ECLI:NL:RBAMS:2023:3746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
13/152577-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling door steekincident tijdens familiefeest

Op 19 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 24 juli 2020 tijdens een familiefeest in Abcoude. De verdachte, die niet aanwezig was tijdens de zitting, werd beschuldigd van het steken van zijn neef, [benadeelde partij], met een mes in de knie, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op verschillende data, waarbij de officieren van justitie, mr. U.A.E. Weitzel en mr. J.J. Smilde, de vordering hebben ingediend. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld om de dood van [benadeelde partij] te veroorzaken, maar dat hij wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van EUR 7.000,- aan smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/152577-21
Datum uitspraak: 19 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
huidig adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 maart 2022, 21 oktober 2022, 3 maart 2023 en 5 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. U.A.E. Weitzel en mr. J.J. Smilde (hierna: de ‘
Officier van Justitie’), en van wat de raadsman van verdachte, mr. R. Malewicz, naar voren hebben gebracht. Verdachte is niet verschenen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij, [benadeelde partij] (hierna: ‘
[benadeelde partij]’), vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. Y. Moszkowicz, naar voren heeft gebracht.

2.Procesgang

De rechtbank heeft op 17 maart 2023 een tussenvonnis gewezen in deze zaak. De rechtbank is – na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting op 3 maart 2023 – tot het oordeel gekomen dat zij zich met het dossier in deze zaak en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende voorgelicht achtte en dat – op de door de verdediging aangevoerde gronden – de voeging van het proces-verbaal met kenmerk 2020041846 noodzakelijk was. Dit betreft het proces-verbaal waaraan de rechter-commissaris de vordering tot het afluisteren van verdachte (en dus het bestaan van een verdenking tegen verdachte) in een ánder strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte heeft getoetst. Omdat enkele van die gesprekken zijn gevoegd in het dossier van de onderhavige strafzaak, moet de verdediging de rechtmatigheid van het afluisteren van die gesprekken kunnen toetsen. Deze gesprekken zijn immers van belang voor de beoordeling van het bewijs in deze strafzaak.
De rechtbank heeft de zaak daarom aangehouden en het Openbaar Ministerie opdracht gegeven om het proces-verbaal met kenmerk 2020041846 in het dossier van deze zaak te voegen.
Op 19 mei 2023, 22 mei 2023 en 28 mei 2023 heeft de Officier van Justitie, naar aanleiding hiervan, de raadslieden en de rechtbank aanvullende stukken met bijlagen toegestuurd, te weten:
  • het proces-verbaal van verdenking inzake het afgeschermde onderzoek (onderzoek Porto);
  • een aanvullend proces-verbaal van verdenking;
  • een aanvraag machtiging tap; en
  • vijf aanvragen voor verlenging van die tap.
De door de rechter-commissaris verstrekte machtigingen voor het plaatsen van de tap, en de verlengingen daarvan, zaten reeds in het dossier.
In dit vonnis komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de vragen, zoals bedoeld in de artikelen 348 (voorvragen) en 350 (hoofdvragen) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de behandeling van de vordering van de benadeelde partij.

3.Inleiding en tenlastelegging

Op 24 juli 2020 heeft de familie van verdachte een feest georganiseerd ter ere van de verjaardag van de broer van verdachte, [broer verdachte] , in de loods van het kledingbedrijf van verdachte in Abcoude. Aan het einde van de avond heeft een incident plaatsgevonden, waarbij de neef van verdachte, [benadeelde partij] , in zijn been is gestoken. Volgens [benadeelde partij] heeft verdachte hem gestoken.
Verdachte heeft tot op heden ontkend dat hij degene is geweest die heeft gestoken.
Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich in de nacht van 24 op 25 juli 2020 te Abcoude samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan:
Primair: poging tot moord dan wel doodslag van [benadeelde partij] ;
Subsidiair: het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij] ;
Meer subsidiair: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij] ;
Meest subsidiair: mishandeling van [benadeelde partij] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
In oktober 2020 is onderzoek Leybai gestart naar aanleiding van een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam. Uit de verstrekte informatie volgt dat verdachte op 25 juli 2020 op een feest in Abcoude zijn neef ‘ [benadeelde partij] [1] zou hebben neergestoken. Naar aanleiding van deze informatie heeft de politie onderzoek gedaan naar de neef van verdachte.
Tijdens dit onderzoek is een aangifte aangetroffen van [naam tante] (hierna ook: ‘
tante [naam tante]’). Zij deed aangifte van diefstal van sieraden uit haar woning ter waarde van EUR 3.000,-, gepleegd tussen 23 mei 2016 en 8 juni 2016, en gaf als verdachte op haar neef [benadeelde partij] . [naam tante] is de zus van de moeder van verdachte, [naam moeder] .
Nadat [benadeelde partij] eerst als getuige is gehoord, heeft hij op 17 november 2020 aangifte van het steekincident gedaan. Hij verklaarde onder meer dat de sfeer op het feest goed was. [benadeelde partij] heeft een drankje met verdachte gedronken en zij hebben samen een ‘selfie’ gemaakt. Nadat verdachte had meegezongen met de band, gaf [benadeelde partij] hem een schouderklopje. Verdachte vroeg hem vervolgens of hij had gestolen. Op een gegeven moment kwam verdachte in zijn richting lopen en werd [benadeelde partij] aangevallen en gestoken. [benadeelde partij] verklaarde verder dat hij denkt dat tante [naam tante] nog steeds boos op hem is en zij zich misschien geprovoceerd voelde door zijn aanwezigheid op het feest. Verder verklaarde [benadeelde partij] dat bij het steken zijn patellapees is doorgesneden. Bij zijn aangifte heeft [benadeelde partij] medische stukken en foto’s overgelegd met betrekking tot dit letsel.
