4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“2. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2018. Bepalend is de staat waarin de woning op die datum verkeert.
3. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde gedurende de beroepsprocedure bij de rechtbank verlaagd naar € 1.725.000,-. Het beroep is daarom gegrond.
4. Eiser vindt ook de in beroep vastgestelde WOZ-waarde te hoog en vindt dat de waarde van de woning primair vastgesteld moet worden op een nader te noemen bedrag door toepassing van een juiste erfpachtcorrectie en subsidiair op € 1.555.000,-.
5. De vraag die nu voorligt is of de heffingsambtenaar de nieuwe WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt. Hiervoor heeft hij in beroep verwezen naar verkooptransacties van drie vergelijkbare woningen binnen een jaar voor of na de waardepeildatum. Het gaat om [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] .
6. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte niet op zijn verzoek de stukken, waaronder de erfpachtcorrecties en de grondstaffels, heeft verstrekt. De heffingsambtenaar had deze stukken volgens eiser op grond van artikel 7:4 lid 4 en artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, aan hem moeten toezenden.
7. Nog daargelaten of er in bezwaar om verstrekking van de betreffende stukken is verzocht, behoeft dit betoog naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking omdat het beroep reeds op andere gronden gegrond zal worden verklaard De bestreden uitspraak zal worden vernietigd.
8. Eiser voert verder aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Volgens eiser liggen er drie scholen nabij de woning. Er is geluidsoverlast door fietsen, scooters en doordat de portieken als hangplek fungeren.
9. De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat met de slechtere ligging in beroep al rekening is gehouden. Dit is ook de reden dat de waarde in beroep is verlaagd, aldus de heffingsambtenaar. De rechtbank volgt deze toelichting van de heffingsambtenaar. De ligging van de woning en het vergelijkingsobject [adres 3] zijn gewaardeerd op matig, terwijl de ligging van de overige vergelijkingsobjecten is gewaardeerd op gemiddeld. Door eiser is onvoldoende onderbouwd dat de ligging slechter dan matig moet zijn. Voor zover er verder verschillen zijn tussen de woning en de vergelijkingsobjecten is hiermee naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldoende rekening gehouden gelet op het verschil tussen de m²-prijs van de woning (€ 7.637,-) en de gemiddelde gecorrigeerde m²-prijs van de vergelijkingsobjecten (€ 8.236,-.) Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
10. Eiser voert verder aan dat de heffingsambtenaar te hoge erfpachtcorrecties toepast bij de vergelijkingsobjecten. Eiser wijst erop dat, nu de heffingsambtenaar over verbeterde inzichten beschikt voor berekening van de erfpachtcorrectie, hij die ook zou moeten toepassen. Dit zou volgens eiser leiden tot lagere erfpachtcorrecties en daarom ook tot een lagere WOZ-waarde van de woning. Daarnaast gaat de heffingsambtenaar uit van een onjuiste grondslag, nu de canon die is gebruikt voor de berekening voor het vergelijkingsobject [adres 3] in een juridische procedure is vernietigd. Volgens eiser had de eerdere canon, uit 1937, moeten worden gebruikt, omdat de canon sindsdien niet opnieuw is vastgesteld.
11. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de erfpachtcorrectie volgens de ‘oude’ methode is berekend. Deze methode is door het gerechtshof Amsterdam deugdelijk bevonden.Deze uitspraak van het gerechtshof Amsterdam is bekrachtigd door de Hoge Raad.Bij het berekenen van de erfpachtcorrectie moet een aantal keuzes worden gemaakt en afhankelijk van de keuze – ook als uitsluitend gekozen wordt voor reële, verdedigbare, toekomstige ontwikkelingen – is er een brede waaier aan uitkomsten mogelijk. De bewijsopdracht waar de heffingsambtenaar voor staat is niet om uit die brede waaier aan mogelijkheden de meest waarschijnlijke of beste te kiezen. Voldoende is dat hij op zorgvuldige wijze, reële, goed verdedigbare keuzes maakt. Alsdan heeft hij de hoogte van de erfpachtcorrecties in voldoende mate aannemelijk gemaakt.De rechtbank oordeelt daarom dat een nieuwe manier om de erfpachtcorrectie te berekenen nog niet meebrengt dat de oude manier ondeugdelijk is, daarbij meewegende dat de erfpachtcorrectie altijd een benadering blijft en niet exact te berekenen is.
