Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 48.110.000. In hetzelfde geschrift is aan belanghebbende als de gebruiker van het object de door de heffingsambtenaar naar een bedrag van € 122.579,46 vastgestelde aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) 2020 bekendgemaakt.
2.Feiten
Feiten
De levering van het object heeft plaatsgevonden op 15 december 2015 onder gelijktijdige ingang van een huurovereenkomst tussen eiseres en de koper (sale and leaseback).
Huurovereenkomst
10.1. Per de Leveringsdatum is het Verkochte door Koper verhuurd aan Verkoper, conform de Huurovereenkomst.”
1.1 Verhuurder verhuurt aan Huurder en Huurder huurt van Verhuurder de bedrijfsruimte (…) zijnde een hotel met 318 kamers, lobby, hotelbar, (ontbijt)restaurant, fitness, kantoorruimten, vergaderzalen, bergingen en andere nevenruimten en alle daarbij behorende (infrastructurele) werken, hierna ‘het Gehuurde’ genoemd (…).
Het Gehuurde zal nader worden aangegeven op de als Bijlage 1 bij deze Huurovereenkomst te voegen (…) uitvoeringstekeningen. Tevens zal deel uitmaken van deze Huurovereenkomst een door Partijen ten tijde van de oplevering te paraferen en te ondertekenen proces-verbaal van oplevering (…), waarin zal worden aangegeven welke installaties en andere voorzieningen wel, en welke installaties en andere voorzieningen niet, tot het Gehuurde behoren en waarin een beschrijving van de staat van het Gehuurde wordt gegeven (…).
(…)
4. Huurprijs, omzetbelasting, servicekosten, huurprijsaanpassing, betalingsverplichting, betaalperiode
4.1 De aanvangshuurprijs van het Gehuurde bedraagt op jaarbasis € 3.282.500 (…)
(…)
8. Casco plus
8.1 In aanvulling op de huur als casco (…) behoren tot het Gehuurde alle gebouw gebonden installaties, verder te noemen “casco plus”.
9. Voorzieningen door Huurder
9.1 Partijen komen overeen dat het aanbrengen in het Gehuurde van extra voorzieningen voor rekening en risico van Huurder geschiedt. Deze voorzieningen maken
geendeel uit van het Gehuurde, maar kunnen bij het einde van het gebruik van het Gehuurde door Huurder in het Gehuurde worden achtergelaten (…).
(…)
10.1 Oplevering
Het Gehuurde zal bij aanvang huur
casco plusworden opgeleverd
exclusiefalle FF & E [Furniture, Fixtures and Equipment] en zoals omschreven in sub artikel 8 van deze Huurovereenkomst en artikel 1 van de Algemene Bepalingen. (…).”
(…)
Totaal materiële vaste activa € 5.542.558
(…)
(…)
Omschrijving vervreemd Jaar (…) Boekwaarde (Resterende)
bedrijfsmiddel vervreemding vervreemdings- boekwinst
moment
Pand en grond 2015 € 37.046.930
€ 8.765.570Totaal (resterende) boekwinst € 8.765.570
(…)
Gegevens aandeelhouder [bedrijf 2] BV
(…)”
Bij het bepalen van de waarde van het object is rekening gehouden met een correctie voor aanvangsleegstand (= de leegstand die ontstaat aansluitend na nieuwbouw of renovatie of bij aanvang van een investering/koop). In verband met de vergelijking met verkooptransacties in verhuurde staat is een correctie van 5% (ofwel 6 maanden huur) toegepast op basis van de WOZ ficties leeg en onverhuurd [
Hof: de in aanmerking genomen correctie bedraagt
€ 1.675.000, te weten de helft van de in het taxatierapport in aanmerking genomen huurwaarde van het object]. Deze correctie is in lijn met de correctie die wordt toegepast in de Taxatiewijzer Hotels, een uitgave van de VNG en diverse marktpartijen.
De lokale markt voor te verhuren hotelvastgoed in [gemeente] is dermate courant dat ervan kan worden uitgegaan dat een leeg en onverhuurd aangekocht hotel met onmiddellijke ingang weer kan worden verhuurd.