Uit het dossier blijkt dat [benadeelde partij] pas in november 2020 aangifte heeft gedaan van het steekincident omdat verdachte en hij in eerste instantie hebben geprobeerd om onderling, buiten justitie om, met behulp van advocaten/gemachtigden, een schikking te treffen. Die schikking is niet tot stand gekomen.
Uit het politieonderzoek volgt dat er twee ooggetuigen van het incident van het incident waren. Op 19 november 2020 is de zus van [benadeelde partij] , [naam zus] , gehoord bij de politie. Zij is ook bij de rechter-commissaris gehoord. Zij verklaarde samengevat dat zij op het feest aanwezig was en dat zij haar broer zag vallen en dat zij zag dat verdachte steekbewegingen maakte. Zij zag dat verdachte iets glimmends in zijn hand had, maar wist niet zeker of het een mes was. Ook [naam vriendin] (hierna: ‘
[naam vriendin]’) is meermaals gehoord. Zij verklaarde samengevat dat zij op uitnodiging van haar vriendin, [naam zus] , op het feest was. De sfeer was erg gezellig. Zij verklaarde dat ze op een gegeven moment lawaai hoorde uit een groep waarvan verdachte deel uitmaakte. Zij zag dat verdachte [benadeelde partij] aanviel met een mes en daarmee steekbewegingen maakte. Ook zag zij dat [benadeelde partij] struikelde en in de bosjes achterover viel. [naam vriendin] heeft verklaard dat zij verdachte in het Surinaams heeft horen roepen dat hij [benadeelde partij] ging vermoorden. Beide getuigen hebben verklaard dat [benadeelde partij] van zich af zou hebben geschopt.
Op 13 december 2020 is verdachte aangehouden en verhoord. Hij verklaarde dat hij aanwezig was op het feest in Abcoude en daar op enig moment een woordenwisseling kreeg met [benadeelde partij] en met hem naar buiten is gelopen. Hij werd bij [benadeelde partij] weggeduwd en is naar zijn auto gegaan en weggegaan. Later hoorde hij dat er een steekincident had plaatsgevonden en dat [benadeelde partij] daarbij gewond was geraakt. Op 14 december 2020 is verdachte opnieuw meerdere malen verhoord. Verdachte heeft toen onder meer verklaard dat hij de dag na het steekincident heeft gehoord wie [benadeelde partij] heeft gestoken maar niet wil verklaren wie die persoon is.
Eveneens op 13 december 2020 werd de politie telefonisch benaderd door een advocaat die namens [naam zwager] (hierna: ‘
[naam zwager]’), de zwager van verdachte, een afspraak wilde maken met het onderzoeksteam. Op 14 december 2020 werd [naam zwager] gehoord. Hij verklaarde ook op het feest aanwezig te zijn geweest. Hij zag dat verdachte en [benadeelde partij] een woordenwisseling hadden in de loods, waarbij verdachte een bakje eten uit de hand van [benadeelde partij] zou hebben geslagen. Verdachte en [benadeelde partij] liepen vervolgens samen naar buiten. [naam zwager] zag dat verdachte werd weggevoerd van [benadeelde partij] . Hij verklaarde dat hij met [benadeelde partij] in gevecht is gekomen en dat hij degene is geweest die [benadeelde partij] met een mes in zijn been heeft gestoken.
Verdachte heeft bij een van zijn verhoren een aantal handgeschreven getuigenverklaringen overgelegd van familieleden die op het feest aanwezig waren. Een van deze verklaringen betrof een verklaring van [naam zwager] . Hierin schreef [naam zwager] dat hij aan het einde van het feest buiten heeft gezien dat verdachte en [benadeelde partij] een verhit gesprek hadden en verdachte daarna naar zijn auto ging. [naam zwager] is vervolgens met [benadeelde partij] in een worsteling geraakt. [benadeelde partij] deed woest en dreigend en bleef terugkomen. Hierop tackelde [naam zwager] [benadeelde partij] , waardoor [benadeelde partij] in de bosjes viel. Daarna stond [benadeelde partij] op en liep weg, aldus [naam zwager] .
Tussen de handgeschreven verklaringen bevond zich ook een verklaring van verdachte zelf. Verdachte schreef dat hij op het feest zag dat [benadeelde partij] bezig was met zijn neefje, en dat de ketting van zijn neefje stuk was. Hierna kregen hij en [benadeelde partij] een woordenwisseling en sloeg verdachte een bakje eten uit de hand van [benadeelde partij] . Vervolgens liepen hij en [benadeelde partij] naar buiten en ontstond er een verhitte discussie. De vader van verdachte kwam ertussen en duwde [benadeelde partij] van verdachte af. Verdachte liep naar zijn auto en verliet het feest.
Ook de vader van verdachte, [naam vader] , heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er een woordenwisseling was tussen [benadeelde partij] en verdachte. Hij verklaarde dat hij verdachte naar zijn auto heeft gestuurd en [benadeelde partij] wegvoerde van het terrein en naar zijn auto wilde brengen, maar dat hij maar bleef terugkomen. Ook [naam zwager] en [naam 1] (hierna: ‘
[naam 1]’) waren hierbij aanwezig. Verder heeft [naam vader] verklaard dat hij op een gegeven moment samen met [benadeelde partij] in de bosjes viel en dat [benadeelde partij] daarna opstond en naar zijn auto liep.
