ECLI:NL:GHAMS:2024:2783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
23/395 en 23/417
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke indeling van de Ninebot Mini Pro en de gevolgen voor de belastingheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de douanerechtelijke indeling van de Ninebot Mini Pro. De belanghebbende, [X] B.V., had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de indeling van de Ninebot Mini Pro onder post 8711 (rijwielen met hulpmotor) had bevestigd. De inspecteur van de douane had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die de belanghebbende had veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof oordeelde dat de Ninebot Mini Pro terecht onder post 8711 was ingedeeld, omdat het een tweewielig elektrisch aangedreven voertuig is dat is ontworpen voor het vervoer van een persoon. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Ninebot Mini Pro niet als speelgoed kon worden gekwalificeerd onder post 9503, omdat het niet voldoet aan de kenmerken van speelgoed en meer gericht is op transport. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar vernietigde de veroordeling van de inspecteur tot schadevergoeding aan de belanghebbende, omdat de overschrijding van de redelijke termijn deels aan de belanghebbende zelf was toe te rekenen. De inspecteur werd veroordeeld tot betaling van € 200 aan immateriële schade aan de belanghebbende, terwijl de minister van Justitie en Veiligheid € 1.800 moest vergoeden voor de overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 23/395 en 23/417
19 september 2024
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op de hoger beroepen van
de inspecteur van de douane, de inspecteur,
en
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. E. Polak)
tegen de uitspraak van 4 april 2023 in de zaak met kenmerk HAA 20/2726 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 27 juli 2016 aan belanghebbende een tweetal uitnodigingen tot betaling uitgereikt voor bedragen van € 21.487,92 en € 32.231,88 aan douanerechten.
1.2.
Bij beschikking van 28 januari 2019 heeft de inspecteur het verzoek van belanghebbende tot terugbetaling van een deel van deze douanerechten afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2020 heeft de inspecteur het tegen de beschikking gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog bedragen van respectievelijk € 4.254,18 en € 6.381,30 aan douanerechten terugbetaald.
1.4.
Op het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep heeft de rechtbank als volgt beslist, waarbij belanghebbende wordt aangeduid als “eiseres” en de inspecteur als “verweerder”:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 700;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 1.800;
- veroordeelt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres, ieder tot een bedrag van € 418,50, en
- draagt verweerder en [de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid] op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, ieder tot een bedrag van € 177.”
1.5.
De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder nummer 23/395. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft eveneens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Dit hoger beroep is geregistreerd onder nummer 23/417. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op 27 juli 2016 heeft eiseres via haar directe vertegenwoordiger
[Bv] twee aangiften IM A gedaan tot plaatsing onder de douaneregeling ‘in het vrij verkeer brengen’ met onder meer de volgende gegevens:
Aangiftenummer (…) [# 1]
Aantal colli 1.000
Goederenomschrijving Motorrijwielen en rijwielen met hulp-motor een
nominaal continu vermogen van niet meer dan 250 watt
[X]
Goederencode 8711 9010 00
Douanewaarde € 358.132,00
en
Aangiftenummer (…) [# 3]
Aantal colli 1.500
