bobeas te gebieden om binnen 24 uur na de in deze procedure gewezen beschikking:
a. de gevolgen van de door of namens haar ingevolge de twee kortgedingvonnissen van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2023, zaaknummer C/01/394695, en van 17 november 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5528, getroffen executiemaatregelen, ongedaan te maken (hierna respectievelijk:
Vonnis Ien
Vonnis IIen de kortgedingprocedures die daartoe hebben geleid:
KG Ien
KG II);
b. de executie van Vonnis I en van Vonnis II te staken en gestaakt te houden totdat onherroepelijk is beslist in de bodemprocedure die thans aanhangig is tussen i3 enerzijds en Petrias, [B] en Bobeas anderzijds bij de rechtbank Oost-Brabant met zaaknummer C/01/395149 (hierna: de
Bodemprocedure);
3. Bobeas, [B] , Petrias en [A] te verbieden om, totdat onherroepelijk is beslist in de Bodemprocedure, nieuwe rechtsmaatregelen tegen i3 te treffen inzake de onderwerpen die aan de orde zijn in de Bodemprocedure;
4. [A] en Petrias hoofdelijk te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 2 miljoen ten gunste van i3 Holding en van € 1 miljoen ten gunste van i3 Nederland voor de door i3 tegen [A] en Petrias in de Bodemprocedure (of het hoger beroep daarvan) ingestelde vorderingen, in de vorm van een bankgarantie die afroepbaar is binnen drie dagen na betekening van een vonnis (of arrest) in (het hoger beroep van) de Bodemprocedure; en
5. een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.9
De OK-beheerder heeft bij brief van 23 januari 2024 de verzoeken van i3 onderschreven en verzocht:
i3, bij onmiddellijke voorziening, voor zover nodig in afwijking van Vonnis I en Vonnis II, te machtigen om de rechten, taken en bevoegdheden die [B] en Bobeas op grond van de managementovereenkomst of anderszins hebben ten aanzien van i3, voor de resterende duur van de managementovereenkomst, in te perken of te beëindigen; en
i3, bij onmiddellijke voorziening, te machtigen om, vooruitlopend op het eindigen van de managementovereenkomst door het verstrijken van de lopende opzegtermijn, de werking van de managementovereenkomst met onmiddellijke ingang geheel te schorsen, met als gevolg dat [B] en Bobeas vanaf dat moment, geen rechten meer aan de managementovereenkomst kunnen ontlenen.
2.1
Op 25 januari 2024 hebben verzoeksters bij antwoordakte, tevens aanvullend verweerschrift en akte uitlaten onmiddellijke voorzieningen, de verzoeken van i3 ondersteund en verder onder meer verzocht (samengevat):
[A] en [B] , Petrias en Bobeas te gebieden mee te werken aan het communiceren van een verkoopplan richting de medewerkers van i3;
[A] en [B] , Petrias en Bobeas te verbieden zich jegens de bij i3 betrokken personen negatief uit te laten over de OK-bestuurder en verzoeksters; en
[A] en Petrias hoofdelijk te veroordelen tot het stellen van additionele zekerheid door middel van een bankgarantie van in totaal € 670.000 voor in het kader van de KG I, KG II en de Bodemprocedure reeds gemaakte en nog te maken kosten,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en, voorwaardelijk, voor het geval [A] en Petrias niet tijdig de verzochte bankgaranties stellen en het maximum aan dwangsommen verbeuren, een gebod tot het verstrekken van informatie door [A] of aan hem gelieerde rechtspersonen over de (bestemming van de) door [A] en Petrias ontvangen gelden, uitvoerbaar bij lijfsdwang voor de duur van maximaal één jaar.
2.11
Op 25 januari 2024 hebben Petrias en [A] bij aanvullend verweerschrift (dat, naar de Ondernemingskamer is bevestigd, mede namens Bobeas en [B] is ingediend) gereageerd en zelf (samengevat) onder meer verzocht:
de opzegging van de managementovereenkomst met Bobeas terug te draaien;
de taak van de OK-bestuurder te beperken tot i3 Holding en wat betreft i3 Nederland tot een tweewekelijks overleg met [B] , welk overleg in ieder geval dient te zien op de (primair) door Lex Tange en [B] te begeleiden verkoop van de aandelen in i3 Nederland;
de OK-bestuurder toe te laten zien op de onder 2. genoemde verkoop; en
te verbieden dat partijen gedurende de periode dat de aandelen worden verkocht rechtsmaatregelen jegens elkaar treffen, executiemaatregelen daaronder begrepen, zonder voorafgaande toestemming van de Ondernemingskamer.
2.12
Op 7 februari 2024 hebben verzoeksters bij e-mail gereageerd op de brief van de OK-beheerder en het aanvullend verweerschrift namens Petrias c.s. en Bobeas c.s..
2.13
Op 7 februari 2024 heeft mr. Oerlemans namens Petrias en [A] bij brief gereageerd op de akte van mr. Schröder namens verzoeksters van 25 januari 2024.
2.14
Op 7 februari 2024 hebben mrs. Oerlemans en Snijders namens Bobeas en [B] bij brief gereageerd op de brief van de OK-beheerder van 23 januari 2024.
2.15
Op 7 februari 2024 heeft i3 gereageerd op de nadere verweerschriften en toegelicht dat i3 in een penibele financiële situatie verkeert en afstevent op discontinuïteit. De OK-bestuurder heeft steun uitgesproken voor de verzoeken van de OK-beheerder.
2.16
Bij e-mail van 7 februari 2024 heeft ook de OK-beheerder gereageerd. Hij heeft toegelicht dat de cash flow prognose van i3 verder is verslechterd ten opzichte van de prognose van 11 december 2023, evenals de omzetprognose en orderintake. De OK-beheerder heeft verder onder meer geschreven:
– “
Van de zijde van Bobeas / [B] is in vervolg op de algemene vergadering van 13 december 2023 (…) nooit een voorstel ontvangen voor de wijze waarop Bobeas en [B] nog menen te kunnen en willen bijdragen aan het succes van i3 en haar belangen bij een turn around en een verkoop van i3 Nederland.

Bobeas / [B] hebben tot op heden nagelaten het door hen onder Petrias gelegde derdenbeslag op te heffen. Daardoor belemmeren zij de executiemogelijkheden van i3 Holding, die gelet op haar liquiditeitspositie een zeer spoedeisend belang heeft bij incasso van haar (in rechte toegewezen) vordering van EUR 485.000 op Petrias. Petrias laat ondertussen zelf de vordering onbetaald.