[naam 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte eten uit de handen van [benadeelde partij] sloeg en dat verdachte en [benadeelde partij] daarna naar buiten liepen. Hij zag dat [benadeelde partij] op enig moment viel. Hij heeft niet gezien dat [benadeelde partij] gestoken werd. Op het moment dat [benadeelde partij] viel, was verdachte daar niet in de buurt. [naam 1] verklaarde verder dat hij heeft gehoord dat iemand anders dan verdachte [benadeelde partij] heeft gestoken. [naam 1] wilde niet verklaren wie dat was.
Bij de aanhouding van verdachte is zijn telefoon in beslag genomen. Hieruit volgt dat verdachte op 25 juli 2020 om 02:13 uur aan [naam 2] (hierna: ‘
[naam 2]’) via WhatsApp het volgende bericht heeft gestuurd: ‘
ma heb die man ziekenhuis gedjoekt’. Ook volgt uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte dat hij in de ochtend van 25 juli 2020 via WhatsApp contact heeft gehad met zijn tante [naam tante] . [naam tante] heeft verdachte bericht dat zij hoofdpijn heeft gekregen van het feit dat [benadeelde partij] aanwezig was op het feest de avond ervoor. Zij beschuldig [benadeelde partij] ervan dat hij op het feest een ketting heeft geprobeerd te stelen. Verder schrijft zij dat zij verwacht dat verdachte problemen gaat krijgen. Verdachte stuurde terug dat hij zichzelf als een soldaat beschouwt die de familie moet beschermen tegen buitenstaanders, dat niemand haar verdriet mag doen en dat de familie-eer nu is hersteld. Verdachte stuurde vervolgens nog een bericht waarin hij zijn tante meedeelt dat zij zich niet druk moet maken, en dat ‘hij’ een slang is die zijn verdiende loon heeft gekregen en dat hij nog geluk gehad heeft gisteren.
Verder bevindt zich in het dossier een afschermproces-verbaal met tapgesprekken, afkomstig uit een ander onderzoek. Uit dit proces-verbaal blijkt het volgende.
Op 25 juli 2020 om 01:02 uur belt verdachte zijn vader. Uit het gesprek volgt dat verdachte boos op zijn vader omdat zijn vader voor zijn neef [benadeelde partij] sprong. Verdachte zei: ‘
anders steek ik hem dood, dat begrijp je toch’.
Om 01:10 uur belt verdachte zijn moeder; op de achtergrond is zijn tante te horen. Moeder zegt dat [benadeelde partij] naar het AMC is. Verdachte vraagt waar hij hem geraakt heeft. ‘
In zijn been’, antwoordt zijn moeder.
Verdachte antwoordt: ‘
dan heeft hij nog geluk… in zijn nek’. Zijn tante heeft het over het stelen van een ketting en zegt: ‘
Hij doet het nooit meer [verdachte] , nooit meer’. Verdachte zegt dat het goed is dat hij hem heeft geraakt. Verdachte vraagt om vergiffenis en zegt dat hij het niet kon laten. Hij houdt te veel van hen. Ook zegt hij: ‘
Als iemand problemen met ons zoekt op deze manier […]. Ik kan jullie alvast waarschuwen.’
Om 01:21 uur belt verdachte nogmaals zijn moeder, maar uit het tapgesprek volgt dat hij zijn broer aan de lijn krijgt. Verdachte zegt tegen zijn broer: ‘
maar ik heb dinges gestoken toch’ en ‘
maar je weet is light’. Zijn broer zegt terug ‘
Broer we staan in onze recht gap’, waarop verdachte zegt: ‘
Nah hij moest eigenlijk nek krijgen’. Verdachte zegt tegen zijn broer dat ‘hij’ in het ziekenhuis ligt en vraagt of hij het gaat overleven, waarop zijn broer zegt: ‘
Tuurlijk is in zijn been volgens mij heb je hem gestoken’. Verdachte antwoordt: ‘
Ja is light, moet hem nemen. Volgende keer krijgt hij kogels’.
Om 01:29 uur belt verdachte nogmaals zijn vader. Uit het gesprek volgt dat verdachte boos is dat zijn vader niet achter hem stond, maar ertussen sprong. Verdachte zegt dat hij ‘die jongen’ in zijn been heeft gestoken en dat hij in het AMC ligt. Hij heeft geluk gehad dat hij in zijn been is geraakt, want verdachte mikte helemaal niet op zijn been. Hij wilde hem in zijn nek raken. Verdachte noemt zichzelf een soldaat. Als iemand geen respect toont voor zijn familie, dan zullen ze een andere kant van hem zien: de niet voetballer-kant.
Verdachte is, nadat de tapgesprekken in maart 2021 in het dossier zijn gevoegd, tijdens een verhoor geconfronteerd met de tapgesprekken en heeft zich op vragen daarover steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De Officier van Justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem primair ten laste gelegde poging tot moord dan wel doodslag.
De Officier van Justitie vindt dat wel bewezen kan worden verklaard dat verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [benadeelde partij] .
Volgens de Officier van Justitie kan niet worden bewezen dat verdachte opzet op de dood van [benadeelde partij] had. Hoewel uit de tapgesprekken, die verdachte na het incident met verschillende familieleden – waaronder zijn vader en zijn broer – voerde, volgt dat het de bedoeling van verdachte was om [benadeelde partij] te straffen, hem pijn te doen, kan uit de feitelijke handelingen van verdachte, het steken in de knie van [benadeelde partij] , niet worden afgeleid dat het ook de bedoeling was van verdachte om [benadeelde partij] te doden. Uit jurisprudentie volgt dat een steekwond in het been zelden een poging tot doodslag oplevert, tenzij daarbij slagaders zijn geraakt.