Goederenomschrijving Motorrijwielen en rijwielen met hulp-motor een nominaal continu vermogen van niet meer dan 250 watt [X]
Goederencode 8711 9010 00
Douanewaarde € 537.198,00
2. De aangifte betreft Ninebot Mini Pro’s . Eiseres heeft van dit product afbeeldingen (soms met nadere toelichting) in het geding gebracht, waaronder de volgende:
In de gebruikershandleiding van de Ninebot Mini Pro is onder meer de volgende informatie over het product opgenomen:
“U moet eerst de Ninebot bij [X] app op uw mobiele apparaat downloaden. De app leidt u door de uitleg voor nieuwe rijders. Voor uw veiligheid beperkt de miniPRO de maximumsnelheid tot 7 km/h (4,3 mph) tot u de uitleg voor nieuwe rijders heeft voltooid. Na het voltooien van de uitleg voor nieuwe rijders wordt de max. snelheid beperkt tot 10 km/h (6,2 mph) tijdens de eerste 1 km (0,6 mijl), waarna u de snelheidsbegrenzer via de app kunt uitschakelen en max. snelheid van 18 km/h (11,2 mph) kunt bereiken. (…)
Uw miniPRO is een revolutionair elektrisch balanceervoertuig met een toepassing voor mobiele apparaten. Voor het leren beheersen van uw rijvaardigheden moet u oefenen (…)
De miniPRO is een recreatief product dat verschilt van motorvoertuigen die op de weg rijden. (…)
De volgende personen mogen niet op de miniPro rijden: i. Iedereen jonger dan 16 of ouder dan 60. Rijders tussen 16-18 jaar moeten onder toezicht van een volwassene rijden. (…)
Vermijd hellingen die steiler zijn dan 15o, anders kunt u tractie verliezen. (…) Versnel of vertraag niet abrupt. (…) Rijd niet op openbare wegen, autosnelwegen, autowegen of in straten. (…) Rijd niet over gaten, stoepranden, trappen of andere obstakels. (…) Schommel niet heen en weer of verander abrupt van gewicht. (…) Probeer geen stunts van welke aard dan ook uit te halen. Houd altijd beide voeten op de voetmatten.(…) Houd te allen tijde contact met de grond. Spring niet en probeer geen stunts uit. (…)
Specificaties:
Index Items N3M320 Parameters
Afmetingen lengte x breedte 262x 546 mm (10.3 x 24,5 in)
Hoogte hoofdframe 611-866 mm (20-34 in)
Gewicht Netto ~ 12,8 kg (28 lbs)
(…)
Motoren Nominaal vermogen 400x2 W
Max. vermogen 800x2 W
(…)
[1] Hoogte hoofdframe: afstand van de grond tot het hoogste deel van het hoofdframe.
[2] (…) OPMERKING: Het ongeveer symbool (~) geeft aan dat het volgende getal een benadering is. (…)”
3. Na de aanvaarding van de aangiften is de verificatie direct beëindigd en zijn de goederen vrijgegeven. In de uitnodiging tot betaling (hierna: utb) eindigend op [# 1] van 27 juli 2016 is € 21.487,92 aan douanerecht vermeld (6% van de douanewaarde) en in de utb eindigend op [# 3] van 27 juli 2016 is € 32.231,88 aan douanerecht vermeld (ook 6% van de douanewaarde).
4. Eiseres heeft een verzoek tot terugbetaling van € 19.545 aan douanerechten gedaan, gedateerd 24 juli 2018. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft eiseres aangevoerd dat de leverancier een creditnota heeft gestuurd voor de eerdere zendingen, aangezien de waarde van de Ninebot Mini Pro’s aanzienlijk lager is geworden in de loop van de tijd.
5. Eiseres heeft op 11 maart 2019 een pro forma bezwaarschrift ingediend. Op 26 april 2019 heeft eiseres het bezwaar schriftelijk nader gemotiveerd.
6. Op 24 juni 2019 is eiseres gehoord naar aanleiding van het ingediende bezwaar. Tijdens het hoorgesprek hebben partijen de afspraak gemaakt dat gewacht zou worden met het doen van uitspraak op bezwaar, totdat duidelijkheid was verkregen over de indeling van de Ninebot Mini Pro door het BTI team (BTI is “Bindende tarief inlichting”).
7. Op 6 december 2019 is aan eiseres voor de ‘ Ninebot miniPRO by [X] ’ een BTI (met nummer [# 4] ) afgegeven voor indeling van het product onder GN-code
9503 00 1000. De omschrijving van de goederen in de BTI komt overeen met die van de onderhavige Ninebot Mini Pro .