Bobeas / [B] heeft (…) zonder overleg met[de OK-bestuurder]
zeer aanzienlijke betalingen verricht op 12 januari 2024. (…)

Uit de brief van het MT (…) leid ik af dat [B] de werknemers toch weer verder heeft betrokken in zijn strijd, ter verdere ondermijning van de positie en het draagvlak van[
de OK-bestuurder]
. Zoals ik in mijn brief van 23 januari 2024 al aangaf, moet dit [B] zwaar worden aangerekend. De positie die [B] , als feitelijk bestuurder, heeft (…) brengt een zeer grote verantwoordelijkheid met zich mee. Die verantwoordelijkheid houdt o.a. in dat werknemers in dienst van i3 juist moeten worden opgeroepen zich buiten de rechtsstrijd te houden en de door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder te respecteren. Zij mogen door een andere (feitelijk) bestuurder nooit in de positie worden gebracht waarin zij – nota bene op basis van door [B] eenzijdig aan hen verstrekte informatie – een keuze te maken en zich loyaal aan hem te verklaren. Dit alles geldt des te meer nu [B] evident tegenstrijdige belangen heeft bij de huidige situatie en het vervolg hiervan. Deze tegenstrijdige belangen bestaan uit (a) zijn ambities i3 Nederland (al dan niet samen met een door hem voorgedragen koper) over te nemen, welke ambities vanaf het begin van de zaak aanwezig zijn geweest en waarvan nooit ondubbelzinnig afstand is gedaan, (b) zijn belangen als door i3 aangesproken partij en (c) de belangen van zijn vader, [A] /Petrias, waarop i3 de financiële gevolgen van het door de Ondernemingskamer vastgestelde wanbeleid verhaalt. De trieste constatering is dat al deze belangen worden gediend met een zo laag mogelijke verkoopprijs van i3 Nederland (welke prijs allereerst naar de cum pref houders gaat) c.q. verzwakking van de financiële mogelijkheden van i3 de bedoelde (wanbeleid)claims te vervolgen en te verhalen.”

3.Feiten in beide zaken

3.1
De Ondernemingskamer verwijst naar de feiten vermeld in haar eerste- en tweedefasebeschikking en stelt (deels in aanvulling daarop) nog de volgende feiten vast.
De vennootschappelijke structuur
3.2
i3 Holding is enig aandeelhouder en bestuurder van i3 Nederland. Alle 18.000 gewone aandelen in i3 Holding worden gehouden door Tricomstate en de 15.000 cumulatief preferente aandelen in i3 Holding worden in gelijke delen gehouden door Vanestate, Dolbeco en Petrias. Sinds 2010 was Petrias enig bestuurder van i3 Holding, tot zij bij beschikking van 6 april 2023 door de Ondernemingskamer werd ontslagen als bestuurder. De OK-bestuurder is thans de enige bestuurder van i3 Holding.
3.3
[A] is de bestuurder van Tricomstate. Enig aandeelhoudster van Tricomstate is Mijkoin. [A] is de bestuurder van Mijkoin en van STAK, die enig aandeelhoudster is van Mijkoin. [A] is tevens de bestuurder en enig aandeelhouder van Petrias.
3.4
i3 Nederland is (al dan niet indirect) houdster van alle aandelen in het kapitaal van i3 Solutions B.V., i3 Managed B.V., Smart Information Solutions B.V. en i3 Networking B.V.
3.5
De vennootschappelijke structuur ziet er schematisch als volgt uit:
3.6
Bobeas heeft in de persoon van [B] – op basis van verschillende managementovereenkomsten, waarvan de overeenkomst van 1 april 2021 de meest recente is (hierna: de
Managementovereenkomst) – de dagelijkse leiding bij i3 Nederland en staat bij de Kamer van Koophandel als volledig gevolmachtigde van i3 Nederland ingeschreven.
Procedures na de tweedefasebeschikking
3.7
Op 14 juli 2023 heeft i3 Petrias, [A] en Bobeas in de Bodemprocedure gedagvaard om het geconstateerde wanbeleid te redresseren. Hierin vordert i3 samengevat (onder meer) dat Petrias en [A] worden veroordeeld tot het terugbetalen van de onverschuldigd betaalde managementvergoedingen en dat Petrias, [A] en Bobeas worden veroordeeld tot terugbetaling van met de managementovereenkomsten samenhangende bedragen waarvan de marktconformiteit niet is komen vast te staan. Petrias, [A] en Bobeas voeren verweer en betwisten enig bedrag aan i3 verschuldigd te zijn. Er is in de Bodemprocedure nog geen datum voor een mondelinge behandeling bepaald.
3.8
Op 23 augustus 2023 heeft de OK-bestuurder de Managementovereenkomst primair ontbonden en subsidiair opgezegd tegen de vroegst mogelijke datum. Volgens de OK-bestuurder heeft Bobeas c.s. als feitelijk bestuurder gehandeld in strijd met het belang van i3 Nederland en daarmee ook dat van i3 Holding. De OK-bestuurder stelt onvoldoende en onjuist door Bobeas c.s. te worden geïnformeerd. Hij verwijt Bobeas c.s. verder zonder voorafgaand overleg bepaalde grote niet-opeisbare (belasting)schulden te hebben voldaan, waardoor andere wel-opeisbare verplichtingen niet konden worden nagekomen.
3.9
Eveneens op 23 augustus 2023 heeft Bobeas i3 in kort geding gedagvaard; daarmee is KG I gestart. In die procedure heeft Bobeas kort gezegd nakoming van de Managementovereenkomst gevorderd, op straffe van een dwangsom. i3 heeft verweer gevoerd en enkele vorderingen in reconventie ingesteld. In haar verweer in conventie verwees i3 naar de tweedefasebeschikking, waarin de Ondernemingskamer onder meer heeft geoordeeld dat [A] (al dan niet handelend via Petrias) bij alle afspraken (waaronder die van financiële aard) van i3 met (een vennootschap van) zijn zoon Koen een tegenstrijdig belang had en dat Petrias c.s. ten aanzien van de verschillende bezoldigingsafspraken zeer onzorgvuldig heeft gehandeld. Onder deze omstandigheden is het volgens i3 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Bobeas i3 Holding aan de uitbetaling van de bonus over boekjaar 2020-2021 houdt, omdat Bobeas ermee bekend is dat deze bonus een direct resultaat is van een tegenstrijdig belang.
3.1
Bij verzoekschrift van 21 september 2023 hebben Petrias en [A] verzocht dat een voorlopig getuigenverhoor wordt gelast tegen i3.
3.11
Bij dagvaarding van 28 september 2023 heeft Bobeas i3 Holding gedagvaard voor de rechtbank Oost-Brabant en betaling gevorderd van (in hoofdsom) € 338.000 uit hoofde van (achterstallige) managementfees. Deze procedure is inmiddels gevoegd met de Bodemprocedure.