De heffingsambtenaar heeft verder ter zitting toegelicht dat zij voor de berekening van de erfpachtcorrectie gebruik maken van de beste voorhanden gegevens. Het gebruik van de oude canon, die dateert uit 1937, is vanwege het substantieel lagere bedrag, niet realistisch, aldus de heffingsambtenaar. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er geen realistisch alternatief voor handen is en kan het gebruik van de canon voor het vergelijkingsobject [adres 3] door de heffingsambtenaar dus ook volgen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat door de heffingsambtenaar onweersproken is gesteld dat de gehanteerde canon ook volgt uit de koopakte van het vergelijkingsobject welke dateert van ná de door eiser gestelde vernietiging van de canon.
12. Eiser voert verder aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft verschaft op welke wijze rekening wordt gehouden met het afnemend grensnut. Op grond van de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken is dat volgens eiser niet duidelijk. De heffingsambtenaar dient volgens eiser het onderliggende algoritme en een toelichting te verstrekken zodat inzichtelijk en dus controleerbaar wordt op welke wijze rekening is gehouden met het afnemend grensnut. Eiser is het verder niet eens met de verdeling van de erfpachtcorrectie over de waarde die is toegekend aan het woningdeel en de kavel. Hij stelt dat de kavelwaarde gelijk behoort te zijn aan de erfpachtcorrectie. De erfpachtcorrectie is namelijk de netto contante waarde van de (toekomstige) canon en dat drukt de waarde van de grond uit, aldus eiser. Het is eiser nu bovendien niet duidelijk op welke wijze de genoemde grondwaarden zich verhouden tot de gehanteerde erfpachtcorrecties en hoe de grondwaarde is gerelateerd aan de gerealiseerde verkoopprijs van de bouwkavels. Eiser wenst verstrekking van de kavelprijzen. Eiser verwijst naar het zogenaamde ‘black box-arrest’.
13. Door de taxateur is op de zitting toegelicht hoe de waarde tot stand komt. Op basis van marktanalyses worden elk jaar de grondstaffels vastgesteld. Die grondstaffels worden verstrekt. Ook de erfpachtcorrecties worden verstrekt. Uit de overgelegde taxatiematrix blijkt de gehanteerde staffeling. Niet is gebleken van ontbrekende informatie waardoor controle van de opgenomen waarden in de taxatiematrix onmogelijk wordt gemaakt. Van een ‘black box’-situatie als bedoeld in voormeld arrest is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.Verder is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de erfpachtcorrectie enkel drukt op de kavelwaarde. De erfpacht werkt namelijk ook door op de woning. Weliswaar behoort de grond aan de gemeente Amsterdam toe en de opstal aan de eigenaar van die opstal, maar de grondeigenaar heeft daarnaast via de erfpachtvoorwaarden invloed op wat de eigenaar van de opstal met de opstal mag en kan doen. Hieruit volgt dat de kavelwaarde niet gelijk behoeft te zijn aan de erfpachtcorrectie. Het betoog van eiser slaagt niet.
14. Eiser voert verder aan dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling rekening moet houden met VvE-reserves. Ook voert eiser aan dat de heffingsambtenaar, verwijzend naar de brief van 5 februari 2019 van de wethouder van Financiën van de gemeente Amsterdam, een verlaging van 2% moet toepassen op de waarde.
15. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van VvE-reserves. Ook stelt de rechtbank vast dat de door eiser genoemde verlaging van 2% in dit geval is toegepast op de woning. Deze beroepsgronden van eiser slagen daarom ook niet.
16. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in de beroepsprocedure gewijzigde waarde van de woning van € 1.725.000,- niet te hoog is.
17. Het beroep is gegrond, omdat de heffingsambtenaar de in de bestreden uitspraak neergelegde WOZ-waarde niet handhaaft. De rechtbank zal de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen en zelf in de zaak voorzien door de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 vast te stellen op € 1.725.000,-. De aanslag onroerende zaakbelasting dient overeenkomstig deze waarde te worden verminderd.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 265,- en een wegingsfactor 1, en daarnaast 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).”