8. Op 6 maart 2020 heeft het BTI team het voornemen tot intrekking van deze BTI kenbaar gemaakt.
9. Op 6 april 2020 heeft eiseres een reactie op het voornemen tot intrekking verstuurd.
10. Bij beschikking van 7 april 2020 heeft de inspecteur van kantoor Breda de BTI met ingang van 7 april 2020 ingetrokken. De inspecteur schrijft dat naar aanleiding van een herbeoordeling van de BTI is geconcludeerd dat de indeling van de Ninebot Mini Pro strijdig is met twee indelingsadviezen van de Wereld Douane Organisatie (hierna: WDO), te weten de onder de post 8711 van het Geharmoniseerde Systeem (hierna: GS) opgenomen indelingsadviezen: 8711.60/1 voor een tweewielig, elektrisch aangedreven transportmiddel en 8711.60/2 voor een tweewielig, zelf-balancerend, elektrisch aangedreven vervoermiddel. Volgens de inspecteur heeft hij de Ninebot Mini Pro ten onrechte ingedeeld onder GS-post 9503 . De Ninebot Mini Pro moet volgens de inspecteur als een ander rijwiel met hulpmotor onder GS-post 8711 worden ingedeeld.
11. Met dagtekening 30 maart 2020 heeft verweerder de in het procesverloop vermelde uitspraak op het bezwaarschrift gedaan.
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

Partijen houdt verdeeld onder welke post de Ninebot Mini Pro dient te worden ingedeeld: post 8711 of post 9503 . Daarnaast is in geschil of de beslissingen van de rechtbank inzake vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht juist zijn.

4.Juridisch kader

4.1.
GN-post 8711 luidde ten tijde van de invoer, voor zover van belang, als volgt:
8711 motorrijwielen en rijwielen met hulpmotor, ook indien met zijspan; zijspanwagens;
8711 (….) – met motor met op- en neergaande zuigers, (…)
8711 90 – andere
8711 90 10 – – rijwielen met een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van
niet meer dan 250 watt
8711 90 90 – – andere
4.2.
Aantekening 1 op afdeling XVII (Vervoermaterieel) luidde ten tijde van invoer als volgt:
Deze afdeling omvat niet de artikelen bedoeld bij de posten 9503 en 9508 en evenmin priksleden, bobsleden, tobogans en dergelijke (post 9506 ).
4.3.
De (Engelstalige) toelichting van de Internationale Douaneraad (IDR) op GS-post 8711 luidde ten tijde van invoer, voor zover van belang, als volgt:
This heading covers a group of two‑wheeled motorised vehicles which are essentially designed for carrying persons.
In addition to motorcycles of the conventional type, the heading includes motor‑scooters, characterised by their small wheels and by a horizontal platform which joins the front and rear portions of the vehicle; mopeds, equipped with both a built‑in engine and a pedal system; and cycles fitted with an auxiliary motor.
This heading also covers two-wheeled, electrically-powered transportation devices, designed for carrying a single person, for use within low speed areas such as pavements (sidewalks), paths, and bicycle lanes. Their technology allows the rider to stand upright while a system composed of gyroscope sensors and multiple onboard microprocessors maintains both the device’s and rider’s balance on two independent, non-tandem wheels.
4.4.
GS-tarifering 8711.60/1 luidt:
1. A two-wheeled, electrically-powered transportation device, designed for carrying a single person, for use within low speed areas such as pavements (sidewalks), paths, and bicycle lanes. Its technology allows the rider to stand upright while a system composed of gyroscope sensors and multiple onboard microprocessors maintains both the device's and rider's balance on two independent, non-tandem wheels.
It has a sensor system comprising five solid-state silicon gyroscopes, a control system comprising 10 onboard microprocessors, and an electric drive system comprising two brushless servo motors that have a maximum output of 2 hp. It is powered by two rechargeable batteries.
Application of GIRs 1 and 6.
Adoption: 2007 + 2016
4.5.
GS-tarifering 8711.60/2 luidt:
2. Two-wheeled, self-balancing, electrically-powered transportation device, designed for carrying a single person, for use within low speed areas such as pavements (sidewalks), paths, and bicycle lanes. The maximum speed of the device is 10 km/h and the maximum distance per charge is 15-20 km.
Through the built-in gyroscope and acceleration sensors, the device uses the dynamic balance principle to control moving forward, backward, turning and stopping. It is controlled by the changes of the operator’s body posture.
