Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.De vordering in hoger beroep
6.Beoordeling
de onschuldpresumptie
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een civiele procedure die voortvloeide uit een steekincident tussen twee familieleden. De appellant, die in een strafzaak is veroordeeld voor zware mishandeling, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant onrechtmatig had gehandeld door de geïntimeerde in zijn knie te steken, wat leidde tot letsel. De appellant betwistte de stelling van de geïntimeerde dat hij hem had gestoken, en voerde aan dat hij niet verplicht was om in de civiele procedure vooruit te lopen op zijn strafrechtelijke verweren, gezien zijn status als verdachte. Het hof oordeelde echter dat de appellant onvoldoende gemotiveerd had betwist dat hij de geïntimeerde had gestoken, en dat de onschuldpresumptie niet betekende dat hij niet hoefde te voldoen aan de civielrechtelijke regels van stelplicht en bewijslast. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de appellant aansprakelijk was voor de schade van de geïntimeerde, die in een schadestaatprocedure verder zou worden vastgesteld. De proceskosten werden toegewezen aan de geïntimeerde.