ECLI:NL:RBAMS:2022:3145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
C/13/708159 / HA ZA 21-890
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad met betrekking tot steekincident op familiefeest

In deze civiele procedure vordert eiser, die verwondingen heeft opgelopen tijdens een familiefeest, schadevergoeding van gedaagde, die hem in de knie heeft gestoken. De rechtbank Amsterdam heeft op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de aansprakelijkheid van gedaagde werd vastgesteld. Eiser heeft op 25 juli 2020 aangifte gedaan van zware mishandeling tegen gedaagde, die hij beschuldigt van het steken met een scherp voorwerp. Gedaagde heeft de onrechtmatigheid van zijn handelen betwist, maar de rechtbank oordeelt dat het steken in andermans lichaam onrechtmatig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde onvoldoende heeft betwist dat hij eiser in de knie heeft gestoken, waardoor eiser schade heeft geleden. De hoogte van de schade moet nog worden vastgesteld, en de rechtbank heeft de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure. Daarnaast zijn de proceskosten en beslagkosten aan gedaagde opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. De rechtbank heeft de vordering van eiser tot schadevergoeding toegewezen, met de bepaling dat de schade nader moet worden opgemaakt bij staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/708159 / HA ZA 21-890
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. Y. Moszkowicz te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.V. Paardekooper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 maart 2021,
  • de beslagstukken,
  • de akte inbreng producties van 27 oktober 2021, met producties 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7,
  • de akte inbreng productie van 8 december 2021, met productie 4,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 23 februari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 21 april 2022, met de daarin genoemde stukken, waarbij anders dan vermeld mr. Hoogendoorn geen spreekaantekeningen heeft gebruikt, en
  • de brief van mr. Schellekens namens [gedaagde] van 2 mei 2022, met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat vandaag het vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn familie van elkaar. In de nacht van 24 op 25 juli 2020 waren zij beiden aanwezig op een familiefeest.
2.2.
[eiser] heeft zich op 25 juli 2020 gemeld bij de spoedeisende hulp van het Amsterdam UMC met een verwonding aan zijn knie. De artsen hebben een ruptuur van de patellapees geconstateerd.
2.3.
[eiser] heeft op 26 november 2020 jegens [gedaagde] aangifte gedaan van zware mishandeling.
2.4.
[eiser] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland verzocht om verlof om conservatoir beslag te leggen op een onroerende zaak van [gedaagde] . Dit verlof is op 26 februari 2021 verleend. Vervolgens heeft [eiser] op 1 maart 2021 beslag gelegd op de onroerende zaak en op 2 maart 2021 de beslaglegging aan [gedaagde] bekendgemaakt.
2.5.
[eiser] staat sinds 2015 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven met een eenmanszaak ‘ [naam] ’.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, na wijziging van eis, dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om de schade te vergoeden die [eiser] daardoor heeft geleden, op te maken bij staat, met rente en kosten. [eiser] vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.2.
[eiser] legt aan het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft hem op het familiefeest met een scherp voorwerp, vermoedelijk een mes, in zijn knie gestoken. Daardoor is de pees die de knieschijf met het onderbeen verbindt, doorgesneden. [eiser] stelt dat hij door de verwonding pijn heeft, zijn linkerbeen niet meer kan buigen en zijn werkzaamheden voor zijn klussenbedrijf niet meer kan uitoefenen. Ook heeft hij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) opgelopen, waarvoor hij een behandeling volgt. De schade bestaat volgens [eiser] onder andere uit inkomensschade en smartengeld.
3.3.
[gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Hij betwist ook dat [eiser] schade heeft geleden. [eiser] heeft niet aangetoond dat hij nog steeds zijn been niet kan gebruiken en dat hij PTSS heeft. Hij betwist daarnaast dat [eiser] inkomensschade heeft geleden. Volgens [gedaagde] is er bovendien geen causaal verband tussen de verweten gedraging en de schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat deze procedure geen strafzaak is. [gedaagde] is wel gedagvaard om voor de strafrechter te verschijnen in verband met de aangifte van [eiser] , maar die strafzaak moet nog behandeld worden. [eiser] heeft er echter voor gekozen [gedaagde] al te dagvaarden voordat de strafzaak was begonnen en [gedaagde] heeft zich voorafgaand en tijdens de mondelinge behandeling verzet tegen aanhouding van deze civiele procedure in afwachting van de strafzaak. Dat betekent dat de rechtbank nu vonnis wijst in de civiele procedure. Dat zegt echter niks over de schuld of onschuld van [gedaagde] in strafrechtelijke zin. In deze civiele procedure moet de rechtbank aan de hand van de stellingen, betwistingen en verweren van partijen de vordering van [eiser] beoordelen.