4.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht om verdachte geheel vrij te spreken. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om verdachte vrij te spreken van poging tot moord. Meer subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van poging tot doodslag.
De verdediging heeft de volgende verweren gevoerd:
  • de tapgesprekken mogen niet voor het bewijs worden gebruikt omdat dit in strijd is met het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces;
  • [naam zwager] heeft verklaard dat hij degene is die gestoken heeft;
  • de verklaringen van [benadeelde partij] , [naam zus] en [naam vriendin] zijn ongeloofwaardig en mogen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt; en
  • de berichten na het steekincident tussen verdachte en zijn tante [naam tante] , zijn moeder en [naam 2] moeten worden gezien in de context dat verdachte boos was vertrokken van het feest en onder invloed was van alcohol. Het betreft grootspraak en duidt niet op betrokkenheid van verdachte bij het steekincident.
De rechtbank zal deze verweren en het standpunt van het Openbaar Ministerie in hoofdstuk 4.4.1 van dit vonnis bespreken.
4.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de verklaringen van [benadeelde partij] , [naam zus] en [naam vriendin] , het WhatsApp-contact met [naam 2] en de onder hoofdstuk 5.1 van dit vonnis genoemde tapgesprekken tot de conclusie dat verdachte, na afloop van het feest in de nacht van 24 op 25 juli 2020 in Abcoude, [benadeelde partij] in zijn been heeft gestoken met een mes of een ander scherp voorwerp.
De rechtbank zal in dit hoofdstuk nader ingaan op de verweren van de verdediging, en toelichten waarom zij deze verwerpt.
4.4.1
De verweren van de verdediging
Toetsing van de rechtmatigheid van de tapgesprekken
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt primair dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld op basis van welke stukken de rechter-commissaris de machtigingen voor het tappen heeft afgegeven. Er wordt namelijk telkens verwezen naar een proces-verbaal met hetzelfde kenmerk 2020041846. De rechtmatigheid van de tapgesprekken kan daarom (nog steeds) niet worden getoetst. Mochten de tapgesprekken toch voor het bewijs worden gebruikt, dan zou dat een schending opleveren van het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces. Daarom dienen het afschermproces-verbaal en de tapgesprekken van het bewijs te worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden en de rechter-commissaris schriftelijk vragen hierover te laten beantwoorden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Op 25 februari 2020 is in het onderzoek Porto een proces-verbaal van verdenking opgemaakt ten aanzien van verdachte op basis van twee TCI-verbalen. De inhoud van die TCI-verbalen samen was voldoende concreet en specifiek om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. Op basis daarvan mochten bijzondere opsporingsmiddelen worden ingezet om bewijs te verzamelen.
Eveneens zijn de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoende gewogen. Nader onderzoek middels een tap was de enige manier om de verdenking te kunnen staven. De rechter-commissaris heeft dus in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om de tapaanvraag toe te wijzen.
De officier van Justitie heeft ter zitting op 5 juni 2023 gereageerd op het gevoerde verweer van de verdediging dat niet kan worden opgemaakt op basis van welke stukken precies de rechter-commissaris de machtigingen heeft afgegeven. De Officier van Justitie merkt op dat, voor het indienen van een vordering tot machtiging van een tap, gebruik wordt gemaakt van een digitaal systeem. Daaruit blijkt dat aan de eerste aanvraag tot machtiging van de tap het proces-verbaal van verdenking en twee TCI-verbalen ten grondslag hebben gelegen. Dit zijn de onderliggende stukken die de onderbouwing vormen voor de noodzakelijkheid van de tap. Deze zijn gezamenlijk verstrekt aan de rechter-commissaris bij de eerste vordering/aanvraag. Vervolgens zijn er vorderingen gedaan tot verlenging van die tap. Dat blijkt allemaal uit de titels die in de stukken staan. Uit de data die zich op de vorderingen bevinden valt af te leiden dat dit steeds op een ander moment is gedaan. Voor elk van die verlengingen is een gemotiveerde aanvraag met unieke documentcode verstrekt. Uit de aanvragen blijkt telkens welke stukken ter onderbouwing zijn bijgevoegd. Het nummer 2020041846 is het BVH-nummer, dat wil zeggen: het nummer van het onderzoek. De documenten, op basis waarvan de rechter-commissaris de machtigingen heeft afgegeven, zijn daarmee voldoende identificeerbaar en toetsbaar.
Oordeel van de rechtbank
De officier van justitie is bevoegd tot het bevelen van het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel. De rechter-commissaris dient daartoe een schriftelijke machtiging te hebben verstrekt. Aan de zittingsrechter staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling in of de rechter-commissaris in redelijkheid tot verstrekking van t die machtiging heeft kunnen komen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. De rechtbank is – met de Officier van Justitie – van oordeel dat de rechtmatigheid van de tapgesprekken wel kan worden getoetst, nu de documenten waarnaar in de aanvragen/vorderingen en machtigingen wordt verwezen voldoende identificeerbaar zijn op basis van de verschillende data, documentcodes, verwijzingen naar documenten en titels van documenten. Door de verdediging is bovendien geen begin van aannemelijkheid gemaakt dat de rechter-commissaris minder of andere stukken heeft gekregen dan de stukken die de Officier van Justitie heeft verstrekt en op zitting heeft toegelicht.
