Uitspraak
mr. J. Schröder, kantoorhoudende te Nijmegen,
mr. M.J. Clement, kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. R. le Granden
mr. T.F.B. Jansen,kantoorhoudende te Rotterdam,
1.PETRIAS BEHEER VUGHT B.V.,
[A],
mr. J. Oerlemans, kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
mr. Oerlemansvoornoemd en
mr. D.I.J. Snijders, kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch,
mrs. Le Granden
Jansenvoornoemd,
mrs. Le Granden
Jansenvoornoemd,
1.PETRIAS BEHEER VUGHT B.V.,
[A] ,
mr. Oerlemansvoornoemd,
mrs. Oerlemansen
Snijdersvoornoemd,
mr. J. Schrödervoornoemd,
mr. M.J. Clement, kantoorhoudende te Amsterdam,
- Vanestate B.V. en Dolbeco B.V. afzonderlijk als Vanestate en Dolbeco en gezamenlijk ook als verzoeksters;
- i3 Holding B.V. en i3 Nederland B.V. afzonderlijk als i3 Holding en i3 Nederland en gezamenlijk als i3;
- Petrias Beheer Nederland B.V. als Petrias;
- Tricomstate Holding B.V. als Tricomstate;
- Mijkoin B.V. als Mijkoin;
- Stichting Administratiekantoor Mijkoin B.V. als STAK;
- [A] als [A] ;
- Petrias en [A] gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud: Petrias c.s.;
- Bobeas B.V. als Bobeas;
- [B] , (indirecte) bestuurder van Bobeas, als [B] ;
- Bobeas en [B] gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud: Bobeas c.s.;
- Petrias, Tricomstate, Mijkoin, STAK, [A] , [B] en Bobeas gezamenlijk als “belanghebbenden”;
- de door de Ondernemingskamer benoemde tijdelijk bestuurder als de OK-bestuurder;
- de door de Ondernemingskamer benoemde tijdelijk beheerder van aandelen als de OK-beheerder;
- de door de Ondernemingskamer benoemde onderzoeker als de onderzoeker.
1.Inleiding
2.Het verloop van het geding in beide zaken
eerstefasebeschikking), 20 mei 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1709), 15 juli 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2096), 13 mei 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1917) en 22 juni 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:1815) en 6 april 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:844; hierna: de
tweedefasebeschikking). Samengevat weergegeven komt het verloop van de procedure op het volgende neer.
Vonnis Ien
Vonnis IIen de kortgedingprocedures die daartoe hebben geleid:
KG Ien
KG II);
Bodemprocedure);
Van de zijde van Bobeas / [B] is in vervolg op de algemene vergadering van 13 december 2023 (…) nooit een voorstel ontvangen voor de wijze waarop Bobeas en [B] nog menen te kunnen en willen bijdragen aan het succes van i3 en haar belangen bij een turn around en een verkoop van i3 Nederland.
Bobeas / [B] hebben tot op heden nagelaten het door hen onder Petrias gelegde derdenbeslag op te heffen. Daardoor belemmeren zij de executiemogelijkheden van i3 Holding, die gelet op haar liquiditeitspositie een zeer spoedeisend belang heeft bij incasso van haar (in rechte toegewezen) vordering van EUR 485.000 op Petrias. Petrias laat ondertussen zelf de vordering onbetaald.
Bobeas / [B] heeft (…) zonder overleg met[de OK-bestuurder]
zeer aanzienlijke betalingen verricht op 12 januari 2024. (…)
Uit de brief van het MT (…) leid ik af dat [B] de werknemers toch weer verder heeft betrokken in zijn strijd, ter verdere ondermijning van de positie en het draagvlak van[
de OK-bestuurder]
. Zoals ik in mijn brief van 23 januari 2024 al aangaf, moet dit [B] zwaar worden aangerekend. De positie die [B] , als feitelijk bestuurder, heeft (…) brengt een zeer grote verantwoordelijkheid met zich mee. Die verantwoordelijkheid houdt o.a. in dat werknemers in dienst van i3 juist moeten worden opgeroepen zich buiten de rechtsstrijd te houden en de door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder te respecteren. Zij mogen door een andere (feitelijk) bestuurder nooit in de positie worden gebracht waarin zij – nota bene op basis van door [B] eenzijdig aan hen verstrekte informatie – een keuze te maken en zich loyaal aan hem te verklaren. Dit alles geldt des te meer nu [B] evident tegenstrijdige belangen heeft bij de huidige situatie en het vervolg hiervan. Deze tegenstrijdige belangen bestaan uit (a) zijn ambities i3 Nederland (al dan niet samen met een door hem voorgedragen koper) over te nemen, welke ambities vanaf het begin van de zaak aanwezig zijn geweest en waarvan nooit ondubbelzinnig afstand is gedaan, (b) zijn belangen als door i3 aangesproken partij en (c) de belangen van zijn vader, [A] /Petrias, waarop i3 de financiële gevolgen van het door de Ondernemingskamer vastgestelde wanbeleid verhaalt. De trieste constatering is dat al deze belangen worden gediend met een zo laag mogelijke verkoopprijs van i3 Nederland (welke prijs allereerst naar de cum pref houders gaat) c.q. verzwakking van de financiële mogelijkheden van i3 de bedoelde (wanbeleid)claims te vervolgen en te verhalen.”