Application of GIRs 1 and 6.
Adoption: 2017
4.6.
Post 9503 luidde ten tijde van invoer, voor zover van belang, als volgt:
9503 00 Driewielers, autopeds, pedaalauto’s en dergelijk speelgoed op wielen; poppenwagens; poppen; ander speelgoed; modellen op schaal en dergelijke modellen voor ontspanning, ook indien bewegend; puzzels van alle soorten
9503 00 10 – driewielers, autopeds, pedaalauto’s en dergelijk speelgoed op wielen;
poppenwagens.
(…) (…)
4.7.
De GS-toelichting op hoofdstuk 95 luidde ten tijde van de invoer, voor zover van belangh:
GENERAL
This Chapter covers toys of all kinds whether designed for the amusement of children or adults. (…)
4.8.
De GS-toelichting op post 9503 luidde ten tijde van de invoer, voor zover van belang:
This heading covers:
(A) Wheeled toys.
These articles are usually designed for propulsion either by means of pedals, hand levers or other simple devices which transmit power to the wheels through a chain or rod, or, as in the case of certain scooters, by direct pressure of a person’s foot against the ground. Other types of wheeled toys may be simply drawn or pushed by another person or driven by a motor.
These toys include:
(1) Children’s tricycles and the like, but excluding bicycles of heading 87.12.
(2) Two- or three-wheeled scooters designed to be ridden by children, as well as youngsters and adults, with an adjustable or non-adjustable steering column and small solid or inflatable wheels. They are sometimes equipped with a bicycle-type handle-bar, a hand brake or a foot brake on the rear wheel.
(3) Pedal- or hand-propelled wheeled toys in the form of animals.
(4) Pedal cars, frequently in the form of miniature sports cars, jeeps, lorries, etc.
(5) Wheeled toys, propelled by hand levers.
(6) Other wheeled toys (with no mechanical transmission system) which are designed to be drawn or pushed, and are large enough for children to ride.
(7) Children’s cars powered by a motor.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt overwogen en beslist:
“21. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie onder meer Hof van Justitie 26 april 2017, C-51/16, Stryker EMEA Supply Chain Services BV, ECLI:EU:C:2017:298, r.o. 39 en 45). De inhoud van GS- en GN- toelichtingen moet in overeenstemming zijn met de GN-bepalingen en mag de strekking daarvan niet wijzigen. Toelichtingen moeten, indien zij in strijd blijken met de tekst van de GN-posten en de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken, terzijde worden geschoven (zie onder meer Hof van Justitie 26 november 2015, C-44/15 Duval GmbH & Co, KG., ECLI:EU:C:2015:783, r.o. 24).
22. Voorts kan voor de indeling onder de juiste post de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product. De inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie Hof van Justitie 17 maart 2005, C-467/03 ( [BV 2] ), r.o. 23).
23. De wettelijke verschuldigdheid van bij uitnodiging tot betaling geheven rechten kan worden betwist door binnen drie jaar te verzoeken deze terug te betalen. Voor het antwoord op de vraag of de geheven rechten wettelijk zijn verschuldigd is een redelijke verdeling van de bewijslast het uitgangspunt (zie het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3178).
24. Eiseres wil afwijken van de door haar opgegeven goederencode bij invoer. Zij heeft een verzoek om terugbetaling gedaan bijna twee jaar nadat de invoer heeft plaatsgevonden. Bij de invoer zijn de goederen niet gecontroleerd, er zijn geen monsters genomen en er is geen nader onderzoek gedaan naar de goederen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt onder deze omstandigheden een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat het op de weg van eiseres ligt de door haar voorgestane en door verweerder betwiste indeling van de ingevoerde goederen aannemelijk te maken.