Voor een correctie wegens structurele leegstand is ook geen aanleiding. Er is veel meer vraag dan aanbod: nog voordat een hotel officieel op de markt komt dienen zich al gegadigden aan. In de praktijk sluiten de huurcontracten (vrijwel) naadloos op elkaar aan. Op de waardepeildatum was geen leegstand onder hotels in de [gemeente] (*) en derhalve het risico van eventuele leegstand vrijwel nihil.
(…)
[Belanghebbende](…)
Het volgende object is [B-straat] . (…) Ze kiezen hier (…) voor de huurwaardekapitalisatiemethode. (…) Maar dit object is gewaardeerd op 11,5 keer de jaarhuur. Het pand van [belanghebbende] is gewaardeerd op 14,5 keer de jaarhuur.
(…)
Dan [C-straat] , niet de koopsom, maar de huurwaarde wordt naar voren gebracht. Dan wil ik de huurovereenkomst zien. De kerngegevens verstrekken van de huurovereenkomst is dan niet voldoende. Ik wil weten welke afspraken tussen partijen zijn gemaakt.
(…)
[
De heffingsambtenaar](…)
De gemachtigde van [belanghebbende] zei dat [B-straat] bruikbaar is, maar dat de waarde is vastgesteld op 11 keer de jaarhuur, maar dat klopt niet. De jaarhuur op de transactiedatum was € 3.060.000 en de huur, die in de matrix vermeld staat is de huur per peildatum 1 januari 2019. Die ligt veel hoger dan op de transactiedatum van 11 juni 2017.
Op dat moment was de huur € 3.060.000 en gaat het dus om 16,5 keer de jaarhuur.”
De gemachtigde van belanghebbende(…)
Mijn collega heeft in eerste aanleg veel kritische opmerkingen gemaakt met betrekking tot de vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar heeft daar niet adequaat op gereageerd.
Er is geen enkele huurovereenkomst overgelegd. Daarmee heeft de heffingsambtenaar niet voldaan aan zijn bewijslast.
Het onderhavig object is, in overeenstemming met de Taxatiewijzer Hotels, gecorrigeerd voor de WOZ-fictie. Dat is het bedrag van € 1.675.000 op p. 21, bijlage G van het verweerschrift in eerste aanleg. Er is geen extra correctie toegepast omdat de vraag naar hotels groter is dan het aanbod in de [gemeente] , zie bijlage 2 van het verweerschrift in hoger beroep.
(…)
De voorzitter:
De voorzitter:
De huurder heeft de hele look-and-feel van het hotel aangebracht, zoals armaturen, lampen, bedden, inbouwkasten. Het sanitair valt daar niet onder volgens mij, het tegelwerk denk ik wel.
(…)
Desgevraagd bevestig ik dat (100 / 6,3 (yield)) x € 3.350.000 (huurwaarde) = € 53.174.603. De waarde exclusief kosten koper en de zes maanden correctie bedraagt € 48.436.546; zie pag. 14 van bijlage G bij het verweerschrift in eerste aanleg.
€ 42.000.000. Hoe verklaart u dan de door u aangevoerde waarde op de peildatum?
3.3. Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling van het geschil
- [B-straat] ( [hotel 2] ). Een 4-sterrenhotel in [Z] , uit bouwjaar 2014, met een totale oppervlakte van 14.813 m², 330 kamers en een parkeerterrein met 47 parkeerplaatsen. De ligging en onderhoudstoestand/kwaliteit zijn volgens het taxatierapport vergelijkbaar met het onderhavige object. Het object is op 11 juli 2017 verkocht voor een gecorrigeerde koopsom van € 49.717.552, wat een gecorrigeerde koopprijs per kamer vertegenwoordigt van € 150.659. De gecorrigeerde huurwaarde per jaar bedraagt volgens het taxatierapport € 4.297.794, maar verweerder heeft ter zitting verklaard dat dit moet zijn:
€ 4.276.879, wat een gecorrigeerde huurprijs per kamer vertegenwoordigt van € 12.960.