De rechtbank is verder van oordeel dat de rechter-commissaris op grond van de inhoud van de aanvragen/vorderingen en van de daarbij overlegde stukken, waaronder het proces-verbaal van verdenking en het proces-verbaal van aanvullende verdenking, in redelijkheid tot het afgeven van de machtigingen kon komen. Het proces-verbaal van verdenking is tot stand gekomen op basis van twee TCI-verbalen in onderlinge samenhang bezien. Uit deze verbalen volgt onder meer dat verdachte zou hebben geïnvesteerd in cocaïnehandel, en in het bezit zou zijn van een SKY en Encro PGP-telefoon. Uit het aanvullend proces-verbaal van verdenking volgt dat verdachte ook in het bezit zou zijn van twee vuurwapens. Uit jurisprudentie volgt dat TCI-informatie, mits voldoende concreet en specifiek, op zich voldoende kan zijn voor een Opiumwet-verdenking en tevens de inzet van dwangmiddelen kan rechtvaardigen. [2]
Ook heeft de rechter-commissaris op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en van de aard van de daaruit voortvloeiende verdenkingen in redelijkheid kunnen aannemen dat aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.
De Officier van Justitie heeft op de zitting van 5 juni 2023 toegelicht dat om het tappen van een uit de politiesystemen bekend telefoonnummer van verdachte is verzocht om vast te kunnen stellen of verdachte inderdaad van een PGP-telefoon gebruikmaakte , en of hij inderdaad in verdovende middelen handelde. Alleen een tap zou dat soort informatie – onder andere via de plaatsbepaling – kunnen genereren. Dit is in de aanvraag van de tap ook ter onderbouwing aangevoerd.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het afschermproces-verbaal en daarmee de tapgesprekken op deze basis bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank komt hiermee niet toe aan de behandeling van het subsidiaire verzoek van de verdediging tot aanhouding van de zaak om de rechter-commissaris in de gelegenheid te stellen om schriftelijk vragen te beantwoorden.
Het gevoerde verweer over het alternatieve scenario dat [naam zwager] heeft gestoken
De verdediging heeft aangevoerd dat [naam zwager] , de zwager van verdachte, degene zou kunnen zijn geweest die [benadeelde partij] heeft gestoken. [naam zwager] heeft dat immers verklaard. Zijn verklaring wordt – volgens de verdediging – ondersteund door de verklaringen van de vader van verdachte en die van [naam 1] . De rechtbank acht dit alternatieve scenario echter niet aannemelijk om de volgende redenen.
Samengevat luiden de verklaringen van [naam zwager] , de vader van verdachte en [naam 1] dat er een discussie gaande was tussen verdachte en [benadeelde partij] , dat verdachte op een gegeven moment door anderen werd begeleid naar zijn auto (weg van [benadeelde partij] ), maar dat [benadeelde partij] bleef komen en zich agressief opstelde. Volgens de verklaring van [naam zwager] kreeg hij vervolgens zelf ruzie met [benadeelde partij] en belandden zij met elkaar in een ‘
struggle’ belandden. Dit onderdeel van zijn verklaring vindt geen steun in de verklaringen van verdachte en [naam 1] . Zij hebben verklaard dat zij weten wie er heeft gestoken, maar zij willen niet ‘snitchen’.
In het tweede verhoor op 4 januari 2021 verklaarde [naam zwager] dat hij op de avond van het feest met de telefoon van verdachte, die op dat moment met hem in de auto zou hebben gezeten, een bericht zou hebben verstuurd naar een vertrouwenspersoon. In dat bericht zou hij over het incident hebben verteld en hebben gezegd wat er gebeurd is. In de telefoon van verdachte is een bericht aangetroffen aan [naam 2] , waarin stond: ‘
ma heb die man ziekenhuis gedjoekt’. Djoeken betekent in straattaal steken. [naam 2] heeft hierover in zijn verhoor verklaard dat hij dacht dat hij de conversatie waarvan dit bericht deel uitmaakte voerde met verdachte. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dit bericht niet herkent, maar heeft dat verder niet toegelicht. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij zijn telefoon bijna nooit, slechts heel zelden, uitleent. Dat [naam zwager] – en niet verdachte – voornoemd bericht heeft gestuurd vindt dus evenmin steun in andere bewijsmiddelen.
Verder heeft [naam zwager] tijdens zijn tweede verhoor verklaard, in reactie op de vraag of hij zijn verhaal nog met iemand anders dan met verdachte heeft gedeeld, dat hij met de toenmalige advocaat van verdachte, mr. Aalmoes, zou hebben gesproken over het incident. Door de verbalisanten werd vervolgens doorgevraagd waarom [naam zwager] contact zou hebben met de advocaat van verdachte, terwijl nog niet bekend was dat verdachte zou worden aangehouden. [naam zwager] heeft zich toen beroepen op zijn zwijgrecht. Door mr. Aalmoes is bij het eerste verhoor van verdachte een schriftelijke verklaring van [naam zwager] van 9 september 2020 ingebracht. [naam zwager] beschrijft in deze verklaring dat hij in een worsteling met [benadeelde partij] terecht was gekomen, dat [benadeelde partij] woest en dreigend was en dat hij [benadeelde partij] daarom tackelde, waarna [benadeelde partij] viel. Er staat niks over het steken met een mes in de verklaring. Bovendien lijkt die verklaring te zijn opgesteld in het kader van de aansprakelijkstelling van verdachte door [benadeelde partij] .
Uit het contact dat er namens [benadeelde partij] was met gemachtigden van verdachte is in de correspondentie die zich in het dossier bevindt, nooit gesproken over [naam zwager] als degene die zou hebben gestoken.