3.Feiten in beide zaken
Managementovereenkomst) – de dagelijkse leiding bij i3 Nederland en staat bij de Kamer van Koophandel als volledig gevolmachtigde van i3 Nederland ingeschreven.
5.16. i3 heeft er ten aanzien van de bonus op gewezen dat het tijdens de enquêteprocedure duidelijk is geworden dat de in 2021 door i3 aan Bobeas uitgekeerde bonus ten onrechte is uitgekeerd, omdat:
4.De gronden van de beslissing in beide zaken
Zwagerman). Deze verplichting geeft mede invulling aan de in artikel 2:8 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. In dat verband roept de Ondernemingskamer in herinnering dat in de tweedefaseprocedure vernietiging is gevraagd van besluiten ten gunste van Bobeas zoals die met betrekking tot de managementovereenkomst, de onkostenvergoeding auto, de garantiebonus per 2017 en de bonusregeling over 2020 en 2021. Hoewel die kwesties mede ten grondslag lagen aan het oordeel dat er sprake is van wanbeleid waarvoor Petrias/ [A] verantwoordelijk is, heeft de Ondernemingskamer die verzoeken afgewezen omdat er geen sprake was van besluiten in de zin van artikel 2:15 BW. Slechts daarop heeft de bevoegdheid van de Ondernemingskamer tot vernietiging van besluiten als eindvoorziening betrekking. Ter toelichting moge dienen dat de “besluiten” waarvan vernietiging werd gevraagd gelden als zogeheten beslissingen, die niet leiden tot rechtsgevolg binnen de vennootschapsorde; bij afwezigheid van rechtsgevolg kan dat gevolg naar zijn aard ook niet door middel van een vernietiging worden teruggedraaid. De Ondernemingskamer heeft in haar tweedefasebeschikking intussen boven iedere twijfel verheven dat Petrias c.s. bij die handelingen, waarbij steeds Bobeas c.s. de begunstigde was, handelde in strijd met zijn zorgvuldigheidsverplichting die voortvloeit uit artikel 2:9 BW.
Funda), welke eisen, zoals hierboven overwogen, mede de verplichting met zich brengen de gevolgen van het wanbeleid zo veel mogelijk ongedaan te maken. Dat geldt in het onderhavige geval temeer omdat [B] in belangrijke mate begunstigde is geweest van het wanbeleid door zijn vader [A] .
de factosterker was dan die van een statutair bestuurder: Bobeas c.s. kreeg als feitelijk bestuurder alle bevoegdheden van een statutair bestuurder maar kon niet, zoals een statutair bestuurder, te allen tijde worden ontslagen (vgl. artikel 2:244 lid 1 BW). Het is uiteindelijk aan de civiele rechter om te beoordelen of het door i3 jegens Bobeas c.s. gevoerde Bibolini-verweer kan slagen (vgl. HR 17 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:409, rov. 4.11, Gerechtshof Amsterdam 17 december 2019, CLI:NL:GHAMS:2019:4491, Gerechtshof Amsterdam 21 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:1724, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3263, Rechtbank Den Haag 7 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13549, Rechtbank Den Haag 7 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9009, Rechtbank Amsterdam 9 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7485, en Rechtbank Amsterdam 11 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:4902). In het kader van de thans gevraagde onmiddellijke voorzieningen kwalificeert de Ondernemingskamer niet alleen de handelwijze van Petrias c.s. bij het aangaan van de verschillende overeenkomsten als ernstig laakbaar, maar dat van Bobeas c.s. evenzeer. Deze was immers begunstigde van de verschillende overeenkomsten die hebben geleid tot het wanbeleid en hij moet zich van het laakbare karakter van deze handelingen bewust zijn geweest.
Omines).