De taxateur heeft een kapitalisatiefactor van 16,4 berekend.
Deze werkwijze is in overeenstemming met het bepaalde in de Wet WOZ en de Uitvoeringsregeling. Eiseres heeft ter zitting de stelling van verweerder niet weersproken dat het object courant is en dat de bouwkosten voor een 4-sterrenhotel aanmerkelijk hoger zijn dan de bouwkosten van een verzorgingshuis. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de waarde van het object door middel van de huurwaardekapitalisatiemethode dient te worden bepaald, waarbij de vergelijkingsmethode als nadere onderbouwing kan dienen. De rechtbank verwerpt de berekening van de waarde door eiseres, waarbij gebruik is gemaakt van de gecorrigeerde vervangingswaarde uitgaande van de bouwkosten voor een verzorgingshuis omdat zij een dergelijk object niet representatief en dus niet bruikbaar acht voor de waardering van het onderhavige object en verweerder onweersproken heeft gesteld dat de bouwkosten voor een duurzaam 4-sterrenhotel aanmerkelijk hoger zijn dan die voor een verzorgingshuis als door eiseres gebruikt.
Van de overschrijding met afgerond vijf maanden is een periode van afgerond een maand toe te rekenen aan de bezwaarfase, die is voltooid toen verweerder met dagtekening 9 november 2020 uitspraak op bezwaar deed. Het restant van vier maanden wordt toegerekend aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom 1/5 deel van € 500 te betalen (€ 100) en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) 4/5 deel (€ 400).
5.5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
€ 37.046.930. De waarde van het huurcontract bedraagt volgens belanghebbende
€ 8.765.570, welk bedrag gelijk is aan het verschil tussen de stichtingskosten (€ 37.046.930) en het bedrag dat de koper in 2015 voor het object heeft betaald (€ 45.812.000).
€ 38,7 mln.
5.11. De heffingsambtenaar acht de stichtingskosten geen juiste maatstaf voor de waarde in het economisch verkeer van het object, omdat daarin – onder meer – de winst/risico-opslag van de aannemer/projectontwikkelaar niet is begrepen. De door belanghebbende genoemde stichtingskosten zijn volgens de heffingsambtenaar niet representatief voor de waarde per peildatum.
Deze hotels zijn voor hun omzet grotendeels afhankelijk van de passagiers op de luchthaven [luchthaven] . (…)
Tot begin 2020 stonden er (…) geen hotels leeg en zijn er, ondanks Covid-19, nog veel bouwaanvragen bij de gemeente [gemeente] om een hotel te realiseren.
(…)
[plaats 1] kent sinds 2016 een hotelstop. (…) Deze hotelstop heeft ertoe geleid dat de investeerders/hotelexploitanten zijn uitgeweken naar de regiogemeenten, waaronder [gemeente] en [plaats 3] .”
Het Hof ziet, gelet op de informatie die de heffingsambtenaar overigens heeft verstrekt, in het bijzonder door middel van het in eerste aanleg overgelegde taxatierapport en de daarop verstrekte toelichtingen (zoals in het nader stuk van 8 september 2023), geen reden om (nadere) inlichtingen bij de heffingsambtenaar in te winnen.
5.17. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met eventuele leegstand van het object, door middel van de periode van zes maanden die hij, zoals blijkt uit pag. 14 van het door de heffingsambtenaar in de beroepsfase overgelegde taxatierapport, bij de waardering in aanmerking heeft genomen. Op dit punt speelt de – aannemelijk te achten – schaarste van hotels casu quo locaties voor de bouw van hotels in de gemeente [gemeente] een rol. Zo creëerde de hotelstop in de gemeente [plaats 1] – naar het Hof begrijpt – een extra vraag naar hotels in onder meer de gemeente [gemeente] . Naar het Hof op grond van de door de heffingsambtenaar verstrekte informatie aannemelijk acht, overtrof de vraag naar hotels in de gemeente [gemeente] het aanbod ten tijde van de waardepeildatum.
