ECLI:NL:HR:2003:AF3413

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/227HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake de coöperatieve vereniging Beatrixziekenhuis en ProCall Factureerdiensten B.V. over kwaliteitsrekening en faillissement

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de coöperatieve vereniging "COÖPERATIE VRIJGEVESTIGDE GENEESKUNDIGEN BEATRIXZIEKENHUIS B.A." (hierna: de Coöperatie) en ProCall Factureerdiensten B.V. (hierna: ProCall) en de curator van ProCall. De Coöperatie had ProCall gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht, waarbij zij vorderingen had ingesteld met betrekking tot een saldo op een rekening bij de Generale Bank, dat volgens haar niet tot de failliete boedel van ProCall behoorde. De Rechtbank oordeelde dat het saldo was afgezonderd van het failliete vermogen van ProCall, maar het Gerechtshof Amsterdam vernietigde dit vonnis in hoger beroep en wees de vorderingen van de Coöperatie af. De Coöperatie ging in cassatie tegen het arrest van het Hof.

De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of het saldo op de rekening bij de Generale Bank tot de failliete boedel van ProCall behoort. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat het saldo op de rekening een kwaliteitsrekening betrof, en dat het saldo dus niet tot de failliete boedel van ProCall behoorde. De Hoge Raad verwees naar eerdere jurisprudentie en wetgeving die de bescherming van derden in het geval van kwaliteitsrekeningen beoogt. De Hoge Raad concludeerde dat de Coöperatie niet in haar vorderingen kon worden gevolgd, en verwierp het beroep.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van derden die gelden toevertrouwen aan notarissen en gerechtsdeurwaarders, en bevestigt de noodzaak van goede gronden voor het creëren van uitzonderingen op het beginsel van gelijke rang van schuldeisers. De Hoge Raad veroordeelde de Coöperatie in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ProCall en de curator zijn begroot op € 2.113,35 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

13 juni 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/227HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de coöperatieve vereniging "COÖPERATIE VRIJGEVESTIGDE GENEESKUNDIGEN BEATRIXZIEKENHUIS B.A.",
gevestigd te Gorinchem,
EISERES tot cassatie,
advocaat: eerst mr. drs. D.F. Lunsingh Scheurleer,
thans mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. PROCALL FACTUREERDIENSTEN B.V.,
gevestigd te Zeist,
2. Mr. Odilia Roseline Maria VAN DAM,
in haar hoedanigheid van curator in het
faillissement van ProCall Factureerdiensten B.V., wonende te Zeist,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. H.D.O. Blauw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Coöperatie - heeft bij exploit van 19 augustus 1998 verweersters in cassatie - verder te noemen: ProCall en de curator - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uit voerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht:
a. dat het in deze dagvaarding bedoeld saldo per faillissementsdatum ad ƒ 72.223,10, op rekening-nummer [...], tot het vermogen van de Coöperatie behoort, althans afgezonderd is (geworden) van het failliete vermogen van ProCall, evenals de vorderingen op Generale Bank die na faillissementsdatum zijn ontstaan als gevolg van na faillissementsdatum door patiënten van de Coöperatie op bedoelde rekening gedane stortingen;
b. dat mitsdien ProCall - en niet de curator - aldus bevoegd is over het saldo van rekening- nummer [...] te beschikken ten gunste van de Coöperatie;
2. ProCall te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis het saldo per datum van het faillissement ad ƒ 72.223,10, alsmede de bedragen die na faillissementsdatum op rekeningnummer [...] zijn ontvangen, over te maken aan de Coöperatie, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per dag dat ProCall in gebreke blijft hieraan te voldoen,
althans ProCall te veroordelen de hier genoemde bedragen aan de Coöperatie te betalen;
3. de curator te veroordelen om de sub 2 hiervoor gevorderde betalingen te hengen en te gedogen;
4. subsidiair: de curator te veroordelen tot betaling aan de Coöperatie van de sub 2 hiervoor bedoelde bedragen, althans tot betaling aan de Coöperatie van de bedragen die na beëindiging van de overeenkomst op rekeningnummer [...] zijn ontvangen, alles te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf de datum waarop telkens de betreffende bedragen zijn ontvangen, kosten rechtens.