25. Eiseres heeft aangevoerd dat het gebruiksdoel en de objectieve karakteristieken van de Ninebot Mini Pro hoofdzakelijk zijn het vermaak van personen en dit betekent volgens eiseres dat de Ninebot Mini Pro naar zijn functie reeds moet worden ingedeeld onder de post ‘speelgoed’ en dus onder post 9503 . Dat het product niet letterlijk wordt genoemd in de toelichting IDR onder ‘speelgoed op wielen’ is niet relevant voor de indeling, omdat de toelichting IDR geen uitputtend overzicht maar slechts voorbeelden van speelgoed geeft. Op grond van aantekening 1 op Afdeling XVII van de GN worden artikelen behorende tot GN-post 9503 niet ingedeeld in GN-post 8711 . Op basis van indelingsregel 1 kan de Ninebot Mini Pro daarom niet onder GN-post 8711 worden ingedeeld, aldus eiseres.
26. De rechtbank overweegt dat de Ninebot Mini Pro 262 bij 546 mm groot is, het hoofdframe een hoogte heeft van 611-866 mm en ongeveer 12,8 kg netto weegt. Het bestaat uit een platform met in het midden een stuurstang met een kniebedieningskussen. Het platform heeft twee wielen, één aan iedere zijde. De gebruiker gaat met beide voeten op het platvorm staan en klemt de stuurstang tussen de knieën. Het product wordt aangedreven door een elektrische motor. De Ninebot Mini Pro is voorzien van spatborden, een dashboard, een oplaadbare accu en een oplaadpoort. De gebruiker bedient de Ninebot Mini Pro door middel van lichaamsbewegingen, namelijk door het gewicht te verplaatsen en met de knieën tegen de stuurstang te leunen. In de gebruiksaanwijzing wordt het product omschreven als een elektrisch balanceervoertuig met een toepassing voor mobiele apparaten.
27.
De rechtbank overweegt dat aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van de Ninebot Mini Pro niet kan worden vastgesteld dat het product ‘speelgoed’ of ‘vermaak’ als inherente bestemming heeft. Uit de overgelegde gebruikershandleiding blijkt dat de Ninebot Mini Pro door de producent wordt omschreven als een balanceervoertuig. Verder zijn in de gebruikershandleiding waarschuwingen opgenomen met betrekking tot het maken van bepaalde bewegingen, terwijl die bewegingen bij uitstek een speels karakter hebben, zoals heen en weer schommelen, abrupt versnellen of vertragen en rijden over hellingen en obstakels. Daarnaast worden gebruikers gemaand geen stunts van welke aard dan ook uit te voeren. Tevens beschikt de Ninebot Mini Pro over (zelf)balancerende elementen, hetgeen er naar het oordeel van de rechtbank op duidt dat het product meer is gericht op het comfort van de gebruiker tijdens het voortbewegen dan op het aanleren van nieuwe vaardigheden als spelelement.
28.
De stelling van eiseres dat de Ninebot Mini Pro in speelgoedwinkels wordt verkocht, waardoor het product moet worden aangemerkt als speelgoed, volgt de rechtbank niet. Dat de Ninebot Mini Pro via de speelgoedhandel wordt aangeboden, kan als aanwijzing dienen voor de indeling. Echter, als op zichzelf staand feit is dat niet afdoende om de Ninebot Mini Pro als speelgoed aan te merken. Op pagina drie van het beroepschrift is een afbeelding opgenomen, waaruit blijkt dat de Ninebot Mini Pro aangeboden is geweest door een speelgoedwinkel. Daarbij is de volgende beschrijving gegeven:
“met deze zwarte Ninebot [X] rij je op een geheel nieuwe manier naar je plaats van bestemming. De Ninebot [X] maakt je rit nog sneller en leuker.”
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze tekst dat de fabrikant bij het aanprijzen van de Ninebot Mini Pro het vervoerselement voorop stelt. Dat eiseres ter zitting heeft aangevoerd dat men ook voor het plezier een rit kan maken, doet hier niet aan af. Dit is bij vele andere vervoermiddelen, zoals de fiets en de auto, ook het geval.
29.
Gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen en de inherente bestemming van het product zoals hiervoor besproken, is de rechtbank van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen niet kan leiden tot indeling onder GN-post 9503 .
30.