Door met het leegstandsrisico als waardedrukkende factor rekening te houden op de wijze waarop dat is gedaan, heeft de heffingsambtenaar van het object de waarde in het economisch verkeer bepaald, rekening houdend met de ficties van artikel 17, tweede lid, Wet WOZ. Het Hof verwerpt dan ook de stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar aan deze ficties zou zijn voorbijgegaan.
5.18. Aan de stelling in het hogerberoepschrift van belanghebbende dat de prijs bij verkoop van het object door haar aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) niet tussen onafhankelijke partijen zou zijn tot stand gekomen, omdat koper en verkoper gelieerd zouden zijn, gaat het Hof voorbij, omdat belanghebbende deze stelling ter zitting van het Hof uitdrukkelijk heeft weersproken (zie onder 2.9). Het Hof gaat derhalve ervan uit dat de verkoopprijs van het object in 2015 (€ 45.812.000, exclusief FF & E) als zakelijk heeft te gelden omdat deze is tot stand gekomen tussen onafhankelijke derden en deze – zoals de rechtbank heeft gedaan in onderdeel 16 van haar uitspraak – mede aan de waardering ten grondslag kan worden gelegd, nu er tussen de verkoop van het object in 2015 en de waardepeildatum betrekkelijk weinig tijd is verstreken. Daarbij neemt het Hof voorts in aanmerking dat het volume aan transacties bij objecten als het onderhavige, gelet op de aard ervan, nu eenmaal betrekkelijk gering is en dat die omstandigheid een relatief langer verschil tussen waardepeildatum en datum van verkoop van het object rechtvaardigt.
5.19. Indien, zoals hiervoor is overwogen, ervan wordt uitgegaan dat een zakelijke koopprijs van het object medio 2015 van € 45.812.500 is tot stand gekomen, dan vindt de vastgestelde waarde naar het oordeel van het Hof in die koopprijs een zelfstandig dragende onderbouwing. Daarbij dient ermee rekening te worden gehouden dat die koopprijs exclusief FF & E is tot stand gekomen en dat een deel van de door de huurder geïnvesteerde FF & E (zoals inbouwkasten, tegelwerk en installaties) als behorend tot het object moet worden beschouwd. De aangifte vennootschapsbelasting 2015 van belanghebbende vermeldt een bedrag van € 5.542.558 als materiële vaste activa. Indien – schattenderwijs, partijen hebben zich hier niet voldoende concludent over uitgelaten – hiervan de helft aan het object zou worden toegerekend, dan zou de waarde daarvan per ultimo 2015 hoger zijn dan de vastgestelde waarde (€ 48.110.000). Daar komt bij dat op grond van de schaarste aan hotelaccommodatie in de gemeente [gemeente] , en de uitzonderlijke positie van de hotelmarkt in de omgeving van [luchthaven] en [plaats 1] (zie onder meer hetgeen is vermeld in 2.6 en 5.14), ervan mag worden uitgegaan dat zich tussen medio 2015 en de waardepeildatum een opgaande waardeontwikkeling heeft voorgedaan. Gerelateerd aan een huurprijs heeft belanghebbende deze waardeontwikkeling ingeschat op 5% en volgens de heffingsambtenaar is dat nog (veel) te laag. Indien de door belanghebbende aannemelijk geachte waardeontwikkeling van 5% wordt gerelateerd aan de koopprijs van medio 2015 (inclusief de op circa € 2.500.000 geschatte bijtelling voor FF & E), dan leidt dat tot een hogere waarde van het object dan de vastgestelde waarde, ook indien daarop de door de heffingsambtenaar in aanmerking genomen korting voor aanvangsleegstand van € 1.675.000 in mindering wordt gebracht, te weten € 48.928.125 (€ 48.928.125 = € 45.812.500 +
€ 2.290.625 (5% waardestijging) + € 2.500.000 (FF & E) -/- € 1.675.000). Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat, ook indien uitsluitend zou worden uitgegaan van het object als referentie (gegeven de verkoopprijs van medio 2015), de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
6.Kosten
7.7. Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.