ProCall en de curator hebben de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 24 november 1999:
1. voor recht verklaard dat het actuele saldo op rekeningnummer [...] is afgezonderd van het failliete vermogen van ProCall en dat mitsdien ProCall en niet de curator bevoegd is over dit saldo te beschikken;
2. ProCall veroordeeld om het actuele saldo van deze rekening aan de Coöperatie te betalen en de curator veroordeeld om deze betaling te gehengen en te gedogen;
3. de curator veroordeeld tot betaling aan de Coöperatie van ƒ 173.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 1997 over het saldo op de in 1 genoemde rekening op die datum en vermeerderd met de wettelijke rente over de op en na 22 december 1997 op deze rekening bijgeboekte bedragen vanaf de dag der bijboeking, alles steeds tot de dag der voldoening door de curator;
4. dit vonnis tot zover, met uitzondering van 1, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
5. het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben ProCall en de curator hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 3 mei 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke vordering van de Coöperatie afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de Coöperatie beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ProCall en de curator hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Coöperatie mede door mr. M.B. Esseling, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1 tot en met 2.8 vermelde feiten. Van die feiten zijn met name de volgende van belang: ProCall verzorgde voor de Coöperatie de facturering en incasso. Met het oog daarop heeft zij op haar eigen naam een rekening geopend bij de Generale Bank. De tenaamstelling van die rekening was voorzien van de toevoeging "inzake Coöperatie Beatrix". Op deze rekening zijn uitsluitend betalingen ontvangen van patiënten van de Coöperatie. Deze betalingen werden gedaan door middel van acceptgiro's waarop als begunstigde stond vermeld "Coöperatie Beatrixziekenhuis Gorinchem" alsmede "ProCall Factureerdiensten bv Inzake Coöperatie Beatrixziekenhuis". Procall is op 10 december 1997 in staat van faillissement verklaard. Op die datum bedroeg het saldo van de rekening bij de Generale Bank ƒ 72.223,10. Nadien is het saldo opgelopen tot ruim ƒ 173.000,--. Partijen hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de Coöperatie op ProCall ter zake van de bedragen die vanaf de faillissementsdatum op de rekening bij de Generale Bank zijn ontvangen een concurrente boedelvordering is.
3.2 Centraal in deze zaak staat de vraag of het saldo op de rekening bij de Generale Bank tot de failliete boedel van ProCall behoort; anders gezegd: of het bij die rekening gaat om een kwaliteitsrekening, met als gevolg dat het saldo is afgescheiden van die boedel.
De Rechtbank, van oordeel dat sprake was van een kwaliteitsrekening nu werd voldaan aan de criteria genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 1984, nr. 12219, NJ 1984, 752, heeft op vordering van de Coöperatie voor recht verklaard dat het saldo is afgezonderd van "het failliete vermogen" van ProCall en dat mitsdien ProCall en niet de curator bevoegd is over dit saldo te beschikken. Zij heeft voorts beslist zoals hiervoor onder 1 is vermeld.
In hoger beroep heeft het Hof de grieven 1 tot en met 4, waarin werd bestreden dat sprake was van een kwaliteitsrekening, gegrond bevonden.
3.3.1 In zijn hiervoor onder 3.2 vermelde arrest - betreffende het geval van een notaris die failleerde op een moment dat zij een onroerende zaak naar de koper had getransporteerd, maar de op haar bankrekening ontvangen koopsom nog niet had doorbetaald aan de verkoper - heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het niet strookt met het wettelijk stelsel, volgens hetwelk de schuldeisers ter zake van verhaal op het vermogen van hun schuldenaar, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang, een onderling gelijke rang toekomt, in een dergelijk geval de koper of de verkoper die de betaling van de koopprijs via de notaris laten lopen, boven de andere schuldeisers te beschermen. Dat het nimmer in de bedoeling van partijen zou hebben gelegen om de notaris het op haar rekening ontvangen bedrag met eigen geld te laten vermengen deed daaraan niet af. Beslissend was immers dat het geld deel van het vermogen van de notaris was gaan uitmaken "en dat niet de weg is gekozen van storting van het bedrag op een afzonderlijke rekening ten name van de notaris met vermelding van diens hoedanigheid van opdrachtnemer van de betreffende koper en verkoper, noch een - voor wat betreft het afgescheiden blijven van het overgemaakte bedrag van het vermogen van de notaris - daarmee gelijk te stellen weg". Aldus heeft de Hoge Raad de mogelijkheid aanvaard van de bijzondere notariële kwaliteitsrekening, geopend voor één transactie.
3.3.2 Nadien heeft de wetgever, voortbouwend op dit arrest, in art. 25 Wet op het notarisambt en in art. 19 Gerechtsdeurwaarderswet voorgeschreven dat notarissen onderscheidenlijk gerechtsdeurwaarders bij een ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992 ingeschreven kredietinstelling op eigen naam en met vermelding van hun hoedanigheid een of meer bijzondere rekeningen dienen aan te houden, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden die zij in verband met hun werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich nemen. Het vorderingsrecht jegens de kredietinstelling voortvloeiende uit een zodanige bijzondere rekening behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden en wordt te hunnen behoeve uitgeoefend door de betrokken notaris of gerechtsdeurwaarder.
