ECLI:NL:GHAMS:2024:215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
200.316.528/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tot opheffing executoriaal derdenbeslag bij Adyen met betrekking tot online kansspelen

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin [appellant], een in Oostenrijk wonende particulier, in hoger beroep is gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter had in een eerder vonnis het door [appellant] gelegde executoriaal derdenbeslag onder Adyen N.V. opgeheven. [appellant] had dit beslag gelegd in het kader van een vordering die hij had op [geïntimeerde], een in Malta gevestigde aanbieder van online kansspelen, naar aanleiding van een Oostenrijkse uitspraak die [geïntimeerde] had veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [appellant]. De kern van het geschil is of het geld dat bij Adyen is gestort, toekomt aan [geïntimeerde] of aan de spelers die het geld naar hun spelersaccount overmaken. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat de gelden die bij Adyen zijn beslagen niet van [geïntimeerde] zijn en dat het beslag dus niet kleeft. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en wijst de vordering van [geïntimeerde] af, waarbij het beslag herleeft. De kosten van het geding worden toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.316.528/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/719900/KG ZA 22-606
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 januari 2024
inzake
[appellant],
wonend te [plaats 2] , Oostenrijk ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaten: mr. B. Sujecki te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats 1] , Malta ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. A. Das Gupta te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 14 september 2022 houdende de grieven en vergezeld van producties in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 19 augustus 2022, in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens akte vermeerdering van eis;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens antwoordakte vermeerdering van eis met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 juni 2023 doen bepleiten, [appellant] door mr. Sujecki voornoemd en door mr. A.J. Gieske, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. Das Gupta voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog producties in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met rente en tot terugbetaling wegens onverschuldigde betaling van hetgeen [appellant] eventueel, al dan niet door verrekening, aan [geïntimeerde] zal hebben voldaan, en van het arrest een certificaat zal verstrekken als bedoeld in artikel 53 Brussel I bis-Vo.
[geïntimeerde] heeft in het principale appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met uitzondering van 5.4 van het dictum. In het incidentele appel heeft [geïntimeerde] geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en [appellant] zal bevelen de executie van de door hem tegen [geïntimeerde] verkregen Oostenrijkse titels bij Adyen te staken en gestaakt te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag dat [appellant] nalaat daaraan te voldoen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel appel.
[appellant] heeft in incidentele appel geconcludeerd dat het hof de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties met nakosten en rente.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] is een in Malta gevestigde aanbieder van onlinekansspelen. [appellant] is een in Oostenrijk wonende particulier die gebruik heeft gemaakt van de onlinekansspeldiensten van [geïntimeerde] .
2.2.
Bij vonnis van het Landesgericht Linz ( Oostenrijk ) van 30 november 2021 is [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] een bedrag van € 25.889,62 vermeerderd met 4% rente vanaf 15 april 2021 te betalen, alsmede een bedrag van € 5.334,62 aan proceskosten. De grondslag van de vordering van [appellant] in deze Oostenrijkse procedure was dat [geïntimeerde] onlinekansspelen aanbood zonder een daartoe in Oostenrijk vereiste vergunning en dat hij, [appellant] , bij het deelnemen daaraan geld had verloren. De Oostenrijkse rechter heeft de vordering van [appellant] – kort gezegd – toegewezen, omdat het door [geïntimeerde] aangeboden kansspel in Oostenrijk verboden was en daarmee de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] op grond waarvan [appellant] was toegelaten om bij [geïntimeerde] te spelen nietig was.
2.3.
Bij uitspraak van het Oberlandesgericht Linz van 10 februari 2022 is het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep afgewezen en is zij veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 2.286,72 aan proceskosten.
2.4.
[appellant] beschikt ten aanzien van beide Oostenrijkse uitspraken over een certificaat op grond van artikel 53 Brussel I bis-Vo.
2.5.
De Oostenrijkse uitspraken zijn in kracht van gewijsde gegaan. Een buitengewoon rechtsmiddel om die uitspraken in Oostenrijk nog aan te tasten is niet voorhanden.
2.6.
[appellant] heeft op 9 juni 2022 ten laste van [geïntimeerde] executoriaal derdenbeslag gelegd onder Adyen N.V., een betaaldienstverlener, gevestigd in Amsterdam (hierna: Adyen). In het beslagexploot is de vordering (inclusief rente en kosten) van [appellant] op [geïntimeerde] begroot op € 35.219,52 + PM.