onrechtmatige daad
4.2.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering in algemene zin verwezen naar het strafdossier, welk dossier bijna 600 pagina’s omvat. [gedaagde] heeft daar terecht bezwaar tegen gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie brengen de eisen van een behoorlijke rechtspleging mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. Zonder concrete verwijzing naar een bepaalde verklaring of een bepaald paginanummer met toelichting kan de rechtbank niet zomaar een stuk (van die omvang) meewegen bij de beoordeling. De rechtbank laat het strafdossier dus buiten beschouwing, met uitzondering van de passages waarnaar [eiser] concreet heeft verwezen.
4.3.
De stellingen van [eiser] zijn summier. Hij heeft over het incident op het familiefeest alleen verklaard wat de rechtbank onder 3.2 heeft opgenomen. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering wel verwezen naar zijn aangifte, de stukken van de spoedeisende hulp van 25 juli 2020 en een verklaring van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), die bij de politie heeft verklaard dat zij zag dat [gedaagde] [eiser] aanviel met een mes en:
“Ik zag dat mes in ze hand en ik vroeg nog aan [naam 2] , heeft ie nou een mes in ze hand, oh my god”.
4.4.
[gedaagde] heeft in algemene termen de juistheid van de stellingen van [eiser] betwist. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat hij iets onvoldoende heeft betwist, heeft hij in de conclusie van antwoord verzocht een nadere akte te mogen nemen. Daar ziet de rechtbank geen aanleiding toe omdat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen.
4.5.
De rechtbank constateert dat [gedaagde] heeft betwist dat sprake is van een van de onrechtmatigheidscategorieën van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, dat sprake is van toerekenbaarheid, schade en causaal verband. Hij heeft echter de door [eiser] gestelde feiten (dat [gedaagde] [eiser] in de knie heeft gestoken) onvoldoende betwist. Hij heeft in zijn conclusie van antwoord enkel geschreven “dat op de avond van de vermeende onrechtmatige gedraging door gedaagde sprake leek te zijn van een ruzieachtige sfeer en dat eiser op die avond ook het nodige had gedronken”. [gedaagde] is zelf niet op de zitting verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaten. Naar aanleiding van de vraag van de rechtbank wat er volgens [gedaagde] tijdens het familiefeest is gebeurd, hebben zij slechts geantwoord “ [gedaagde] is een ontkennende verdachte. Hij ontkent, zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk. De daad, de onrechtmatigheid, de schade en causaal verband worden betwist”. Daarmee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij op het feest [eiser] in zijn knie heeft gestoken. Hij heeft enkel gespeculeerd dat het mogelijk is dat [eiser] is gevallen en in zijn val [gedaagde] meegetrokken zou kunnen hebben en dat het vermeend door [eiser] opgelopen letsel ook door andere oorzaken kan zijn ontstaan, maar heeft ook die speculaties verder niet onderbouwd. Hij heeft wel vraagtekens gesteld bij de verklaring van [naam 1] (zij had volgens [gedaagde] veel gedronken, lijkt niet zeker van haar zaak, en is bovendien volgens [gedaagde] niet betrouwbaar omdat het een vriendin van de zus van [eiser] is en omdat haar verklaring pas maanden later is opgenomen door de politie) en hij heeft verklaard dat niet vast staat dat het een mes is geweest, maar dat het ook glas kan zijn geweest. Hij heeft daar echter niks tegenovergesteld, bijvoorbeeld door zelf te verwijzen naar verklaringen die hijzelf of anderen bij de politie hebben afgelegd.
4.6.
Het voorgaande betekent dat [eiser] weliswaar summier, maar wel voldoende (onderbouwd) heeft gesteld welk verwijt hij [gedaagde] maakt, namelijk dat [gedaagde] hem in zijn knie heeft gestoken. [gedaagde] heeft dat onvoldoende betwist. Dat betekent dat dat feit in deze procedure is komen vast te staan.
4.7.