3.12
In Vonnis I van 28 september 2023 oordeelde de voorzieningenrechter dat de gestelde opzegging van de Managementovereenkomst niet tot dat gevolg leidt, gelet op de opzegtermijn van twaalf maanden (rov. 5.6). Het beroep op ontbinding faalt eveneens nu Bobeas niet in gebreke is gesteld, terwijl niet kan worden geoordeeld dat nakoming blijvend onmogelijk is (rov. 5.8). Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen:

5.16. i3 heeft er ten aanzien van de bonus op gewezen dat het tijdens de enquêteprocedure duidelijk is geworden dat de in 2021 door i3 aan Bobeas uitgekeerde bonus ten onrechte is uitgekeerd, omdat:
1. de bonus is toegekend en uitgekeerd aan Bobeas/ [B] door Petrias/ [A] , die daarbij een evident tegenstrijdig belang had;
2. de bonus is uitgekeerd in strijd met artikel 3 van het Besluit noodmaatregelen
coronacrisis;
3. voorts geldt dat de hoogte van de bonus onjuist is berekend.
Daarbij is mede relevant hetgeen de Ondernemingskamer in de eindbeschikking van 6 april
2023 in r.o. 5.6. onder F. heeft geconcludeerd:
"Met betrekking tot de managementovereenkomst met Bobeas en de "onkostenvergoeding auto", de garantiebonus per 2017, de bonusregeling over 2020 en de bonusregeling over 2021 voor Bobeas had Petrias ( [A] ) steeds een tegenstrijdig belang, terwijl niet de passende zorgvuldigheid is betracht. Weliswaar heeft Petrias ( [A] ) daardoor gehandeld in strijd met haar verplichting op grond van artikel 2:9 BW, er kan op dit punt geen besluit worden vernietigd omdat aan de hier aan de orde zijnde rechtshandelingen geen bestuursbesluit ten grondslag ligt (Vgl. Kamerstukken I 2010-11, 31 763, C. p. 7)."
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de rechter die in kort geding beslist het vonnis dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, zo ook de in eerste aanleg gewezen beschikking van de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat er geen besluit ten aanzien van de bonusregelingen van Bobeas kan worden vernietigd, zodat tot uitgangspunt zal worden genomen dat de grondslag aan de uitgekeerde bonus niet is komen te vervallen met het vastgestelde tegenstrijdig belang van [A] . De voorzieningenrechter volgt in zoverre dan ook het standpunt van Bobeas dat het handelen van Bobeas/ [B] in ieder geval hier los moet worden gezien van de handelingen van Petrias (die door de Ondernemingskamer als wanbeleid zijn bestempeld), nu dat wanbeleid niet tegelijkertijd is vastgesteld ten aanzien van Bobeas.
5.17.
i3 heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover zou worden geoordeeld dat de tussen partijen vastgelegde afspraken ten aanzien van de bonus voor Bobeas in stand zouden blijven, Bobeas handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid door op die afspraken een beroep te doen. In dit verband heeft i3 een beroep gedaan op de Biboliniexceptie. Daarbij hebben zij gewezen op de hierna volgende omstandigheden: [B] fungeerde als volwaardig bestuurder van i3 Nederland en werd door zijn vader, [A] , als opvolger naar voren geschoven. Sinds I januari 2019 had [B] immers een onbeperkte volmacht, hij kreeg de titel "(algemeen) directeur" en is buiten het beslissingsbereik van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders een korte tijd statutair bestuurder geweest. Als feitelijk bestuurder die sinds 2019 de bevoegdheid had om i3 Nederland zelfstandig te vertegenwoordigen, moet [B] geacht worden bekend te zijn met de wettelijke tegenstrijdig belangregeling alsmede de tegenstrijdig belangregeling in de Aandeelhoudersovereenkomst en dus had hij passende zorgvuldigheid in acht moeten nemen. Gelet op de positie van [B] (directeur en gevolmachtigde) en het (binnen i3) ongebruikelijke karakter van de bonusregeling en de voor i3 Nederland nadelige voorwaarden daarvan en de omstandigheid dat [B] /Bobeas en [A] de bonusregeling lang verborgen hebben gehouden voor de overige aandeelhouderhouders, mag worden aangenomen dat [B] wist, althans behoorde te weten, dat de voor i3 nadelige voorwaarden van de bonusregeling werden beïnvloed door een tegenstrijdig belang van [A] /Petrias, aldus i3.
5.18.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op al hetgeen partijen hieromtrent hebben aangevoerd, nader feitenonderzoek noodzakelijk is in het kader van dit gevoerde redelijkheidsargument. Het betreft niet slechts een redelijkheidsargument, maar een beroep op de redelijkheid van meerdere gestelde omstandigheden, hiervoor opgesomd, waarover tussen partijen discussie bestaat. Voor dergelijk feitenonderzoek leent de onderhavige kort gedingprocedure zich niet. In het kader van dit kort geding kan daarop bij de huidige stand van zaken ook niet vooruit gelopen worden. Voorshands is onvoldoende aannemelijk dat alle argumenten van Bobeas die zij tegen de stellingen van i3 heeft aangevoerd, buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten. Aan het beroep van i3 op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in het kader van de ingeroepen verrekening ten aanzien van de bonus, gaat de voorzieningenrechter daarom voorbij.
3.13
De voorzieningenrechter heeft i3 in Vonnis I veroordeeld tot nakoming van de Managementovereenkomst op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat i3 niet aan de veroordeling zou voldoen (met een maximum van € 100.000). Ook is i3, zo lang de Managementovereenkomst niet rechtsgeldig beëindigd is, veroordeeld tot het betalen van de managementvergoedingen, met dien verstande dat het i3 is toegestaan dit tot een bedrag van € 168.000 te verrekenen met het deel van de bonus over boekjaar 2020-2021 waarvan voorshands voldoende vast is komen te staan dat deze verkeerd was berekend. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in reconventie afgewezen.
3.14
Na Vonnis I is Bobeas c.s. teruggekeerd als algemeen directeur van i3 Nederland. Tussen de OK-bestuurder en Bobeas c.s. is vervolgens verschil van mening gerezen over de vraag of i3 Nederland ingevolge de veroordeling in Vonnis I gehouden was Bobeas opnieuw een algemene volmacht te verlenen. Bobeas heeft zich vervolgens in het op 23 oktober 2023 door Petrias gestarte KG II gevoegd aan de zijde van Petrias. Volgens Bobeas heeft i3 Nederland niet voldaan aan de veroordeling in Vonnis I door te weigeren Bobeas een algemene volmacht te geven, zodat alle dwangsommen waren verbeurd. Petrias en Bobeas hebben in KG II onder meer verhoging gevorderd van het maximaal aan dwangsommen te verbeuren bedrag (als bepaald in Vonnis I), schorsing van de OK-bestuurder en wat betreft Bobeas uitbetaling van haar bonus over 2021-2022 en wat betreft Petrias uitbetaling van volgens haar achterstallige managementvergoedingen. i3 heeft in reconventie gevorderd Petrias te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij te veel aan managementvergoeding had ontvangen en Bobeas te veroordelen tot het staken, gestaakt houden en (voor zover van toepassing) terugdraaien van executiemaatregelen die betrekking hebben op Vonnis I.