De memorie van toelichting bij het ontwerp van wet voor de Wet op het notarisambt bevat onder meer de volgende uiteenzetting:
"Gekozen is voor het stelsel van een "generale kwaliteitsrekening". Gevolg is dat de onderhavige derden een positie krijgen die hen bevoorrecht boven andere schuldeisers van de notaris, zowel in privé als in kwaliteit, zoals bijv. hen jegens wie de notaris aansprakelijk is uit wanprestatie, onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling. Dat de onderhavige groep derden een separatisten-positie wordt toegekend, spreekt niet van zelf, verg. HR 3 februari 1984, NJ 1984, 752, rov. 3.2, waar de nadruk wordt gelegd op de paritas creditorum.
Om deze te doorbreken dienen er goede gronden te zijn. In dit geval kunnen die worden gezocht in de bescherming van het publiek dat erop mag vertrouwen en ook daadwerkelijk pleegt te vertrouwen dat de notaris wiens wettelijke taak in vele gevallen meebrengt dat hem door derden gelden worden toevertrouwd, deze gelden afgescheiden houdt van zijn eigen vermogen." (Kamerstukken II, 1993/94, 23706, nr. 3, blz. 28)
Het in art. 3:276 BW verankerde uitgangspunt dat een schuldenaar in beginsel met zijn gehele vermogen voor zijn schulden instaat tegenover al zijn schuldeisers - in het hiervoor vermelde citaat kortweg aangeduid als het niet vanzelfsprekend zijn van "separatisten- posities" - is nadien, bij de mondelinge behandeling in de Eerste Kamer, nog als volgt benadrukt door de staatssecretaris van Justitie:
"Overigens lijkt het mij zeer wel denkbaar dat de nu in artikel 25 voorgestelde regeling een voorbeeldkarakter zal kunnen hebben voor een algemene regeling in het BW. Een probleem zal wel zijn wie voor een dergelijke regeling in aanmerking moet kunnen komen. In het voorstel van Kortmann en Faber wordt aan "een ieder die gelden beheert die voor een of meer belanghebbenden zijn bestemd" de mogelijkheid gegeven een kwaliteitsrekening aan te houden. Dat is dus niet beperkt tot vrije beroepsbeoefenaren of anderen die bijvoorbeeld in de uitoefening van hun bedrijf een dergelijke rekening nodig hebben.
Dat roept ook praktische bezwaren op die het gevolg zijn van het onbeperkt scheppen van separatistenposities door middel van trustfiguren, waardoor bepaalde schuldeisers zich een sterkere positie kunnen verschaffen dan andere. Dat kan op gespannen voet komen te staan met het zorgvuldig afgewogen en met waarborgen voor derden omklede stelsel van voorrechten en zakelijke zekerheden. De ervaring leert dat figuren zoals de trust, waarmee men vermogens voor schuldeisers kan afschermen, vaak worden gebezigd voor afscherming tegen verhaal voor vorderingen van de overheid terzake van belastingen en premies. Bij de voorbereiding van een algemene regeling zal dan ook zeker het ministerie van Financiën betrokken worden." (Handelingen I, 23 maart 1999, blz. 24-1056-1057).
3.3.3 Bij de behandeling van de Gerechtsdeurwaarderswet in de Tweede Kamer is door de staatssecretaris van Justitie, in vervolg op een door hem bij de behandeling van de Wet op het notarisambt gedane toezegging voor een nadere studie over een algemene vermogensrechtelijke regeling van de derdenrekening (kwaliteitsrekening) in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, een tweetal deelonderzoeken toegezegd: a) een theoretisch onderzoek gericht op de vraag, kort gezegd, wat het toepassingsgebied van een algemene vermogensrechtelijke regeling van de derdenrekening zou moeten zijn en b) een evaluatie van de praktijkervaringen met bestaande regelingen die de bescherming van derdengelden ten doel hebben (art. 25 Wet op het notarisambt, art. 19 Gerechtsdeurwaarderswet en de in de Boekhoudverordening 1998 van de Nederlandse Orde van Advocaten opgenomen regeling inzake de Stichting Derdengelden).