2.7.
[geïntimeerde] heeft of had een overeenkomst met Adyen voor levering van Sofort-betalingsdiensten.
2.8.
Op verzoek van [appellant] zijn beide certificaten ex artikel 53 Brussel I bis-Vo op 17 juni 2022 aan [geïntimeerde] betekend.
2.9.
Bij e-mail van 19 juni 2022 heeft de advocaat van Adyen mr. Sujecki bericht dat Adyen uitsluitend in Malta bevrijdend kan betalen aan [geïntimeerde] , aangezien de door [geïntimeerde] aangewezen bankrekening waarop betaald moet worden, een bankrekening in Malta is. De vordering is volgens Adyen niet voor beslag vatbaar in verband met dwingende voorschriften van Maltees recht.
2.10.
Bij e-mail van 20 juni 2022 heeft de advocaat van Adyen naar aanleiding van het beslag van [appellant] bericht dat ten tijde van het beslag tussen Adyen en [geïntimeerde] een rechtsverhouding bestond op grond waarvan Adyen € 118.174,55 verschuldigd was.
2.11.
De door [appellant] op 11 augustus 2022 aan Adyen op de voet van artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) uitgebrachte dagvaarding (verklaringsprocedure) is nooit aanhangig gemaakt. De termijn van twee maanden waarbinnen een dergelijke procedure aanhangig moet worden gemaakt is verstreken. Adyen heeft de onder haar beslagen gelden inmiddels aan [geïntimeerde] uitbetaald.
2.12.
Op de verhouding tussen [geïntimeerde] en spelers die gebruik maken van onlinekansspeldiensten van [geïntimeerde] zijn algemene voorwaarden van toepassing, waarin geen rechtskeuzebeding is opgenomen. In de artikelen 2.6 en 2.7 van deze algemene voorwaarden is het volgende bepaald:
“2.6 Alle auf Ihr Konto eingezahlten Beträge werden von unseren Unternehmensmitteln auf zweckgebundene Konten bei der Bank of Valletta getrennt aufbewahrt. Es wurden Vorkehrungen getroffen, um sicherzustellen, dass das auf diesen separaten Kundenkonten gehaltene Geld im Falle unserer Insolvenz an unsere Kunden zurückgegeben wird. Dies bedeutet, dass Schritte unternommen wurden, um Ihre Gelder zu schützen, es jedoch keine absolute Garantie dafür gibt, dass alle Gelder zurückgezahlt werden.
2.7
Über einen Drittanbieter (,,Zahlungsanbieter") eingezahlte Beträge können einige Tage dauern, bis sie das bestimmte Spielerkonto erreichen. Während dieses Zeitraums wird Ihr Guthaben auf dem Konto des jeweiligen Zahlungsanbieters gespeichert und nicht durch das bestimmte Spielerkonto geschützt. Diese Schritte wurden zwar unternommen, um Kundengelder zu schützen, es gibt jedoch keine absolute Garantie dafür, dass alle Gelder zurückgezahlt werden.”

3.Beoordeling

3.1.
In hoger beroep staat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet ter discussie. De voorzieningenrechter heeft immers in eerste aanleg die bevoegdheid aangenomen naar aanleiding van het onder Adyen gelegde beslag. Derhalve zal ook het hof hiervan uitgaan.
3.2.
Partijen hebben zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het op deze zaak toepasselijke recht en zij zijn kennelijk uitgegaan van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Ook de voorzieningenrechter is kennelijk uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht, als het recht van het land waar het gerecht dat bevoegd is om te oordelen is gevestigd (lex fori). Het hof zal eveneens uitgaan van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht op de vordering van [geïntimeerde] .
3.3.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] [appellant] op de voet van artikel 438 Rv in kort geding gedagvaard en gevorderd het door [appellant] ten laste van [geïntimeerde] onder Adyen gelegde executoriale derdenbeslag op te heffen, hem te bevelen de bij Adyen voorgenomen executie te staken, hem te bevelen de executie aan te houden zolang de wachttermijn van artikel 9 Uitvoeringswet EEX-Vo niet is verstreken, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, te vermeerderen met rente. [appellant] heeft verweer gevoerd.