3.15
De voorzieningenrechter heeft in Vonnis II van 17 november 2023 in conventie onder meer bepaald dat de dwangsom ten aanzien van i3 zoals vermeld in Vonnis I wordt verhoogd tot een maximum van € 1.000.000. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was voldoende aannemelijk dat Bobeas c.s. niet beschikt over de bevoegdheden en taken die hij had als algemeen directeur voordat de Managementovereenkomst door i3 werd beëindigd. Hierdoor is niet voldaan aan Vonnis I waarin is bepaald dat Bobeas in staat moet worden gesteld haar werkzaamheden te hervatten. Omdat de opgelegde dwangsommen volgens de voorzieningenrechter onvoldoende prikkel hebben gevormd voor de nakoming van Vonnis I, heeft de voorzieningenrechter de vordering tot verhoging van de dwangsommen toegewezen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat Petrias als gevolg van de gedeeltelijke vernietiging door de Ondernemingskamer van de besluiten van i3 Holding tot vaststelling van de managementvergoeding van Petrias de door haar ontvangen managementvergoedingen tot een bedrag van € 485.000 moet terugbetalen. De overige vorderingen heeft de voorzieningenrechter afgewezen.
3.16
Op 17 november 2023 heeft i3 Nederland Bobeas opnieuw een volledige volmacht verleend en aan de bank verzocht betalingen namens i3 door Bobeas te autoriseren. Nadat de volmacht opnieuw in het handelsregister was geregistreerd, heeft de bank op 18 december 2023 toegelaten dat Bobeas c.s. betalingen namens i3 kan verrichten. Bobeas c.s. stelt zich op het standpunt dat i3 door deze vertraging niet heeft voldaan aan Vonnis II en dat i3 daardoor de verhoogde dwangsommen heeft verbeurd.
3.17
Bobeas heeft vanaf 14 september 2023 een groot aantal conservatoire en executoriale beslagen gelegd ten laste van i3. De beslagen hebben onder meer betrekking op (door de voorzieningenrechter afgewezen) vorderingen tot betaling van managementvergoedingen, autokosten en bonussen, alsmede op dwangsommen die i3 volgens Bobeas heeft verbeurd door het niet-voldoen aan veroordelingen in Vonnis I en Vonnis II. Het gaat daarbij in elk geval om:
a. een conservatoir beslag van 14 september 2023 op alle vorderingen die i3 Holding (beslagene) heeft op i3 Nederland (derde beslagene) ten bedrage van € 436.560;
b. een conservatoir beslag van 14 september 2023 op alle vorderingen die i3 Nederland (beslagene) heeft op i3 Solutions B.V. (derde beslagene) ten bedrage van € 208.058;
c. een conservatoir beslag van 14 september 2023 op alle vorderingen die i3 Nederland (beslagene) heeft op i3 Managed B.V. (derde beslagene) ten bedrage van € 208.058;
d. een conservatoir derdenbeslag van 14 september 2023 op alle vorderingen die i3 Nederland heeft op ING ten bedrage van € 208.058;
e. een beslag van 20 oktober 2023 op aandelen i3 Solutions B.V. gehouden door i3 Nederland;
f. een executoriaal beslag van 20 oktober 2023 op de vorderingen en roerende zaken die i3 Solutions B.V. verschuldigd is aan i3; en
g. een derdenbeslag op al hetgeen Petrias verschuldigd is aan i3, waaronder € 485.000 uit hoofde van Vonnis II.
3.18
Petrias heeft hoger beroep ingesteld tegen Vonnis II. Zij heeft niet aan haar veroordeling tot betaling van € 485.000 voldaan.
Overige gebeurtenissen na de tweedefasebeschikking
3.19
In verschillende liquiditeitsupdates aan de aandeelhouders van i3 Holding heeft de OK-bestuurder geschreven dat i3 mede als gevolg van de vele procedures en beslagleggingen te kampen heeft met steeds nijpender liquiditeitskrapte. Het verkooptraject wordt hierdoor volgens de OK-bestuurder bemoeilijkt. Ook loopt het aantal orders terug. De financiële resultaten zijn bovendien slechter dan [B] aan de OK-bestuurder had meegedeeld, zo schrijft de OK-bestuurder in zijn update van 24 oktober 2023. De OK-bestuurder verwacht een verlies van € 0,6 miljoen over boekjaar 2022-2023 en een verlies van € 0,5-1 miljoen over boekjaar 2023-2024.
3.2
Op 13 december 2023 vond een aandeelhoudersvergadering van i3 Holding plaats. De aandeelhouders hebben besloten om de voorbereidingen te treffen (de aandelen in) i3 Holding of i3 Nederland te verkopen. Vanwege de negatieve weerslag van het conflict op de onderneming (onder meer qua liquiditeitspositie en omzet), heeft de OK-bestuurder in januari 2024 besloten tot een verkort verkoopproces, om de verkoop op zo kort mogelijke termijn te realiseren. Daartoe heeft hij 10-15 potentiële kopers benaderd, een informatiememorandum doen opstellen en een dataroom ingericht.
3.21
Op 12 januari 2024 (een dag na de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure) heeft [B] zonder overleg met de OK-bestuurder schuldeisers betaald voor een bedrag van € 229.000.
3.22
Bij brief van 3 februari 2024 heeft de OK-bestuurder wederom verzocht om aanvullende financiering door de aandeelhouders.
3.23
Volgens de laatste financiële rapportages bedraagt het liquiditeitstekort in de komende maanden € 200.000 meer dan in december 2023 werd voorzien. Het liquiditeitstekort manifesteert zich volgens de OK-bestuurder vanaf februari 2024. Volgens de OK-bestuurder mist i3 de middelen om een opheffingskortgeding van de gelegde beslagen aanhangig te maken.