Eiseres voert verder aan dat de Ninebot Mini Pro niet bestemd en niet geschikt is om op veilige en doelmatige wijze te functioneren als transportmiddel. Het product is niet aangewezen als bijzondere bromfiets als bedoeld in artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994 en dus niet toegelaten tot de openbare weg. Dit maakt de Ninebot Mini Pro niet bestemd en niet geschikt als transportmiddel in de zin van GN-post 8711 , aldus eiseres.
31. De rechtbank volgt dit betoog niet. De nationale regelgeving van de afzonderlijke lidstaten, in dit geval Nederland, is niet bepalend voor de indeling van een goed in de GN. Voorts volgt uit de bewoordingen van en de toelichting op GN-post 8711 niet dat toelating tot de openbare weg een voorwaarde is voor de indeling onder deze post. Vervoer kan immers ook plaatsvinden op andere plaatsen dan de openbare weg, zoals (eigen) terreinen, haventerreinen en (fabrieks)hallen. De rechtbank is dus van oordeel dat, anders dan door eiseres is betoogd, dat het niet toelaten van de Ninebot Mini Pro op de openbare weg de indeling onder GN-post 8711 niet in de weg staat.
32. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de Ninebot Mini Pro terecht heeft ingedeeld onder GN-post 8711 90 .
33. De rechtbank beoordeelt de toepasselijke indeling niet alleen aan de hand van de aangevoerde gronden, maar deelt een goed zelf in. Verweerder heeft het product ingedeeld onder GN-onderverdeling 8711 90 10 , die inhoudt: rijwielen met een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van niet meer dan 250 watt. Ter zitting is het nominaal continu vermogen van de Ninebot Mini Pro aan de orde geweest. In de gebruikershandleiding is een nominaal vermogen van 2x400 watt vermeld. Naar de rechtbank voorkomt is, gelet op dit wattage, indeling onder GN-onderverdeling 8711 90 90 aangewezen, omdat hieronder worden ingedeeld andere rijwielen dan rijwielen met een nominaal continu vermogen van niet meer dan 250 watt. Echter, bij GN-onderverdeling 8711 90 90 is hetzelfde tarief van toepassing als bij GN-onderverdeling 8711 90 10 (namelijk 6%). De nadere GN-onderverdeling is dus niet relevant voor het verzoek om terugbetaling en kan dus niet leiden tot een gegrond beroep.
Conclusie en gevolgen
34. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
35. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
36. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond. Voor de behandeling van een bezwaar is een termijn van zes maanden redelijk en voor de behandeling van een beroep een termijn van anderhalf jaar.
37. De berechting van deze zaak is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 11 maart 2019 en is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op 28 maart 2023. De voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn bedraagt derhalve afgerond negenenveertig maanden. De redelijke termijn is daarom overschreden met afgerond vijfentwintig maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 2.500.
38. Van de overschrijding met afgerond vijfentwintig maanden is een periode van afgerond zeven maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase, die is voltooid toen verweerder met dagtekening 30 maart 2020 uitspraak op bezwaar deed. Het restant van achttien maanden wordt toegerekend aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom 7/25 deel van € 2.500 te betalen (€ 700) en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) 18/25 deel (€ 1.800).
39. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 700 en de minister van Justitie en Veiligheid tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.800.
Proceskosten en griffierecht
40. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de vergoeding van door eiseres geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, vgl. het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660).
41. Op grond van het onder overweging 36. genoemde arrest van de Hoge Raad (r.o. 3.14.2), zal de vergoeding van dit bedrag deels moeten plaatsvinden door verweerder en deels door de minister van Justitie en Veiligheid, waarbij om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid dient te worden uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt. Hetzelfde heeft te gelden voor de vergoeding van het griffierecht.”

6.Beoordeling van het geschil

Tariefindeling
6.1.
Ingevolge indelingsregel 1 zijn voor de indeling wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Partijen houdt verdeeld of de Ninebot Mini Pro met toepassing van indelingsregel 1 dient te worden ingedeeld onder post 8711 , zoals de inspecteur voorstaat, dan wel onder post 9503 , zoals belanghebbende bepleit.
6.2.