3.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] ten laste van [geïntimeerde] onder Adyen gelegde executoriale derdenbeslag opgeheven, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daartoe heeft de voorzieningenrechter - voor zover van belang - het volgende overwogen:
“(…)4.2. [geïntimeerde] heeft onbetwist gesteld dat de manier waarop een speler geld kan storten op zijn of haar online spelersaccount bij [geïntimeerde] als volgt is. De speler klikt in de online omgeving van zijn spelersaccount op een link om geld te storten. Het bedrag dat de speler wil storten wordt geïnd van de bankrekening van de speler door Klarna, een betaaldienstverlener. Het geld wordt vervolgens door Adyen bij Klarna opgehaald en Adyen stort vervolgens (dagelijks) het geld op een zogenaamde kwaliteitsrekening van [geïntimeerde] in Malta . Volgens [geïntimeerde] blijven in deze ‘betaalketen’ de spelers steeds de rechthebbende op het geld. [appellant] heeft niet betwist dat als het geld van de spelers eenmaal op hun online spelersaccount staat (lees: de kwaliteitsrekening van [geïntimeerde] ), het geld toekomt aan de spelers. De vraag die voorligt is of het geld voor de (korte) periode dat het bij Adyen staat toekomt aan [geïntimeerde] of dat ook dan de spelers die het geld overmaken naar hun spelersaccount rechthebbende zijn.
4.3.
In de relatie met de spelers handelt [geïntimeerde] als lasthebber bij het innen van de gelden, waarbij [geïntimeerde] tegenover de Maltese bank bij uitsluiting bevoegd is tot het beheer en de beschikking over de kwaliteitsrekening. Dit naar analogie van arresten van de Hoge Raad van 12 januari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AA9441 – t.a.v. de kwaliteitsrekening van notarissen) en van 13 juni 2003, (ECLI:NL:HR:2003:AF3413 – t.a.v. kwaliteitsrekeningen van advocaten en accountants). Niet valt in te zien dat [geïntimeerde] ook in de relatie met Adyen niet als lasthebber van de spelers optreedt en in dat kader de faciliteiten schept om de spelers in staat te stellen hun gelden eenvoudig over te maken naar hun spelersaccount. Daarbij past niet dat de gelden voor de korte duur (1 dag) dat deze bij Adyen staan ineens tot het vermogen van de lasthebber gaan behoren.
4.4.
Dit betekent dat de gelden die bij Adyen beslagen zijn niet van [geïntimeerde] zijn en het beslag dus niet kleeft. Bij die constatering hoeven de stellingen van [geïntimeerde] dat de vermeende vordering van [geïntimeerde] op Adyen niet vatbaar is voor een beslag in Nederland, omdat die vermeende vordering is gelokaliseerd in Malta en dat een executoriaal beslag onder het Maltese recht niet wordt erkend geen bespreking meer.(…)”
3.5.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in principaal appel en [geïntimeerde] in incidenteel appel met grieven op.
3.6.
[geïntimeerde] heeft voor alles aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat hij geen belang meer heeft, daar Adyen inmiddels het geld dat bij haar onder beslag lag aan [geïntimeerde] heeft betaald en de verklaringsprocedure van [appellant] tegen Adyen nooit aanhangig is gemaakt. Dit verweer van [geïntimeerde] slaagt niet. Naar vaste rechtspraak levert voor een partij die in eerste aanleg in de proceskosten is veroordeeld, deze veroordeling een voldoende belang op bij het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak (HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9705, NJ 2007/188). Het hof dient ook dan te beslissen over de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Daartoe moet het hof onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag, terecht is toe- of afgewezen, met inachtneming van het in hoger beroep gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing in hoger beroep (zie bijvoorbeeld: HR 3 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1050, NJ 1993/714 en HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:666, NJ 2016/211). Het hof zal het hoger beroep dus inhoudelijk moeten beoordelen.
3.7.
Met
grief Ibestrijdt [appellant] het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde] nog onderzoekt of het in Oostenrijk mogelijk is een buitengewoon rechtsmiddel in te stellen tegen de door de Oostenrijkse rechter(s) gegeven beslissingen in de zaak tussen [appellant] en [geïntimeerde] . Inmiddels is tussen partijen komen vast te staan dat die mogelijkheid er niet (meer) is. [appellant] heeft dus geen belang meer bij de behandeling van deze grief.
3.8.
