In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2023. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende, gelegen aan [Straat] te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 1.640.000, wat door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De heffingsambtenaar had in zijn beschikking de waarde van de woning onderbouwd met gegevens en aannames, maar belanghebbende stelde dat hij onvoldoende inzicht had gekregen in de waardeberekening. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de vaststelling van de WOZ-waarde. Het Hof volgde de rechtbank in haar overwegingen en concludeerde dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde niet te hoog was. Belanghebbende had geen overtuigende argumenten aangedragen die de vastgestelde waarde konden weerleggen.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.