Op basis van het voorgaande, acht de rechtbank de verklaring van [naam zwager] dat hij degene zou zijn geweest die [benadeelde partij] met een mes in zijn knie heeft gestoken, ongeloofwaardig. Bovendien staat de verklaring van [naam zwager] haaks op de verklaringen van [benadeelde partij] en die van [naam zus] en [naam vriendin] . Zij wijzen alle drie verdachte aan als degene die [benadeelde partij] heeft gestoken. Ook bevindt zich in het dossier onafhankelijk bewijsmateriaal, zoals WhatsAppgesprekken en tapgesprekken, waaruit volgt dat verdachte degene is die betrokken was bij het steekincident.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij] , [naam zus] en [naam vriendin]
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer van de verdediging dat de verklaringen van [benadeelde partij] , [naam zus] en [naam vriendin] als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden geschoven. De rechtbank acht deze verklaringen betrouwbaar. De aangever en getuigen hebben alle drie gedetailleerd en consistent verklaard over het steekincident dat na afloop van het feest plaatsvond. [benadeelde partij] , [naam zus] en [naam vriendin] zijn alle drie meerdere keren verhoord, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. Hun verklaringen komen steeds in de kern op hetzelfde neer. Voor zover er van enige tegenstrijdigheden sprake is, zoals of verdachte onderhands of bovenhands heeft gestoken, betreffen dit naar het oordeel van de rechtbank ondergeschikte punten. De rechtbank acht de genoemde verklaringen daarom bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van [benadeelde partij] , [naam zus] en [naam vriendin] ondersteunen elkaar onder meer op de volgende belangrijke punten. In de eerste plaats hebben alle drie verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte buiten op [benadeelde partij] is afgekomen en steekbewegingen heeft gemaakt .. Zij hebben alle drie verklaard bloed te hebben waargenomen bij [benadeelde partij] . [benadeelde partij] en [naam zus] hebben beiden verklaard dat zij iets ‘glimmends’ in de hand van verdachte zagen. [naam vriendin] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte een mes vast had. Ook hebben alle drie de genoemde personen verklaard dat [benadeelde partij] struikelde of achterover viel. Verder hebben zowel [naam zus] als [naam vriendin] verklaard dat verdachte iets tegen [benadeelde partij] zei in de trant van: ‘
je wilde toch stelen!’. [benadeelde partij] heeft verklaard dat verdachte hem aansprak omdat [benadeelde partij] zou hebben ingebroken bij zijn tante [naam tante] . Ook hebben zowel [naam zus] als [naam vriendin] verklaard dat [benadeelde partij] van zich af schopte. [benadeelde partij] heeft verklaard dat het mogelijk is dat hij van zich af heeft geschopt.
Bovendien worden de verklaringen ondersteund door het onafhankelijke bewijs dat zich in het dossier bevindt, te weten: het afschermproces-verbaal met de tapgesprekken (zoals benoemd in hoofdstuk 4.1 van dit vonnis) en het genoemde WhatsApp-contact tussen verdachte en [naam 2] .
WhatsApp-contact met [naam 2] , [naam tante] en [naam moeder]
De rechtbank is met de verdediging eens dat uit de spraakberichten tussen verdachte en zijn moeder, na het steekincident, niet volgt dat wordt gesproken over de rol van verdachte bij het steekincident en zal deze berichtgeving dan ook niet voor het bewijs bezigen. Ook in het WhatsApp-contact dat verdachte daags na het incident met zijn tante, [naam tante] , heeft wordt het steekincident niet expliciet benoemd. De rechtbank acht daarom ook deze conversatie niet bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank vindt echter dat uit dit gesprek wel naar voren komt dat verdachte trots is op zijn daad en dat [benadeelde partij] ‘zijn verdiende loon’ heeft gekregen. Hierop zal de rechtbank nader ingaan in hoofdstuk 7 van dit vonnis over de motivering van de straf.
Het voorgaande ligt anders voor wat betreft het WhatsApp-contact dat verdachte kort na het incident had met [naam 2] . Zoals de rechtbank reeds uiteen heeft gezet in hoofdstuk 4.4.1 onder ‘
Het gevoerde verweer over het alternatieve scenario’ acht de rechtbank de verklaring van [naam zwager] dat hij kort na het incident vanuit de auto op de telefoon van verdachte naar een ‘vertrouwenspersoon’ een bericht zou hebben gestuurd, waarin zou staan wat er is gebeurd, ongeloofwaardig. De rechtbank acht het bovendien niet aannemelijk dat verdachte zijn telefoon aan [naam zwager] heeft uitgeleend. Bovendien blijkt uit de WhatsApp-conversatie en uit het verhoor van [naam 2] niet dat hij op dat moment vermoedde dat hij met een ander dan verdachte communiceerde. Naar het oordeel van de rechtbank, kan het niet anders dan dat verdachte degene is geweest die – kort na het incident – dit bericht aan [naam 2] heeft gestuurd. Het bericht kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet anders worden begrepen dan dat verdachte aan [naam 2] meedeelt dat hij iemand heeft gestoken, die naar aanleiding daarvan in het ziekenhuis ligt.
Het WhatsApp-bericht aan [naam 2] wordt ondersteund door de verklaringen van [benadeelde partij] , [naam zus] en [naam vriendin] en de onder 4.1 genoemde tapgesprekken, voor zover relevant. Deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat verdachte degene is geweest die [benadeelde partij] op die bewuste avond, dan wel nacht, heeft gestoken. Hiermee verwerpt de rechtbank dus ook het verweer van de verdediging dat verdachte onder invloed van alcohol was en dat er sprake was van grootspraak naderhand.