De
grieven II tot en met VIIluiden zakelijk weergegeven als volgt:
II ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.2 overwogen dat als het geld van de spelers inmiddels op hun onlinespelersaccount staat dit toekomt aan de spelers en het (zodoende) de vraag is of dat geld in de korte tijd dat het bij Adyen op de rekening staat toekomt aan [geïntimeerde] of aan de spelers, en een en ander door [appellant] onvoldoende is betwist;
III ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.3 overwogen dat [geïntimeerde] handelt als lasthebber bij het innen van de gelden van de spelers; en ook in relatie met Adyen optreedt als lasthebber van de spelers; en het daarbij niet past dat de gelden voor de korte duur dat zij bij Adyen staan zouden behoren tot het vermogen van Adyen (toevoeging hof: kennelijk wordt hier door [appellant] [geïntimeerde] bedoeld en niet Adyen);
IV ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.4 overwogen dat de gelden die bij Adyen zijn beslagen niet van [geïntimeerde] zijn en het beslag dus niet kleeft;
V ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.5 overwogen dat nu de door Adyen beslagen vermogensbestanddelen niet van [geïntimeerde] zijn, er voor een belangenafweging geen plaats is;
VI ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.6 geoordeeld dat het beslag opgeheven wordt;
VII ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.8 geoordeeld dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten dient te worden veroordeeld.
In de toelichting op grief III heeft [appellant] ook gemotiveerd bestreden dat er in dit geval gesproken kan worden van kwaliteitsrekeningen als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 12 januari 2001 (ECLI:NL:HR:2001: AA9441 – ten aanzien van de kwaliteitsrekening van notarissen) en van 13 juni 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF3413).
3.9.
Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.10.
Voorop staat dat [geïntimeerde] in dit kort geding voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat het door [appellant] onder Adyen ten laste van [geïntimeerde] gelegde executoriale derdenbeslag moet worden opgeheven. Uitgangspunt hierbij is dat alleen beslag kan worden gelegd op gelden die bij het leggen van beslag behoren tot het vermogen van [geïntimeerde] op het tijdstip van de beslaglegging.
3.11.
[geïntimeerde] heeft betoogd dat Adyen uitsluitend rechtsgeldig aan [geïntimeerde] kan betalen door storting van het geld op de speciale rekening die [geïntimeerde] daartoe op Malta aanhoudt en die naar Maltees recht zodanig is beschermd dat het daarop gestorte geld alleen aan de spelers zelf toekomt en niet aan [geïntimeerde] . Volgens [geïntimeerde] moet het hele betalingsproces dat zij heeft ingericht zo worden gekwalificeerd, dat zij de door de spelers betaalde gelden steeds uitsluitend houdt ten behoeve van de spelers als rechthebbenden.
3.12.
Terecht heeft de voorzieningenrechter dus de hele betaalprocedure onderzocht die [geïntimeerde] volgt om te bezien of [geïntimeerde] een in Nederland opeisbare vordering op Adyen heeft, vanaf de betaling door de speler tot en met de storting op de speciaal door [geïntimeerde] daartoe aangehouden rekening op Malta .
3.13.
De eerste stap is de betaling door de speler aan Klarna. Niet duidelijk is hoe die betaling door de speler precies wordt gedaan. [geïntimeerde] heeft niet duidelijk gemaakt op wat voor een soort rekening de speler het geld bij Klarna boekt en hoe dat deel van de overeenkomst tussen de speler, [geïntimeerde] en Klarna precies vorm heeft gekregen. [geïntimeerde] heeft de kennelijk wel aanwezige overeenkomst tussen haar en Klarna niet overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. Dat had wel op haar weg gelegen. Op grond van de gestelde feiten en omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat tussen [geïntimeerde] en/of Klarna enerzijds en de spelers anderzijds is overeengekomen dat [geïntimeerde] naar Nederlands, Maltees dan wel naar het recht van het land waar Klarna is gevestigd en/of het land waar de betalingen van de spelers door Klarna worden verwerkt, zal optreden als lasthebber dan wel als middellijk of onmiddellijk vertegenwoordiger van de spelers. Evenmin is door [geïntimeerde] voldoende helderheid verschaft over de wijze waarop Klarna de door haar “opgehaalde” gelden overmaakt naar Adyen en hoe deze vervolgstap geadministreerd wordt. Daarmee is niet vast te stellen of dit in één grote som giraal geschiedt, dan wel als betaling per speler en ook niet of de door de speler gedane betalingen aan Klarna bij doorbetaling aan Adyen in één of andere vorm per speler geïndividualiseerd blijven. Uit de hiervoor onder 2.12 geciteerde algemene voorwaarden die van toepassing zijn tussen [geïntimeerde] en de spelers (voorwaarde 2.6
‘(…) dass Schritte unternommen wurden, um Ihre Gelder zu schützen, es jedoch keine absolute Garantie dafür gibt, dass alle Gelder zurückgezahlt werden.’), kan de conclusie getrokken worden dat [geïntimeerde] er zelf ook niet zeker van is dat het geld van de spelers in dit stadium al de bescherming geniet die het kennelijk in Malta zal krijgen, want [geïntimeerde] heeft juist uitdrukkelijk bedongen dat zij die garantie niet kan geven.