4.De gronden van de beslissing in beide zaken

4.1
Aan hun verzoeken leggen verzoeksters, i3 en de OK-beheerder zeer kort samengevat het volgende ten grondslag. Bobeas c.s. en Petrias c.s. zetten het wanbeleid gezamenlijk voort, onder meer door het voeren van tal van procedures, het leggen van beslagen en (wat Bobeas c.s. betreft) het doen van grote betalingen zonder overleg met de OK-bestuurder. Hierdoor brengen zij i3 en haar onderneming in ernstige (liquiditeits)problemen, die een bedreiging vormen voor het voortbestaan van i3, en frustreren zij het verkoopproces. Volgens verzoeksters, i3 en de OK-beheerder beoogt Bobeas c.s. de aan i3 verbonden onderneming via een faillissement van i3 tegen voor hem gunstige voorwaarden in handen te krijgen.
4.2
Bobeas c.s. en Petrias c.s. voeren als verweer onder meer aan dat verzoeksters, i3 en de OK-beheerder hen ten onrechte over één kam scheren. De procedures die zij voeren zijn beperkt, proportioneel en noodzakelijk, onder meer omdat i3 niet voldeed aan haar verplichtingen uit hoofde van de Managementovereenkomst en aan de veroordelingen uit hoofde van Vonnis I en Vonnis II. Het feit dat het slecht gaat met i3 is dan ook niet aan hen te wijten. Voorts betwisten zij dat de Ondernemingskamer bevoegd is te oordelen over de verzoeken en voeren zij aan dat deze niet tijdelijk van aard zijn en dat daartoe geen wettelijke basis bestaat.
4.3
Alvorens de verschillende verzoeken te beoordelen, stelt de Ondernemingskamer het volgende voorop. In de tweedefasebeschikking heeft de Ondernemingskamer bij gewijsde verstaan dat zich wanbeleid bij i3 heeft voorgedaan. De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat [A] en Petrias daarvoor verantwoordelijk zijn. Dat laatste oordeel moet worden begrepen tegen de achtergrond van (i) het feit dat het onderzoek zich, gelet op de onderzoeksopdracht in de eerstefasebeschikking, vooral heeft gericht op de handelwijze van Petrias c.s., en (ii) de verzoeken in de tweede fase ertoe strekten slechts bestuurder Petrias c.s. als (hoofd)verantwoordelijke aan te merken (zie rov. 1.6, sub 2 en 1.7 sub 2 van de tweedefasebeschikking). Niet is verzocht om daarnaast Bobeas c.s., die door de Ondernemingskamer als feitelijk leidinggevende van i3 Nederland is aangemerkt (zie rov. 5.1 tweedefasebeschikking), als verantwoordelijk voor het wanbeleid aan te merken. In de tweedefasebeschikking heeft de Ondernemingskamer niet geoordeeld dat het handelen van Bobeas/ [B] los moet worden gezien van Petrias/ [A] . Uit de beschikking en de feiten waarop deze berust blijkt integendeel dat vader en zoon herhaaldelijk gezamenlijk zijn opgetrokken met betrekking tot onderwerpen die de Ondernemingskamer aan haar wanbeleidsoordeel ten grondslag heeft gelegd en waarbij [A] in verband met een financieel belang van zijn zoon was geconflicteerd. In verscheidene opzichten heeft Bobeas c.s. ten koste van i3 geprofiteerd van geconflicteerde handelingen van Petrias c.s.. Dat geldt niet alleen voor de in 4.27-4.32 en 5.6 onder f van de tweedefasebeschikking bedoelde handelingen, maar, naar na de tweedefasebeschikking is gebleken, ook voor de Managementovereenkomst, waarin een zeer ongebruikelijk lange opzegtermijn van 12 maanden is overeengekomen. Dat vader en zoon hun handelen steeds nauw op elkaar afstemmen blijkt verder onder meer uit het feit dat zij dezelfde advocaat hebben en gezamenlijk zijn opgetreden als eisende partij in KG II en uit de inhoud van het verweerschrift opgesteld zowel namens Petrias c.s. als Bobeas c.s.. Bij dit alles moet verder worden bedacht dat vader en zoon in geen enkel opzicht een standpunt hebben ingenomen dat in een materieel opzicht afwijkt van dat van de ander of dat afdoet aan de belangen van de ander, terwijl zij ook niets hebben gedaan dat het belang van de ander zou kunnen schaden. In dit verband acht de Ondernemingskamer illustratief het derdenbeslag dat Bobeas onder Petrias heeft gelegd op al hetgeen Petrias aan i3 verschuldigd is, dit tot nakoming van door haar, Bobeas, gepretendeerde verbeurde dwangsommen. De Ondernemingskamer neemt dan ook tot uitgangspunt dat Petrias c.s. en Bobeas c.s. hun handelwijzen nauw op elkaar afstemmen en gezamenlijk optrekken.
4.4
De tweedefasebeschikking brengt onder meer mee dat i3 gehouden is de gevolgen van het door haar gevoerde wanbeleid zo veel mogelijk ongedaan te maken (vgl. HR 4 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8338,
Zwagerman). Deze verplichting geeft mede invulling aan de in artikel 2:8 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. In dat verband roept de Ondernemingskamer in herinnering dat in de tweedefaseprocedure vernietiging is gevraagd van besluiten ten gunste van Bobeas zoals die met betrekking tot de managementovereenkomst, de onkostenvergoeding auto, de garantiebonus per 2017 en de bonusregeling over 2020 en 2021. Hoewel die kwesties mede ten grondslag lagen aan het oordeel dat er sprake is van wanbeleid waarvoor Petrias/ [A] verantwoordelijk is, heeft de Ondernemingskamer die verzoeken afgewezen omdat er geen sprake was van besluiten in de zin van artikel 2:15 BW. Slechts daarop heeft de bevoegdheid van de Ondernemingskamer tot vernietiging van besluiten als eindvoorziening betrekking. Ter toelichting moge dienen dat de “besluiten” waarvan vernietiging werd gevraagd gelden als zogeheten beslissingen, die niet leiden tot rechtsgevolg binnen de vennootschapsorde; bij afwezigheid van rechtsgevolg kan dat gevolg naar zijn aard ook niet door middel van een vernietiging worden teruggedraaid. De Ondernemingskamer heeft in haar tweedefasebeschikking intussen boven iedere twijfel verheven dat Petrias c.s. bij die handelingen, waarbij steeds Bobeas c.s. de begunstigde was, handelde in strijd met zijn zorgvuldigheidsverplichting die voortvloeit uit artikel 2:9 BW.
