Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
C/09/625803 / HA ZA 22-211van:
C/09/630444 / HA ZA 22-475van:
1.De procedure
- het vonnis in incident van 4 mei 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 22;
- de conclusie van antwoord in reconventie, en wijziging (vermeerdering) van eis in conventie van [partij 1] , met producties 12 tot en met 19;
- het tussenvonnis van 30 november 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte aanvullende producties en wijziging van eis in reconventie van [partij 2] , met producties genummerd 1 tot en met 8;
- de nadere producties genummerd 23 tot en met 25 van [partij 1] , per abuis verkeerd doorgenummerd (het procesdossier bevat géén producties 20 tot en met 22 van [partij 1] );
- de pleitnotities die de advocaten van [partij 1] en [partij 2] tijdens de mondelinge behandeling van 1 februari 2023 hebben voorgedragen;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt van hetgeen verder naar voren is gebracht op de mondelinge behandeling van 1 februari 2023;
- de akte van [partij 2] op de rol van 8 maart 2023, met één productie;
- de antwoordakte van [partij 1] op de rol van 5 april 2023;
- de rolbeslissing van de rechtbank van 12 april 2023;
- de nadere akte van de zijde van [partij 2] op de rol van 26 april 2023, met producties A1 en A2;
- de nadere antwoordakte van [partij 1] op de rol van 10 mei 2023.
- de dagvaarding van 30 mei 2022, met producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 0 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 3 tot en met 7;
- het tussenvonnis van 30 november 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte aanvullende producties van [partij 2] , met producties 1 tot en met 8.
- de pleitnotities die de advocaat van [partij 2] tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2023 heeft voorgedragen;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt van hetgeen verder naar voren is gebracht op de mondelinge behandeling van 1 februari 2023;
- de akte van [partij 2] op de rol van 8 maart 2023, met één productie;
- de antwoordakte van [partij 3] op de rol van 5 april 2023.
2.Waar gaan de zaken over?
3.De feiten
4.Het geschil in de hoofdzaak
- I) [partij 2] veroordeelt tot overdracht aan [partij 3] van de 14 kavels voor project Hensbroek, op straffe van een dwangsom;
- II) verklaart voor recht dat [partij 2] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit VSO I en [partij 2] veroordeelt tot vergoeding van de schade die [partij 1] daardoor heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat;
- III) [partij 2] veroordeelt tot betaling aan [partij 1] van € 199.040,03, te vermeerderen met rente;
- IV) [partij 2] daarnaast veroordeelt tot betaling aan [partij 1] van € 91.486,45 exclusief btw;
- V) [partij 2] bovendien veroordeelt tot vergoeding aan [partij 1] van € 2.093,31 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- I) [partij 1] veroordeelt tot betaling aan [partij 2] van € 264.633,76 te vermeerderen met wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW);
- II) [partij 1] veroordeelt tot vergoeding aan [partij 2] van € 35.134,96 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- III) [partij 1] gebiedt de ten laste van [partij 2] gelegde conservatoire beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom;
- IV) [partij 1] verbiedt om uit hoofde van hetzelfde feitencomplex opnieuw (conservatoire) beslagen te (doen) leggen, op straffe van een dwangsom;
5.Het geschil in de vrijwaring
6.De beoordeling
kan je even bellen?’. [partij 1] heeft hiertegen aangevoerd zij niet precies weet op welke datum of tijdstip het telefoongesprek was en dat zij de stelling van [partij 2] op dit punt ‘niet kan verifiëren’. [partij 1] heeft echter niets naar voren gebracht dat wijst op de onjuistheid van de gestelde datum en tijdstip en heeft ook geen mogelijke andere datum geopperd waarop het gesprek gevoerd zou kunnen zijn. In het kader van een gemotiveerde betwisting van de stelling van [partij 2] , had het op zijn minst op de weg van [partij 1] gelegen om bijvoorbeeld een specificatie over te leggen van de telefoonnummers die [naam 1] in oktober en november 2021 heeft gebeld en daarbij dan bijvoorbeeld op mogelijke alternatieve data van het telefoongesprek te wijzen. Het sturen door [naam 2] van het WhatsAppbericht in de avond van 4 november 2021 heeft [partij 1] überhaupt niet weersproken. De betwisting door [partij 1] van de datum van het telefoongesprek is aldus nauwelijks meer dan een blote ontkenning.
Ik heb wel op aandringen van [ [naam 2] ], omdat hij ik dacht op 1 november een mailtje had gestuurd naar zijn medebestuurders dat hij niet getekend had uit hoofde van [ [partij 2] ], een aangepaste opdracht gestuurd naar hem gedateerd 2 november 2021.’Naar de rechtbank begrijpt verklaart [naam 1] hier zelf ook dat hij een document aan [naam 2] heeft gemaild dat inhoudelijk gelijk is aan de Aannemingsovereenkomst, maar dan met als datum 2 november 2021. Het is de rechtbank echter niet helemaal duidelijk welke verklaring [naam 1] hiervoor probeert te geven. Het citaat wekt eerder de indruk dat [partij 1] en [naam 2] overwogen om de Aannemingsovereenkomst te antedateren, maar dan van 20 oktober 2021 naar 2 november 2021, omdat [naam 2] de andere bestuurders op 1 november 2021 had verzekerd dat er geen namens [partij 2] getekende aannemingsovereenkomst was. De rechtbank ziet echter niet in hoe een op 2 november 2021 gedateerde Aannemingsovereenkomst wel acceptabel had kunnen zijn voor de andere bestuurders van [partij 2] . Zij hebben [naam 2] immers op 1 november 2021 expliciet verboden een overeenkomst met [partij 1] te tekenen. Deze uitleg van [naam 1] vormt in ieder geval geenszins een deugdelijke of geloofwaardige alternatieve verklaring voor het mailen aan [naam 2] van dit bestand.
onder de voorwaarde dat [partij 2] moet worden geacht niet gebonden te zijn aan de Aannemingsovereenkomst’. In artikel 3.6 van VSO I is (onder meer) opgenomen dat partijen afstand doen van het recht op vernietiging daarvan (op grond van dwaling of anderszins), met dien verstande dat de afstand van dit recht niet geldt als blijkt dat (kort gezegd) de wederpartij niet heeft voldaan aan de waarheids- en informatieplicht zoals neergelegd in artikel 3.5 van VSO I. Naar het oordeel van rechtbank vormt het antedateren van de Aannemingsovereenkomst bij uitstek informatie die van belang was voor de beslissing van [partij 2] om VSO I al dan niet te sluiten. [partij 1] heeft deze informatie niet verschaft. De rechtbank is daarom van oordeel dat [partij 2] het recht heeft om VSO I te vernietigen.