3.14.
De volgende stap in het betalingsproces betreft de periode dat het geld aankomt bij Adyen tot het moment dat het door Adyen wordt doorgeboekt op de speciale rekening die [geïntimeerde] aanhoudt in Malta . Ook hier beschikt het hof over onvoldoende gegevens om te oordelen dat aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] in die periode (uitsluitend) ook ten opzichte van Adyen optreedt als lasthebber dan wel als middellijk of onmiddellijk vertegenwoordiger van de spelers. De mogelijkheid blijft dus open dat [geïntimeerde] een groot bedrag (dat bestaat uit de verzamelde betalingen van de spelers aan Klarna) aan Adyen doet toekomen en dat die betalingen niet per speler te individualiseren zijn en vermenging heeft plaatsgevonden. Onbetwist is dat Adyen onder toezicht staat van de Nederlandse Bank en een vergunning heeft om in Nederland als bank op te treden. Of Adyen in dit geval inderdaad als bank optreedt is niet helder, nu [geïntimeerde] betoogt dat zij bij Adyen geen bankrekening aanhoudt maar een overeenkomst met Adyen heeft gesloten voor levering van Sofort-betalingsdiensten. Een definitie van Sofort-betalingsdiensten heeft het hof niet kunnen vinden in de door [appellant] overgelegde algemene voorwaarden die Adyen hanteert. De overeenkomst tussen [geïntimeerde] en Adyen zelf heeft [geïntimeerde] niet ter verdere onderbouwing van haar standpunt overgelegd. Dat had wel op de weg van [geïntimeerde] gelegen. Uit de verklaringen die Adyen hierover heeft afgelegd, zoals hiervoor onder 2.9 vermeld, kan dit een en ander evenmin met voldoende zekerheid worden afgeleid. Niet duidelijk is wat Adyen precies heeft bedoeld met “een conditionele vordering”. Evenmin kan het hof afgaan op de mededeling van de advocaat van Adyen, die zonder enige nadere toelichting of onderbouwing meedeelt aan de advocaat van [geïntimeerde] dat tussen Adyen en [geïntimeerde] een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan laatstgenoemde nu of in de toekomst mogelijk iets te vorderen zal hebben, te weten betaling van een geldsom, maar dat een dergelijke vordering niet vatbaar is voor beslag en executie in Nederland. In de omstandigheden van dit geval is het aan de rechter om die rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en Adyen te kwalificeren en om te beoordelen of Adyen uitsluitend in Malta haar verplichting tot betaling kan nakomen of dat zij ook mogelijkheden heeft om eventueel op andere wijzen aan haar verplichtingen jegens [geïntimeerde] te voldoen, dan wel of Adyen dit beslag als verweer tegen [geïntimeerde] kan inroepen.
3.15.
[geïntimeerde] heeft op dit punt nog gewezen op de zogenoemde Lindeteves doctrine, gebaseerd op het arrest van de Hoge Raad van 26-11-1954,
NJ1954, 689. Die doctrine komt er -kort gezegd- op neer dat in een in Nederland gelegd derdenbeslag ten laste van een in het buitenland gevestigde beslagene (in dit geval [geïntimeerde] ), alleen mogelijk is voor zover vaststaat, dat ter plaatse, waar de betaling ingevolge dit beslag zou moeten geschieden (in dit geval Malta ), door het gezag aldaar dit beslag wordt erkend zodanig, dat de hier te lande beslagene daar het beslag en het daaruit voortvloeiende bevel in rechte als verweermiddel tegen een aanspraak van zijn schuldeiser op voldoening van de vordering, waarop het beslag betrekking heeft, kan doen gelden. Juist omdat het hier gaat om een executoriaal beslag dat zowel in Nederland als op Malta valt onder Brussel I bis-Vo en verder gelet op de voorrang die lidstaten van de EU dienen te geven aan het EU recht, is eerder aannemelijk dat de Lindeteves doctrine in dit geval er niet aan in de weg staat dat het beslag doel heeft getroffen. Echter, omdat het hof niet de beschikking heeft over de tekst van de tussen [geïntimeerde] en Adyen gesloten overeenkomst kan het hof niet zelf oordelen hoe (exclusief) die voorwaarde is geformuleerd en wat daaruit in de omstandigheden van dit geval concreet moet worden afgeleid.