4.5
Het handelen van Petrias en [A] als voormalig (indirect) bestuurder en huidig (indirect) aandeelhouder dient dan ook mede te zijn gericht op het ongedaan maken van het wanbeleid waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer gedragen zij zich niet dienovereenkomstig. Voor zover Petrias, die in Vonnis II is veroordeeld tot betaling aan i3 van € 485.000, bestrijdt dat zij daartoe is gehouden, overweegt de Ondernemingskamer als volgt. In de tweedefasebeschikking heeft de Ondernemingskamer het besluit van de algemene vergadering van 12 oktober 2020 van i3 Holding tot vaststelling van de managementvergoeding van Petrias over de periode 2016-2021 vernietigd, voor zover deze een jaarlijks bedrag van € 60.000 exclusief btw te boven gaat. Zoals in de tweedefasebeschikking is overwogen, wordt de bezoldiging van bestuurders door de algemene vergadering vastgesteld; in de statuten is immers niet afgeweken van het wettelijke uitgangspunt dat is neergelegd in artikel 2:245 lid 1 BW. Dit betekent dat alleen de algemene vergadering de vennootschap rechtens jegens de bestuurder kan binden. Artikel 2:245 lid 1 BW houdt een wettelijke afwijking in op de vertegenwoordigingsregels die zijn neergelegd in artikel 2:240 lid 1 en 2 BW. Gevolg van de gedeeltelijke vernietiging is derhalve niet dat daarmee eerdere bezoldigingsafspraken herleven; uit de vernietiging vloeit juist van rechtswege (en inmiddels bij gewijsde) voort dat de titel aan de bezoldigingsbetalingen is komen te ontvallen, voor zover deze betalingen in de relevante jaren een bedrag van € 60.000 exclusief btw te boven zijn gegaan. Deze betalingen zijn daarmee in zoverre onverschuldigd gedaan. Het staat Petrias vrij om hierover in hoger beroep tegen Vonnis II of in de Bodemprocedure alles wat zij wenst aan te voeren, maar dit laat onverlet dat in dit stadium moet worden uitgegaan van hetgeen de voorzieningenrechter in Vonnis II uitvoerbaar bij voorraad heeft geoordeeld, namelijk dat Petrias c.s. een bedrag van € 485.000 aan i3 dient terug te betalen.
4.6
Ook Bobeas c.s. dient mee te werken aan het ongedaan maken van het geconstateerde wanbeleid. [B] is feitelijk als bestuurder van i3 Nederland gaan functioneren en is daar nog steeds feitelijk leidinggevende (rov. 4.50 en 5.1 van de tweedefasebeschikking). Deze taak vervult hij op basis van de Managementovereenkomst waarin hij als algemeen directeur van i3 Nederland is aangesteld. In de Managementovereenkomst is onder meer bepaald dat Bobeas verplicht is de belangen van i3 Nederland te waarborgen en te handelen binnen de richtlijnen en afspraken van i3 Nederland en dat [B] de taken van Bobeas naar beste vermogen zal uitvoeren (artikel 2.2 en 2.3 Managementovereenkomst). In het directiereglement is verder bepaald dat het managementteam, waarvan Bobeas c.s. deel uitmaakt, zich richt naar het belang van de onderneming en haar doelstellingen. Gelet op deze organisatorische verbondenheid van Bobeas en [B] bij i3 dient ook Bobeas c.s. zich te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW (vgl. HR 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023.1283,
Funda), welke eisen, zoals hierboven overwogen, mede de verplichting met zich brengen de gevolgen van het wanbeleid zo veel mogelijk ongedaan te maken. Dat geldt in het onderhavige geval temeer omdat [B] in belangrijke mate begunstigde is geweest van het wanbeleid door zijn vader [A] .
4.7
De Ondernemingskamer is van oordeel dat nadere onmiddellijke voorzieningen noodzakelijk zijn in het belang van i3 en haar onderneming. Daartoe is het volgende redengevend:
De rechten die Bobeas c.s. jegens i3 pretendeert ontleent hij aan de Managementovereenkomst en andere overeenkomsten die Bobeas c.s. heeft gesloten met i3 in de persoon van zijn vader (Petrias). Diens zeer onzorgvuldig handelen bij het bestaan van tegenstrijdig belang heeft de Ondernemingskamer mede aan het wanbeleidsoordeel ten grondslag gelegd. Dat zeer onzorgvuldig handelen in strijd met artikel 2:9 BW ziet ook op het – na de tweedefasebeschikking gebleken - opnemen van een ongebruikelijk lange opzegtermijn van twaalf maanden in de Managementovereenkomst. Dit heeft ertoe geleid dat de positie van Bobeas c.s.
de factosterker was dan die van een statutair bestuurder: Bobeas c.s. kreeg als feitelijk bestuurder alle bevoegdheden van een statutair bestuurder maar kon niet, zoals een statutair bestuurder, te allen tijde worden ontslagen (vgl. artikel 2:244 lid 1 BW). Het is uiteindelijk aan de civiele rechter om te beoordelen of het door i3 jegens Bobeas c.s. gevoerde Bibolini-verweer kan slagen (vgl. HR 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:409, rov. 4.11, Gerechtshof Amsterdam 17 december 2019, CLI:NL:GHAMS:2019:4491, Gerechtshof Amsterdam 21 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:1724, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3263, Rechtbank Den Haag 7 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13549, Rechtbank Den Haag 7 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9009, Rechtbank Amsterdam 9 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7485, en Rechtbank Amsterdam 11 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:4902). In het kader van de thans gevraagde onmiddellijke voorzieningen kwalificeert de Ondernemingskamer niet alleen de handelwijze van Petrias c.s. bij het aangaan van de verschillende overeenkomsten als ernstig laakbaar, maar dat van Bobeas c.s. evenzeer. Deze was immers begunstigde van de verschillende overeenkomsten die hebben geleid tot het wanbeleid en hij moet zich van het laakbare karakter van deze handelingen bewust zijn geweest.
Zoals de OK-beheerder in zijn e-mail van 7 februari 2024 heeft uiteengezet, lopen de belangen van Bobeas c.s. en die van i3 bepaald niet parallel. [B] heeft nooit afstand gedaan van zijn ambities om i3 Nederland (al dan niet samen met een door hem voorgedragen koper) over te nemen, terwijl hij en zijn vader sinds de tweedefasebeschikking in tal van procedures (geld)vorderingen tegen i3 hebben ingesteld. Aldus doet zich een reëel risico voor op belangenverstrengeling dat noopt tot het betrachten van een verhoogde zorgvuldigheid door Bobeas c.s. (vgl. OK 8 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1734,
Omines).