De in punt 26 van de bestreden uitspraak door de rechtbank gegeven beschrijving van de Ninebot Mini Pro hebben partijen niet bestreden. Daarom zal ook het Hof van die beschrijving uitgaan, met dien verstande dat het artikel niet is voorzien van één motor, maar van twee motoren, elk met een nominaal vermogen van 400 Watt.
6.3.
Post 9503 omvat, voor zover hier van belang, onder meer “driewielers, autopeds, pedaalauto’s en dergelijk speelgoed op wielen” (zie 4.6). Post 8711 omvat, voor zover hier van belang, onder meer “rijwielen met hulpmotor”. De inspecteur acht het artikel niet vatbaar voor indeling onder post 9503 . Belanghebbende betwist niet dat indeling onder post 8711 in beginsel mogelijk is, maar stelt zich op het standpunt dat het artikel ook onder post 9503 kan worden ingedeeld en dat in dat geval het bepaalde in aantekening 1 op afdeling XVII (Vervoermaterieel; zie 4.2) met zich brengt dat indeling onder post 9503 dient plaats te vinden. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
6.4.
Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) dat, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Het onderwerpelijke artikel is een tweewielig voertuig voor het vervoer van een persoon, uitgerust met twee elektromotoren. Het artikel beschikt daarmee over de objectieve kenmerken en eigenschappen die zijn omschreven in de tekst van post 8711 (“rijwielen met hulpmotor”).
6.5.
Belanghebbende betoogt, naar het Hof begrijpt, dat het artikel ook voldoet aan de omschrijving die is opgenomen in post 9503 , en dan met name de woorden “en dergelijk speelgoed op wielen”, in aanmerking genomen dat zij meer in het bijzonder indeling van het artikel onder GN-onderverdeling 9503 00 10 voorstaat. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet.
6.6.1.
In de eerste plaats slaan de woorden “en dergelijk” terug op de daarvoor genoemde artikelen: driewielers, autopeds en pedaalauto’s. Het onderwerpelijke artikel is evenwel op geen enkel punt vergelijkbaar met een driewieler, een autoped of een pedaalauto. De enige overeenkomst is dat ook de Ninebot Mini Pro is voorzien van wielen. Indeling onder post 9503 is daarom uitgesloten.
6.6.2.
In de tweede plaats kunnen uit de tekst van post 9503 geen preciseringen worden afgeleid van de kenmerken van de in die post bedoelde artikelen, om vast te kunnen stellen of al dan niet sprake is van “speelgoed”. Wel volgt uit de GS-toelichting op hoofdstuk 95 (zie 4.7) dat met de term “speelgoed” wordt geduid op artikelen die zijn ontworpen voor het vermaak van kinderen of volwassenen. Naar ’s Hofs oordeel is van een dergelijk artikel geen sprake. De omstandigheid dat de bediening van het artikel geschiedt door middel van lichaamsbewegingen (nl. door het gewicht te verplaatsen en met de knieën tegen de stuurstang te leunen) zal er in de gewenningsfase ongetwijfeld toe leiden dat zich (voor een eventuele toeschouwer) vermakelijke situaties voordoen, maar dit brengt niet met zich dat dit artikel als “speelgoed op wielen” kwalificeert. Het Hof acht indeling onder post 9503 daarom ook overigens niet mogelijk.
6.7.
Gelet op het vorenoverwogene dient indeling plaats te vinden onder post 8711 . Steun voor dit oordeel vindt het Hof in de onder 4.3 aangehaalde tekst van de GS-toelichting, alsmede – en zo nodig naar analogie – in de GS-tariferingen 8711.60/1 (zie 4.4) en 8711.60/2 (zie 4.5). Belanghebbende heeft op zichzelf met juistheid opgemerkt dat de GS-toelichtingen en -tariferingen niet bindend zijn, maar dit neemt niet weg dat zij volgens vaste rechtspraak wel belangrijke instrumenten vormen ter verzekering van de uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en als zodanig nuttige gegevens bevatten voor de uitlegging daarvan (HvJ 16 november 2023, Viterra Hungary Kft, C-366/22, ECLI:EU:C:2023:876, punten 34 en 35 den de aldaar aan gehaalde rechtspraak).