Bij brief van 26 november 2001 heeft zijn ambts-opvolgster aan de Tweede Kamer bericht dat, teneinde een goed beeld te krijgen, de toegezegde evaluatie eerst in 2005 zal kunnen aanvangen en dat met de beantwoording van de vraag of het aanbeveling verdient een algemene vermogensrechtelijke regeling van de derdenrekening in het Burgerlijk Wetboek op te nemen, zal worden gewacht op de resultaten van die evaluatie. In die brief wees de staatssecretaris, ter weerlegging van de in de literatuur geuite bewering dat de in de wetgeving en de rechtspraak overheersende opvatting, dat derden gezamenlijk rechthebbende zijn op de uit de rekening voortkomende vordering op de bank, tot moeilijkheden leidde, op het arrest van de Hoge Raad van 12 januari 2001, nr. C99/091, NJ 2002, 371. In dit arrest heeft de Hoge Raad, naar analogie van de in art. 25 Wet op het notarisambt neergelegde regeling, aangenomen dat ook voor een niet onder die regeling vallende bijzondere notariële kwaliteitsrekening geldt dat de gezamenlijke rechthebbenden deelgenoot zijn in een gemeenschap als bedoeld in art. 3:166 lid 1 BW, en dat de deelgenoten bij de verdeling van deze gemeenschap een voorwaardelijk recht op toedeling van de door de notaris beheerde vordering op de kredietinstelling hebben.
3.3.4 Aanvaarding van een kwaliteitsrekening betekent dat een uitzondering wordt gemaakt op het hiervoor in 3.3.2 (slot) onderstreepte, in art. 3:276 BW verankerde, uitgangspunt dat een schuldenaar in beginsel met zijn gehele vermogen instaat voor zijn schulden tegenover al zijn schuldeisers. Blijkens de bewoordingen en strekking van deze bepaling kan een uitzondering daarop slechts worden aanvaard als de wet anders bepaalt (behoudens het zich hier niet voordoende geval van een afwijkende overeenkomst). Weliswaar heeft de Hoge Raad in zijn hiervoor in 3.3.1 aangehaalde arrest voor een specifiek geval een uitzondering op dit uitgangspunt aanvaard, maar met verdere uitbreiding daarvan dient terughoudendheid te worden betracht gezien de rechtszekerheid en de belangen van het financieringsverkeer, die bij het voormelde uitgangspunt bij uitstek zijn betrokken. Dit klemt temeer gelet op het feit dat de wetgever op dit arrest inmiddels slechts voor een eveneens specifiek - hiervoor in 3.3.2 vermeld - geval heeft voortgebouwd, daarbij onderstrepend dat terughoudendheid gepast is en dat de desbetreffende materie vooralsnog niet voldoende kan worden overzien om tot een algemene regeling van de derdenrekening te komen. Dat specifieke geval is de generale kwaliteitsrekening, aan te houden door notarissen en gerechtsdeurwaarders. Bij het zetten van deze stap heeft de wetgever benadrukt dat voor het maken van een uitzondering als hiervoor bedoeld goede gronden vereist zijn, welke in het geval van de notaris en de gerechtsdeurwaarder gevonden kunnen worden in de bescherming van het publiek, dat erop mag vertrouwen en ook daadwerkelijk pleegt te vertrouwen dat zij als degenen wier wettelijke taak in vele gevallen meebrengt dat hun door derden gelden worden toevertrouwd, deze gelden afgescheiden houden van hun eigen vermogen. In een, wat derdengelden betreft, vergelijkbare vertrouwenspositie verkeren ook de beroepsgroepen van advocaten en accountants. Overeenkomstige toepassing van de regeling opge-nomen in art. 25 Wet op het notarisambt en art. 19 Gerechtsdeurwaarderswet op de door advocaten en accountants met het oog op het ontvangen van voor derden bestemde gelden aangehouden rekeningen - advocaten zijn krachtens de hiervoor onder 3.3.3 vermelde Boekhoud-verordening 1998 verplicht zo'n rekening te doen houden door een daartoe opgerichte stichting - is dan ook, als passend binnen het stelsel van de wet en aansluitend bij de wel in de wet geregelde gevallen, mogelijk. De door de Coöperatie in dit geding aangevoerde gronden kunnen evenwel in het licht van het hiervoor in 3.3.2, 3.3.3 en 3.3.4 overwogene niet leiden tot het oordeel dat het saldo van de op naam van Procall staande rekening bij de Generale Bank niet tot de failliete boedel van ProCall behoort maar tot het vermogen van de Coöperatie. Hierop stuiten de onderdelen I tot en met IV af.
4. Onderdeel V faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.41.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Coöperatie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ProCall en de curator begroot op € 2.113,35 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 13 juni 2003.