Die zorgvuldigheid heeft Bobeas c.s. niet betracht. Terwijl hij persoonlijk profiteerde van het wanbeleid van zijn vader, is de onderneming onder zijn leiding in commercieel en financieel zwaar weer beland. Waar hij zich in het licht van zijn verantwoordelijkheid als feitelijk bestuurder diende te richten op het redresseren van wanbeleid en daartoe diende samen te werken met, en zich te voegen naar, de (richtlijnen van de) OK-bestuurder, heeft hij de OK-bestuurder op belangrijke momenten (zelfs tot na de mondelinge behandeling in deze zaak) genegeerd en tegengewerkt, een eigen financiële lijn gekozen en het personeel blijkens het onder 2.16 genoemde bericht van de OK-beheerder juist tegen de OK-bestuurder opgezet. De Ondernemingskamer neemt verder in aanmerking dat het dictum van Vonnis I in zoverre redelijkerwijs voor verschillende uitleg vatbaar was, dat i3 daarin wordt veroordeeld tot nakoming van de Managementovereenkomst, terwijl de Managementovereenkomst in het geheel niet verwijst naar een volmacht en ook niet met zo veel woorden verplicht tot het verlenen van een volmacht; dit heeft Bobeas c.s. niet ervan weerhouden op agressieve wijze beslagen te leggen, met voorzienbaar gevolg dat i3 verder in liquiditeitsproblemen werd gebracht. Ook weegt mee dat Bobeas c.s. nieuwe beslagen heeft doen leggen toen de registratie van de volmacht van Bobeas c.s. bij het handelsregister en bij de bank was vertraagd als gevolg van omstandigheden buiten de invloedssfeer van i3. Bij dit alles wist Bobeas c.s. dat i3 als gevolg van de mede door hemzelf veroorzaakte liquiditeitsproblemen niet de middelen heeft om hoger beroep in te stellen tegen Vonnis I, Vonnis II en/of om een opheffingskortgeding te starten. Ook heeft hij de liquiditeitsproblemen vergroot door met een derdenbeslag te verhinderen dat Petrias voldeed aan de veroordeling in Vonnis II tot betaling van € 485.000 aan i3. Liquiditeitsproblemen zijn door toedoen van [B] verder vergroot doordat hij zonder overleg met de OK-bestuurder op 12 januari 2024 (daags na de mondelinge behandeling in deze procedure) schuldeisers tot een bedrag van € 229.000 heeft voldaan. Gelet op de penibele situatie waarin i3 Nederland inmiddels verkeerde en in aanmerking genomen dat hij al eerder de liquiditeitspositie van i3 ernstig ondergroef door buiten wetenschap van de OK-bestuurder een hoge, niet-opeisbare belastingschuld te voldoen (volgens verzoeksters om een bonus aan zichzelf mogelijk te maken; zie de tweedefasebeschikking rov. 5.1), valt het hem in het licht van zijn hoofdverplichting zich te richten naar het belang van i3 Nederland zwaar aan te rekenen dat hij opnieuw handelde buiten de OK-bestuurder om.
Aldus vergroot Bobeas c.s. doelbewust de liquiditeitsproblemen die i3 in haar voortbestaan bedreigen en belemmert hij de ordentelijke verkoop van i3. Daarmee handelt hij in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW en maakt hij zich schuldig aan ernstige (en naar de aard ontoelaatbare) belangenverstrengeling. Bobeas c.s. heeft immers als gevolg van een stapeling van uiteenlopende rollen en belangen een machtspositie in i3 en gebruikt deze ten nadele van i3 en verzoeksters als minderheidsaandeelhouders. Zo [B] (al dan niet handelend via Bobeas) het gebleken wanbeleid niet reeds voortzet, frustreert hij met zijn handelwijze in elk geval de sanering en het herstel van gezonde verhoudingen.
4.8
De Ondernemingskamer constateert dat de OK-bestuurder, daarin gesteund door de OK-beheerder, Bobeas c.s. vooralsnog niet wenst te schorsen als feitelijk bestuurder van i3 Nederland. Dat laat onverlet dat de toestand van i3, zoals die blijkt uit het voorgaande, het noodzakelijk maakt dat de Ondernemingskamer de onmiddellijke voorzieningen treft als hierna onder 5 verwoord. Deze hebben als strekking, enerzijds, het verminderen van onrust en het bevorderen van duidelijkheid over de (eind)verantwoordelijkheid, de beslissings- en de vertegenwoordigingsbevoegdheid in de organisatie van i3 voor de duur van de procedure. Het is in het belang van i3 geboden dat de OK-bestuurder zijn werkzaamheden zo veel mogelijk ongehinderd door andere belangen kan blijven verrichten. Anderzijds is de strekking dat de financiële positie van i3 voor de duur van de procedure niet wordt uitgehold door op Vonnis I en Vonnis II gebaseerde, voor i3 schadelijke, conservatoire en/of executiemaatregelen door Bobeas c.s. en Petrias c.s. Voor het voortbestaan van i3 is het essentieel dat zij de geldsom tot betaling waarvan Petrias in Vonnis II uitvoerbaar bij voorbaat is veroordeeld kan incasseren en dat zij voor de duur van de procedure van conservatoire en/of executiemaatregelen ter zake Vonnis I en Vonnis II verschoond blijft. De Ondernemingskamer zal het dictum zodanig formuleren dat ook eventuele conservatoire en executiemaatregelen terzake die vonnissen die zijn getroffen na de mondelinge behandeling onder het bereik van de hierna te noemen onmiddellijke voorzieningen vallen. De Ondernemingskamer gaat ervan uit dat i3 gedurende de duur van het procedure verschoond blijft van nadere conservatoire en executiemaatregelen door [A] en [B] en aan hen gelieerde (rechtspersonen). Voor het geval zij niettemin tijdens de duur van het geding nadere beslagrekesten indienen, bevat het dictum een daarop toegespitste voorziening. Duidelijkheidshalve wordt benadrukt dat de onmiddellijke voorzieningen zich niet uitstrekken tot (verweer in) de Bodemprocedure en het onder 3.10 vermelde voorlopig getuigenverhoor.
4.9
Zijdens Bobeas c.s. is nog aangevoerd dat zij de executiemaatregelen trof om in het levensonderhoud van [B] te voorzien. De OK-bestuurder heeft erop gewezen dat Bobeas c.s. grote bedragen aan bonussen en andere vergoedingen van i3 heeft verkregen en ondanks sommaties niet heeft terugbetaald. Zo heeft Bobeas de bonus over boekjaar 2020/2021 van € 767.000 grotendeels behouden (het gedeelte van € 168.000 waarvan Bobeas erkende dat het moet worden terugbetaald mag i3 krachtens Vonnis I verrekenen (zie 3.13). In dat licht bezien valt niet in te zien dat het treffen van deze voorzieningen jegens hem disproportioneel is.