4.4.2
De juridische kwalificatie
De vraag die nu voorligt is of kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) poging tot moord dan wel doodslag op [benadeelde partij] , of (poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij] of mishandeling van [benadeelde partij] .
De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gepoogd [benadeelde partij] te vermoorden dan wel te doden. Wel is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte aan [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
4.4.2.1 Vrijspraak poging tot moord en poging tot doodslag
Geen sprake van voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord dient te worden bewezen dat sprake is van ‘voorbedachten rade’. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte enig vooropgezet plan had om [benadeelde partij] van het leven te beroven. Weliswaar heeft [naam vriendin] verklaard dat verdachte zou hebben gezegd dat hij [benadeelde partij] wilde vermoorden en volgt uit de tapgesprekken dat verdachte na het steekincident tegen diverse familieleden heeft gezegd dat [benadeelde partij] geluk heeft gehad, dat [benadeelde partij] ‘nek had moeten krijgen’, dat hij helemaal niet op zijn been mikte, dat [benadeelde partij] de volgende keer kogels krijgt, en dat hij ‘netjes heeft gewacht tot het feest klaar was’, maar de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan, namelijk achteraf en in emotionele, persoonlijke, gesprekken, maakt dat deze uitlatingen alleen onvoldoende zijn om vast te stellen dat verdachte het vooropgezette plan had om [benadeelde partij] te doden. Ook zijn de uitlatingen onvoldoende concreet en deels gericht op de toekomst (de volgende keer) of wat verdachte vindt dat [benadeelde partij] eigenlijk had verdiend.
Daarnaast volgt uit het dossier niet dat verdachte enige tijd had om zich te beraden en dus anders dan in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld.
Geen opzet op de dood
Ook vindt de rechtbank dat op basis van de genoemde gesprekken niet kan worden vastgesteld dat het steken gericht was op de dood en dat verdachte dus opzet had op de dood van [benadeelde partij] . Zoals de rechtbank zojuist uiteen heeft gezet, zijn de uitlatingen daarvoor onvoldoende concreet en moeten de uitlatingen beoordeeld worden in de context. Bovendien hebben de meeste van deze gesprekken kort op het incident plaatsgevonden, wat maakt dat verdachte vermoedelijk zelf nog vol adrenaline en emotie zat. Die emotie valt ook uit de gesprekken af te leiden.
Dat verdachte opzet had op de dood van [benadeelde partij] kan evenmin worden afgeleid uit de verklaringen van [benadeelde partij] en de ooggetuigen. Zij hebben niets verklaard over het richten van de steekbewegingen op een kwetsbare plek op het lichaam, zoals de nek of de lies, waar een messteek dodelijk zou kunnen zijn. Dat maakt dat er ook naar de uiterlijke verschijningsvorm onvoldoende bewijs is dat het steken door verdachte gericht was op de dood van [benadeelde partij] .
Van voorwaardelijke opzet is evenmin sprake. Daarvoor moet onder meer vast komen te staan dat de kans, dat het slachtoffers zou overlijden door het handelen, aanmerkelijk was. In dit geval is gestoken in de knie en niet in of bij vitale organen. Nu uit het bewijs niet volgt dat er een aanmerkelijke kans was dat [benadeelde partij] door het steken van verdachte zou komen te overlijden, kan het voorwaardelijke opzet op de dood niet worden bewezen
4.4.2.2 Bewezenverklaring toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [benadeelde partij] aan het einde van het feest zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een mes of een ander scherp voorwerp in zijn been te steken.
Zwaar lichamelijk letsel
Om vast te stellen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel kunnen – naar vaste rechtspraak – in ieder geval als algemene gezichtspunten worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de medische stukken in het dossier volgt dat de patellapees in hoogstand was, wat betekent dat de hele pees moet zijn doorgesneden (een ruptuur). Onmiddellijk operatief ingrijpen was geïndiceerd, zo valt uit de gezondheidssamenvatting af te leiden. Het forse litteken van de operatie zal blijvend zichtbaar zijn.
Dat [benadeelde partij] nog lang last heeft gehad van het letsel en heeft moeten revalideren, tenminste tot en met het eerste verhoor bij de politie, blijkt uit de brief van de fysiotherapeut. De fysiotherapeut heeft aangekaart dat rekening moet worden gehouden met een hersteltijd van negen maanden. Ter zitting heeft [benadeelde partij] verklaard dat zijn been nog steeds niet hersteld is en hij bepaalde bewegingen nog steeds niet (gemakkelijk) kan maken. Dergelijk letsel is dan ook gezien de jurisprudentie te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Door meerdere malen met een mes in het been van [benadeelde partij] te steken, heeft verdachte opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het feit dat de patellapees van [benadeelde partij] door de messteken van verdachte werd doorgesneden, en het feit dat verdachte heeft gestoken, terwijl [benadeelde partij] achterover viel en trappende bewegingen maakte, leidt de rechtbank af dat verdachte de bedoeling had om [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de aard van het letsel blijkt dat met kracht moet zijn gestoken. Die opzet blijkt dus rechtstreeks uit het handelen van verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in de periode van 24 juli 2020 tot en met 25 juli 2020 te Abcoude aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere steekwonden in de knie, althans het been, heeft toegebracht, door met dat opzet met een mes, althans een scherp voorwerp, één of meerdere malen in de knie, althans het been, van die [benadeelde partij] te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de Officier van Justitie
De Officieren van Justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het door hen bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door het slachtoffer zodanig in zijn linkerknie te steken dat de patellapees is doorgesneden.