3.16.
In tegenstelling tot de voorzieningenrechter, acht het hof de korte tijdsduur dat het geld bij Adyen is niet van belang voor de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en Adyen. Juist in deze tijd waarin geld snel digitaal de wereld rondgaat, zou dit te veel afdoen aan het nuttig effect van de Brussel I bis-Vo. Die verordening is er immers mede op gericht om eraan bij te dragen dat binnen de EU beslissingen van rechters uit de lidstaten erkend en geëxecuteerd kunnen worden. Niet aannemelijk is dus geworden dat de vordering die [geïntimeerde] op Adyen heeft inderdaad niet in Nederland opeisbaar is en evenmin of Adyen dit beslag op Malta niet succesvol aan [geïntimeerde] kan tegenwerpen.
3.17.
Vervolgens moet nog worden bezien in hoeverre het uiteindelijke doel van de hele betalingsprocedure, te weten het storten door [geïntimeerde] op een daartoe speciaal aangehouden bankrekening in Malta , die naar Maltees recht zodanig is beschermd dat het daarop gestorte geld alleen aan de spelers zelf toekomt en niet aan [geïntimeerde] , als het ware terugwerkt tot aan de start van de betalingsprocedure tussen de speler en [geïntimeerde] . Het hof heeft geen (voldoende) aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] heeft bedongen dat tussen [geïntimeerde] en de spelers (uitsluitend) Maltees recht van toepassing zou zijn. Evenmin heeft het hof voldoende inlichtingen gekregen om te kunnen beoordelen dat er een zodanige analogie bestaat tussen Maltees recht en Nederlands recht, dat de speciale rekening ten name van [geïntimeerde] op Malta voldoet aan de eisen die het Nederlandse recht stelt aan kwaliteitsrekeningen van vertrouwenspersonen, als bijvoorbeeld notarissen, advocaten of accountants. De vraag is allereerst of de relatie tussen in dit geval de spelers en [geïntimeerde] als zo'n vertrouwensrelatie kan gelden. Het gaat hier immers om een commerciële overeenkomst tussen een speler en een aanbieder van online kansspelen. Dat [geïntimeerde] ten opzichte van de Maltezer bank uitsluitend bevoegd is tot beheer en beschikking over de kwaliteitsrekening, neemt niet weg dat wanneer de speler verliest [geïntimeerde] rechtstreeks het door de speler verloren geld naar zichzelf kan overboeken. Dat is door [appellant] gesteld en door [geïntimeerde] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken.
3.18.
Bij brief van 10 januari 2021 gericht aan Adyen B.V. en ondertekend door [naam] , Chief Executive officer van de Malta Gaming Authority (hierna: [naam] ) legt [naam] uit dat in artikel 4 van de Maltese Gaming Player Protection Regulations is bepaald dat:
“an authorised person holds player fundssolely for and on behalf of and in the interest of that playeren
the creditors of an authorised person shall have no claim or right of action on or against the player funds held by the authorised person for and on behalf of and in the interest of any player”.Volgens [naam] is het ingevolge dat artikel 4 zo dat:
such funds shall be deemed to constitute a distinct patrimony, separate from that belonging to the authorised person, and therefore the ownership of these funds rests with the individual players”.
3.19.
Voornoemde brief geeft geen enkel aanknopingspunt hoe de regeling verder is ingebed in het algemene aansprakelijkheidsrecht van Malta en hoe die regeling zich verhoudt tot het faillissementsrecht van Malta . Dit terwijl die aspecten in Nederland juist essentieel zijn om te toetsen of een rekening kwalificeert als een kwaliteitsrekening. Bij een Nederlandse kwaliteitsrekening vallen de op die vertrouwensrekening geboekte gelden immers geheel buiten het vermogen van de vertrouwenspersoon, ook bij verhaal door anderen op de vertrouwenspersoon of bij faillissement van de vertrouwenspersoon.