[gedaagde] betwist de onrechtmatigheid van het verweten handelen. Steken in andermans lichaam is echter zonder meer onrechtmatig te noemen. Dat is in strijd met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt. [gedaagde] heeft geen beroep gedaan op een rechtvaardigingsgrond. Voor zover hij betoogt dat een beroep daarop ook nog niet nodig was omdat van hem niet kan worden verwacht dat hij zijn strafrechtelijke verweren in deze civiele zaak prijsgeeft, wordt hij daarin niet gevolgd. In deze civiele zaak is de onrechtmatigheid van het handelen immers een onderdeel waarover beslist moet worden, zodat [gedaagde] eventuele verweren op dat punt niet achter de hand moet houden. Indien [gedaagde] eerst de lopende strafprocedure had willen afwachten, had het in de rede gelegen dat hij had ingestemd met het aanhoudingsverzoek van [eiser] . [gedaagde] heeft daarentegen desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat het voor de behandeling van deze zaak niet nodig is om de strafzaak af te wachten.
4.8.
[gedaagde] betwist ook dat het verweten handelen hem kan worden toegerekend. Steken is echter een actieve handeling, die te wijten is aan de schuld van degene die steekt. [gedaagde] heeft geen beroep gedaan op een schulduitsluitingsgrond en geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit het ontbreken van toerekenbaarheid kan volgen. Met betrekking tot het mogelijk prijsgeven van strafrechtelijke verweren geldt hetzelfde als hiervoor onder 4.7 is overwogen.
4.9.
[gedaagde] betwist tot slot ook de schade en het causaal verband tussen de schade en het verweten handelen. De rechtbank overweegt als volgt. De vordering van [eiser] houdt een verwijzing naar de schadestaatprocedure in. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure geldt een lage drempel: noodzakelijk en voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Uit het voorgaande blijkt dat vast staat dat [eiser] in zijn knie is gestoken. Daarmee is de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk gemaakt. De schade staat ook in causaal verband tot het steken, aangezien de doorgesneden pees na het familiefeest is vastgesteld op de spoedeisende hulp en de speculaties dat dit letsel ook door andere oorzaken kan zijn ontstaan onvoldoende zijn onderbouwd in het licht van de vastgestelde feiten.
4.10.
Ondanks een vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure kan de rechtbank bepalen dat de schade al direct wordt begroot in het geval dat voldoende is gesteld en is komen vast te staan om te kunnen veroordelen tot een bepaald bedrag. In dat kader is in deze zaak onder meer van belang of er een medische eindtoestand is bereikt. Hoewel [eiser] stelt dat hij als gevolg van het steekincident PTSS heeft opgelopen waarvoor hij onder behandeling is, bezig is met zijn revalidatie en dat ten aanzien van zijn knie nog niet duidelijk is of er sprake is van een medische eindtoestand, heeft hij zijn huidige medische toestand niet onderbouwd. Op dit moment is dan ook niet duidelijk of er sprake is van een medische eindtoestand. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om partijen de gelegenheid te geven zich nader uit te laten over de schadefactoren en de omvang van de schade om daarna de schade te begroten. Voor de vaststelling en omvang van de schade zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure.
slotsom
4.11.
Het voorgaande betekent dat in deze procedure voldoende is gesteld en onvoldoende is betwist om voor recht te verklaren dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] wordt veroordeeld de schade te vergoeden die [eiser] daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat.
de wettelijke rente
4.12.
De gevorderde rente is onderdeel van de nog vast te stellen schadevergoeding. Daarover zal in de schadestaatprocedure moeten worden beslist.
de buitengerechtelijke kosten
4.13.
Hetzelfde geldt voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft op dit moment onvoldoende informatie om die schade te kunnen begroten.
de proceskosten
4.14.
De rechtbank begrijpt dat [eiser] als onderdeel van de proceskosten ook de beslagkosten van [gedaagde] wil vergoed wil hebben. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 660,99 voor verschotten en € 563,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 563,00).
4.15.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Bij de berekening van het salaris advocaat wordt voor de dagvaarding geen punt toegekend, omdat deze grotendeels overeenkomt met het beslagrekest. De kosten aan de zijde van [eiser] worden aldus begroot op:
- dagvaarding € 106,01
- griffierecht € 643,00
- salaris advocaat €
563,00(1,0 punt × tarief € 563,00)
Totaal € 1.312,01
4.16.
De gevorderde nakosten en de rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de handelingen van [gedaagde] , zoals omschreven onder 4.6, jegens [eiser] onrechtmatig zijn geweest,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] de schade te vergoeden die [eiser] als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft geleden, nader op te maken bij staat,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.223,99, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.312,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. E.C. Kleverlaan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.