Dit betreft een zeer ernstig feit, waarmee verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hier zowel fysiek als psychisch letsel aan overgehouden, waarvan hij tot op de dag van vandaag last heeft. Uit de namens [benadeelde partij] als de benadeelde partij afgelegde verklaring, blijkt dat het steekincident op hem een blijvende impact heeft gehad. Zijn been is vandaag de dag, bijna drie jaar later, nog steeds niet helemaal hersteld. De rechtbank rekent verdachte dit handelen zwaar aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Omdat deze oriëntatiepunten lager zijn dan de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, komt de rechtbank op een lagere straf uit dan die de Officier van Justitie heeft gevorderd. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Uitgangspunt bij een bewezenverklaring van het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte profvoetballer en bekende Nederlander is, wat maakt dat hij een voorbeeldfunctie vervult voor velen. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij op een familiefeest, te midden van veel omstanders, doelbewust [benadeelde partij] heeft neergestoken, als vergelding voor een conflict waar verdachte zelf geen deel van uitmaakte. Dergelijke vormen van eigenrichting zijn onacceptabel. Verdachte is niet naar zitting gekomen om zich te verantwoorden. Bovendien heeft verdachte ook op geen enkele andere manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad. Integendeel, uit de tapgesprekken volgt dat verdachte zelfs trots was op wat hij had gedaan In een telefoongesprek met zijn tante bijvoorbeeld noemde hij zich een ‘soldatenneefje’ en sprak hij over zichzelf als iemand die de eer van de familie had hersteld. Ook spreekt hij over het feit dat [benadeelde partij] de volgende keer kogels moet krijgen. Daarnaast volgt uit het dossier dat hij de schuld op iemand heeft proberen af te schuiven door bij de politie te verklaren dat iemand anders het slachtoffer heeft gestoken. Verdachte geeft er hiermee blijk van dat hij totaal geen inzicht heeft in de verwerpelijkheid van zijn gedrag. De rechtbank vindt dat buitengewoon zorgelijk en ernstig.
Deze strafverzwarende omstandigheden zorgen ervoor dat de rechtbank zes maanden gevangenisstraf meer oplegt dan de LOVS oriëntatiepunten vermelden.
Daarom vindt de rechtbank de oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf van achttien maanden passend.

8.Beslag

Onder verdachte is een telefoon inbeslaggenomen (goednummer: 6007085). [3] De rechtbank is van oordeel dat de telefoon terug kan worden gegeven aan verdachte, nu deze is uitgelezen en het strafbare feit niet is begaan met behulp van de telefoon.
De rechtbank zal dan ook de teruggave van de telefoon aan verdachte gelasten.

9.De benadeelde partij [benadeelde partij]

9.1
De vordering
[benadeelde partij] heeft als benadeelde partij een vordering ingediend. Ter zitting heeft de benadeelde partij zijn vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade ingetrokken en beperkt tot het gedeelte dat ziet op de gevorderde immateriële schade.
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van EUR 30.000,- aan immateriële schade (smartengeld): EUR 8.000,- in verband met knieletsel, EUR 2.000,- voor geestelijk letsel en EUR 20.000,- in verband met de media-aandacht die hij heeft gehad als gevolg van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2
Standpunt van de Officier van Justitie
De Officier van Justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd en dat een bedrag van EUR 11.000,- voor toewijzing in aanmerking komt. De Officier van Justitie verzoekt de rechtbank om de benadeelde partij in het overige gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
10.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de vordering aanzienlijk te matigen.
10.4
Oordeel van de rechtbank
Media-aandacht
De benadeelde partij zal in het gedeelte van de vordering dat ziet op schadevergoeding in verband met media-aandacht niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat die gevorderde schade geen rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde.
Knieletsel en geestelijk letsel
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
Als het gevolg van het bewezenverklaarde steekincident heeft de benadeelde partij zwaar lichamelijk letsel, aan zijn knie, opgelopen.
De benadeelde partij heeft voorts voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan.
Hij heeft daartoe meerdere stukken van medische aard overgelegd, waaronder een brief van de huisarts waaruit volgt dat bij de benadeelde partij de diagnose ‘PTSS’ is gesteld.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend (waaronder de door de raadsman aangehaalde uitspraak), begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op EUR 5.000,- voor het knieletsel en EUR 2.000,- voor het geestelijk letsel. Dat maakt dat een totaal van EUR 7.000,- aan smartengeld voor toewijzing in aanmerking komt.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dat heeft tot gevolg dat hij ervoor kan kiezen om dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair aan verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair: zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
achttien (18) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van EUR 7.000,- (zevenduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, ter vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat EUR 7.000,- (zevenduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 70 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Beslag
Beveelt de teruggave aan verdachte van:
- de inbeslaggenomen telefoon van het merk Apple, kleur: zwart, goednummer: 6007085.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. F.J. Lourens en E. Slager, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. West en I. Struijkenkamp, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2023.

Voetnoten

1.Uit het dossier volgt dat [benadeelde partij] meerdere bijnamen heeft. Hij wordt onder andere genoemd: ‘ [benadeelde partij] ’, ‘ [benadeelde partij] ’, ‘ [benadeelde partij] ’ en ‘ [benadeelde partij] ’.
2.Zie bijv. Rechtbank Midden-Nederland 31 oktober 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6001.
3.Van deze inbeslagname bevindt zich geen beslaglijst in het dossier.