4.1
De Ondernemingskamer onderkent tot slot dat zij niet bevoegd is te oordelen in executiegeschillen als bedoeld in artikel 438 Rv; dat laat onverlet dat de Ondernemingskamer zodanige onmiddellijke voorzieningen kan treffen die zij in verband met de toestand van de i3 noodzakelijk acht, ook als daarbij tijdelijk inbreuk wordt gemaakt op de geldende rechtsverhoudingen binnen i3. Alle in het dictum vermelde voorzieningen vinden dan ook hun wettelijke grondslag in artikel 2:349a lid 2 BW in verbinding met artikel 2:8 BW. Daarbij moet worden bedacht dat de geldende rechtsverhoudingen binnen i3 in dit bijzondere geval mede worden bepaald door de Managementovereenkomst tussen Bobeas c.s. en i3 en de daarmee verband houdende algemene volmacht van Bobeas c.s. Deze vormen immers de basis voor de hoedanigheid van Bobeas c.s. van feitelijk bestuurder van i3 Nederland, alsmede voor diens organisatorische verbondenheid bij i3 op grond waarvan hij zich bij zijn handelen mede moet laten leiden door de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. De Ondernemingskamer tekent bij dit alles ten overvloede nog aan dat, nadat ter zitting een aantal onmiddellijke voorzieningen ter sprake was gekomen, partijen de gelegenheid hebben gehad zich daarover (en over mogelijke andere te treffen voorzieningen) schriftelijk uit te laten, dat partijen in dat kader tal van (soms zeer verstrekkende) voorzieningen hebben gesuggereerd en partijen vervolgens nader op elkaars voorstellen hebben kunnen reageren. De in het dictum vermelde voorzieningen liggen daarin besloten en houden dan ook geen beslissing in waarop partijen, gelet op het verloop van het geding en het processuele debat, niet bedacht behoefden te zijn.
4.11
Voor het treffen van meer of andere onmiddellijke voorzieningen dan in het dictum vermeld is naar het oordeel van de Ondernemingskamer op dit moment geen of onvoldoende grond.
4.12
De Ondernemingskamer zal Petrias, [A] , Bobeas en [B] – als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen – hoofdelijk veroordelen in de kosten van de procedure. Voor een veroordeling in de volledige proceskosten acht de Ondernemingskamer onvoldoende grondslag aanwezig.

5.De beslissing in beide zaken

De Ondernemingskamer, oordelend in beide zaken:
gebiedt, bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding, [B] , Bobeas B.V., [A] en Petrias Beheer Vught B.V. zich te onthouden, direct of via derden waaronder hun advocaat, van elke uitlating en gedraging waarmee de positie van de OK-bestuurder en de OK-beheerder in twijfel wordt getrokken, wordt aangevochten of wordt ondergraven;
gebiedt, bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding, [B] en Bobeas B.V. zich bij de vervulling van hun taken als algemeen directeur (feitelijk bestuurder of manager) van i3 Nederland B.V. en/of i3 Holding B.V., te gedragen naar de instructies van de OK-bestuurder;
beperkt, bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding, en voor zover nodig in afwijking van Vonnis I en Vonnis II, de volmacht van [B] , respectievelijk Bobeas B.V., aldus, dat [B] en Bobeas niet zelfstandig bevoegd zijn i3 Nederland B.V. te vertegenwoordigen en dat ieder van hen i3 Nederland B.V. slechts kan vertegenwoordigen gezamenlijk met de (zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegde) OK-bestuurder en dat zonder de OK-bestuurder i3 Nederland B.V. niet vertegenwoordigd kan worden;
machtigt de OK-bestuurder, bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding, om, na goedkeuring door de OK-beheerder, en voor zover nodig in afwijking van Vonnis I en Vonnis II:
i. alle rechten (rechten op bezoldiging daaronder begrepen), taken en bevoegdheden van [B] en Bobeas B.V. op grond van de Managementovereenkomst of anderszins in verband met de hoedanigheid van [B] en Bobeas B.V. als algemeen directeur (feitelijk bestuurder of manager) van i3 Nederland B.V. en/of i3 Holding B.V. met onmiddellijke ingang in te perken of te beëindigen;
ii. vooruitlopend op het eindigen van de Managementovereenkomst door het verstrijken van de lopende opzegtermijn, de werking van de Managementovereenkomst met onmiddellijke ingang geheel te schorsen, met gevolg dat [B] , respectievelijk Bobeas B.V. gedurende de schorsing geen rechten aan de Managementovereenkomst kunnen ontlenen;
gebiedt [B] , Bobeas B.V., [A] en Petrias Beheer Vught B.V., bij wijze van onmiddellijke voorziening:
i. binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking alle tot op heden ten laste van i3 Holding B.V., i3 Nederland B.V. en haar dochtervennootschappen gelegde conservatoire en executoriale (derden)beslagen op te heffen;
ii. binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking alle tot op heden getroffen conservatoire en/of executiemaatregelen uit hoofde van Vonnis I en Vonnis II te staken en voor de duur van het geding gestaakt te houden;
bepaalt dat [B] , Bobeas B.V., [A] en Petrias Beheer Vught B.V., na betekening van de beschikking, dwangsommen ten gunste van i3 Holding B.V., respectievelijk i3 Nederland B.V. verbeuren van € 100.000 (zegge: honderdduizend euro) per dag dat niet aan de onder e. vermelde geboden wordt voldaan, tot een maximum van € 10.000.000 (zegge: tien miljoen euro);
gebiedt [B] , Bobeas B.V., [A] en Petrias Beheer Vught B.V., bij wijze van onmiddellijke voorziening en voor de duur van het geding, te bewerkstelligen dat een kopie van deze beschikking zal worden overgelegd bij alle eventuele toekomstige beslagrekesten door [B] , Bobeas B.V., [A] en Petrias Beheer Vught B.V. of aan hen gelieerde (rechts)personen strekkend tot het leggen van beslag ten laste van i3 Holding B.V., i3 Nederland B.V. en/of hun dochtervennootschappen, met als toelichting in de hoofdtekst van het rekest dat die overlegging geschiedt op last van de Ondernemingskamer;
bepaalt dat [B] , Bobeas B.V., [A] en Petrias Beheer Vught B.V., na betekening van de beschikking, een dwangsom ten gunste van i3 Holding B.V., respectievelijk i3 Nederland B.V. verbeuren van € 500.000 (zegge: vijf honderdduizend euro) per overtreding van het onder g. genoemde gebod;
veroordeelt [B] , Bobeas B.V., [A] en Petrias Beheer Vught B.V. hoofdelijk in de kosten van de procedure tot op heden aan de kant van i3 Holding B.V. en i3 Nederland B.V. begroot op € 4.983 en aan de kant van Vanestate B.V. en Dolbeco B.V. op € 4.983;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C. Meijer, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en mr. J.M. de Jongh, raadsheren, prof. dr. mr. A.J.C.C.M. Loonen en drs. A.G. Thomassen, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.C.W. Wijffels, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. W.A.H. Melissen op 16 februari 2024.