3.20.
De gevolgtrekking uit het voorgaande moet zijn dat er in dit kort geding onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die de conclusie rechtvaardigen dat het door [appellant] onder Adyen ten laste van [geïntimeerde] gelegde executoriale derdenbeslag moet worden opgeheven. Het is niet aannemelijk geworden dat dit beslag geen doel heeft getroffen (niet “kleeft”). Voor nadere bewijslevering is in dit kort geding (verder) geen plaats.
3.21.
Een afweging van de belangen van [geïntimeerde] tegenover de belangen van [appellant] maakt dit niet anders. Gesteld noch gebleken is, dat het voortbestaan van [geïntimeerde] door dit executoriaal beslag onder Adyen op enigerlei wijze wordt bedreigd. Het belang van [appellant] om de onherroepelijke Oostenrijkse vonnissen te kunnen executeren en op die manier zijn vordering op [geïntimeerde] te kunnen verhalen, weegt dan zwaarder.
3.22.
Bij deze uitkomst heeft [geïntimeerde] geen belang bij haar incidentele appel inhoudende [appellant] te bevelen de executie van de door hem tegen [geïntimeerde] verkregen Oostenrijkse titels bij Adyen te staken en gestaakt te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag dat [appellant] nalaat daaraan te voldoen.
3.23.
De slotsom is dat de grieven van [appellant] slagen. Het bestreden vonnis zal dus worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] wordt in hoger beroep alsnog afgewezen. Dat betekent dat het beslag herleeft, met dien verstande dat wijzigingen in de rechtstoestand van het beslagen goed tussen de opheffing van het beslag als gevolg van de uitspraak van de eerste rechter en de vernietiging van die uitspraak door de rechter in hoger beroep moet worden geëerbiedigd. Tussen partijen staat vast dat het vonnis van de voorzieningenrechter uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en dat Adyen inmiddels het onder haar beslagen bedrag aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Daaruit volgt dat [geïntimeerde] en Adyen dit hebben gedaan, terwijl het vonnis van de voorzieningenrechter nog niet onherroepelijk was geworden en in zoverre hebben zij zelf het risico genomen dat het executoriaal derdenbeslag in hoger beroep zou kunnen herleven. Ook staat tussen partijen vast dat [appellant] de verklaringsprocedure tegen Adyen nooit aanhangig heeft gemaakt.
3.24.
Ten slotte heeft [appellant] in hoger beroep aangevoerd dat Adyen hem heeft toegezegd dat zij op grond van het onder haar gelegde executoire derdenbeslag alsnog aan [appellant] zal betalen, indien in hoger beroep het bestreden vonnis zou worden vernietigd. [geïntimeerde] heeft op haar beurt onvoldoende gemotiveerd bestreden dat een zodanige toezegging bestaat. [appellant] heeft dus nog steeds voldoende belang bij het herleven van het beslag, ook al is de verklaringsprocedure niet tijdig aanhangig gemaakt. Het antwoord op de vraag of Adyen deze toezegging nu zal moeten nakomen staat buiten deze procedure, alleen al omdat Adyen geen procespartij is in dit geding.
3.25.
[geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat er tegen [appellant] nog een andere kortgeding procedure loopt waarin [geïntimeerde] heeft gevorderd om [appellant] te verbieden opnieuw een derdenbeslag te leggen onder [geïntimeerde] . Volgens [geïntimeerde] is daarmee de onderhavige procedure voor [appellant] zinloos geworden. Ook dit verweer kan [geïntimeerde] niet baten reeds omdat het beslag dat in dit geding aan orde is herleeft en er dus geen sprake is van een nieuw beslag.
3.26.
[geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in het geding in beide instanties, te vermeerderen met rente.
3.27.
Het hof zal van dit arrest geen certificaat als bedoeld in artikel 53 Brussel I bis-Vo verstrekken, omdat [appellant] ten aanzien van beide Oostenrijkse uitspraken al over een certificaat op grond van artikel 53 Brussel I bis-Vo beschikt.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 314,00 aan verschotten en € 1.016,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 446,33 aan verschotten en € 2.366,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, F.J. van de Poel en L.C. Heuveling van Beek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.