6.8.
Belanghebbende heeft in haar hogerberoepschrift betoogd dat de GS-toelichting en GS-tariferingen op post 8711 de bewoordingen en reikwijdte van post 9503 niet kunnen wijzigen. Dit standpunt is op zichzelf beschouwd juist. Van een dergelijke wijziging is naar ’s Hofs oordeel echter geen sprake: ook indien de GS-toelichting en genoemde tariferingen buiten beschouwing worden gelaten, is indeling onder post 9503 niet mogelijk. Ter zake zij verwezen naar hetgeen is overwogen onder 6.5 tot en met 6.6.2.
6.9.
Ook de door belanghebbende genoemde omstandigheid dat de onderwerpelijke Ninebot Mini Pro – anders dan bijvoorbeeld de Ninebot E (zie Staatscourant 2014, 35101) en de Ninebot Urban (zie Staatscourant 2015, 5291) – niet op de voet van artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder d, juncto artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994 is toegelaten tot de openbare weg, leidt niet tot een ander oordeel. Aan dergelijke nationale wetgeving komt geen betekenis toe bij de indeling in het douanetarief.
6.10.
Bij deze stand van het geding is tussen partijen niet in geschil dat, met toepassing van indelingsregel 6, indeling dient plaats te vinden in GN-onderverdeling 8711 90 90 , omdat het artikel is uitgerust met twee motoren met ieder een nominaal continu vermogen van 400 Watt. Het oordeel van de rechtbank betreffende de indeling is dus juist.
Immateriële schade, proceskosten en griffierecht
6.11.
De inspecteur heeft in zijn hoger beroep betoogd dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaarschrift niet geheel voor zijn rekening dient te komen, omdat de bezwaarbehandeling op verzoek van belanghebbende is aangehouden om haar de gelegenheid te geven om een bindende tariefinlichting (bti) aan te vragen voor het artikel. Deze grief slaagt. Bij e-mailbericht van 17 juli 2019 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht de behandeling van het bezwaar aan te houden. De tekst van dit verzoek luidt, voor zover hier van belang:
“We willen u daarom verzoeken het bezwaar aan te houden totdat de BTI is afgegeven en geven u hierbij dus expliciet toestemming de beslistermijn uit te stellen.”
De inspecteur heeft ingestemd met dit verzoek. Dit brengt met zich dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar dient te worden verlengd met de periode van 17 juli 2019 tot en met 6 december 2019, de datum van afgifte van de bti. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep (tezamen twee jaar) is daarom niet overschreden met 25 maanden, maar met 21 maanden (waarvan alsnog twee maanden de bezwaarfase betreffen), zodat voor immateriële schade een vergoeding van € 2.000 verschuldigd is in plaats van de door de rechtbank toegekende vergoeding van € 2.500.
6.12.
De Minister heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank dat door hem een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.800 aan belanghebbende dient te worden vergoed, zodat deze beslissing in stand blijft. Ter zitting heeft de inspecteur ermee ingestemd dat, teneinde ingewikkelde herrekeningen te voorkomen, het door hem te vergoeden bedrag voor immateriële schade zal worden vastgesteld op € 200. Het Hof zal aldus beslissen.
6.13.
Nu het oordeel van de rechtbank dat het beroep ongegrond is in stand blijft en de termijnoverschrijding in eerste aanleg zowel aan de inspecteur als de rechtbank is toe te rekenen, dient te worden geconcludeerd dat de rechtbank de vergoeding van proceskosten en griffierecht terecht 50/50 heeft toebedeeld aan de inspecteur en de Minister, conform hetgeen is vermeld in overweging 3.14.2, onder (iii), van het arrest Hoge Raad 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252 (het overzichtsarrest).
Slotsom
6.14.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is.

7.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

8.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover het betreft de veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade tot een bedrag van € 700;
- bevestigt de uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade tot een bedrag van € 200.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 19 september 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: