ECLI:NL:GHAMS:2023:2978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
20/00353 en 20/00372
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke indeling van satellietontvangtoestellen en prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indeling van goederen in het douanerecht. De zaak betreft [X] B.V., die in hoger beroep ging tegen de inspecteur van de Douane na een uitnodiging tot betaling van douanerechten. De inspecteur had gesteld dat de belanghebbende geen losse onderdelen voor satellietontvangtoestellen in het vrije verkeer had gebracht, maar dat het ging om satellietontvangtoestellen in niet-gemonteerde staat. De rechtbank had eerder de uitnodiging tot betaling gedeeltelijk vernietigd, maar het hoger beroep van de inspecteur was ook aan de orde. Het Hof heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de toepassing van de algemene indelingsregel 2a van de gecombineerde nomenclatuur. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat onderdelen van satellietontvangtoestellen die bestemd zijn om tot een compleet toestel te worden geassembleerd, als zodanig moeten worden ingedeeld, zelfs als ze in verschillende aangiften zijn aangegeven. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, terwijl het beroep van de inspecteur gegrond werd verklaard. De kosten van de procedure werden verdeeld tussen de inspecteur en de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 20/00353bis en 20/00372bis
26 september 2023
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. R. Andringa)
en op het hoger beroep van
de inspecteur van de Douane, de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/3692 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur,
alsmede, op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade,
de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheid te Den Haag, de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 1 juli 2009 aan belanghebbende een (verzamel)uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor een bedrag van in totaal € 389.973,70 aan douanerechten.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de utb. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 juli 2017, de utb gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 april 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:5882) het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en de utb gedeeltelijk vernietigd.
1.4.1.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 5 juni 2020 en aangevuld op 3 juli 2020 (kenmerk Hof: 20/00353). De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.2.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 juni 2020, aangevuld op 20 juli 2020 (kenmerk Hof: 20/00372). Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 2 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
1.6.
Na afloop van de zitting heeft het Hof het onderzoek heropend en partijen op de hoogte gesteld van het voornemen om de volgende prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie):
1. Moet algemene indelingsregel 2a aldus worden uitgelegd dat hij van toepassing is op losse onderdelen van een satellietontvangtoestel, die bestemd zijn om, nadat zij in het vrije verkeer zijn gebracht te worden geassembleerd tot een compleet satellietontvangtoestel, welke onderdelen worden vervoerd in één container en op dezelfde dag bij dezelfde douanepost door dezelfde aangever, op eigen naam en voor eigen rekening, met twee afzonderlijke aangiften voor het vrije verkeer worden aangegeven en welke onderdelen bij het in het vrije verkeer brengen eigendom zijn van twee verbonden ondernemingen?
2) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, moet algemene indelingsregel 2a dan zo worden uitgelegd dat hij ook van toepassing is op losse onderdelen van een satellietontvangtoestel, die door dezelfde aangever op eigen naam en voor eigen rekening voor het vrije verkeer worden aangegeven, op dezelfde dag en bij dezelfde douanepost als waar de overige onderdelen voor dat satellietontvangtoestel onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer worden geplaatst, terwijl de onderdelen bij het doen van de aangiften eigendom zijn van twee verbonden ondernemingen en alle onderdelen tezamen bestemd zijn om, nadat zij in het vrije verkeer zijn gebracht, te worden geassembleerd tot compleet satellietontvangtoestel?
1.7.
Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich over de voorgenomen vragen uit te laten.
1.8.
Bij tussenuitspraak van 8 februari 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:296) heeft het Hof de onder 1.6 vermelde vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie, iedere verdere beslissing aangehouden en het geding geschorst in afwachting van beantwoording door het Hof van Justitie van deze vragen.
1.9.
In zijn arrest van 27 april 2023, zaaknummer C-107/22, ECLI:EU:C:2023:346, heeft het Hof van Justitie de gestelde vragen als volgt beantwoord:
1) Algemene regel 2, onder a), van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006, moet aldus worden uitgelegd dat onderdelen van een satellietontvangtoestel die bestemd zijn om, na in het vrije verkeer te zijn gebracht, tot een compleet toestel te worden geassembleerd, die in één container worden vervoerd en door dezelfde aangever, op eigen naam en voor eigen rekening, op dezelfde dag bij hetzelfde douanekantoor voor het vrije verkeer worden aangegeven door middel van twee afzonderlijke aangiften voor het vrije verkeer, en die bij het in het vrije verkeer brengen eigendom zijn van twee verbonden ondernemingen, moeten worden aangemerkt als een satellietontvangtoestel dat wordt aangeboden in gedemonteerde of niet-gemonteerde staat in de zin van voornoemde regel, en dus vallen onder een en dezelfde tariefpost, voor zover uit objectieve factoren blijkt dat deze onderdelen een geheel vormen en alle bestanddelen van dat toestel omvatten.
2) Algemene regel 2, onder a), van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1549/2006, moet aldus worden uitgelegd dat hij ook van toepassing is wanneer sommige van de betrokken goederen worden aangegeven voor het vrije verkeer, terwijl de overige onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer worden geplaatst.
Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van het Hof van Justitie. De inspecteur heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Partijen hebben het Hof medegedeeld geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Voor beide hoger beroepen gaat het Hof van de volgende feiten uit.
2.2.
In de periode van 3 juli 2006 tot 22 januari 2007 deed belanghebbende (althans achtereenvolgens haar rechtsvoorgangers [A] B.V. en [B] B.V.) op eigen naam en voor eigen rekening 39 aangiften voor het vrije verkeer voor onderdelen van satellietontvangtoestellen.
2.3.
Belanghebbende deed telkens twee aangiften voor het vrije verkeer op één dag: een aangifte voor goederen van [C] GmbH (hierna: [C] ) en een aangifte voor goederen van [D] (hierna: [D] ). [C] en [D] zijn Duitse rechtspersonen die onderdeel uitmaken van hetzelfde concern. Belanghebbende deed alle aangiften bij de douanepost Rotterdam Reeweg.
Blijkens de paklijsten en de facturen omvatten de twee aangiften telkens in overeenstemmende hoeveelheden alle onderdelen van dezelfde modellen satellietontvangtoestel (series [1] , [2] , [3] , [4] , [5] , [6] , [7] , [8] respectievelijk [9] ). Alle goederen zijn afkomstig van dezelfde leverancier: [E] , Ltd te China.
2.4.
Op 23 juli 2007 deed belanghebbende een aangifte voor het vrije verkeer voor goederen van [C] , vervoerd met container TCKU9708959. Voor de overige goederen die met deze container van China naar Nederland zijn vervoerd heeft belanghebbende eveneens op 23 juli 2007 een aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer (T1) gedaan voor het vervoer van deze goederen (van [D] ) van Rotterdam naar het douanekantoor Zollamt Deisslingen. Gesteld nog gebleken is dat de regeling extern communautair douanevervoer niet (regelmatig) zou zijn beëindigd; over de aard en de inhoud van de opvolgende douaneaangifte is in de onderhavige procedure niets bekend geworden. Wel behoort tot de gedingstukken een e-mailbericht van 19 juli 2007 van [F] GmbH, gericht aan [G] , naar het Hof begrijpt een zuster-onderneming van belanghebbende, met onder meer de volgende tekst:
“Subject: TCKU 9708959 1x40’HC (19-jul-2007 12:12)
(…)
o.g. Container bitte Ware für [C] in Rotterdam verzollen und Ware für [D] auf T1 abfertigen. (…) Danach per Direktlkw über ZA Deisslingen an [C] ausliefern. (…)”
[G] heeft deze opdracht diezelfde dag doorgegeven aan belanghebbende. De desbetreffende e-mail luidt, voor zover hier van belang:
“Achtung: ein Teil der Ware muss fiskal verzollt werden, ein Teil der Ware geht auf T1.Bitte entsprechend beachten.”
2.5.
Elk van de onder 2.2 en 2.4 genoemde aangiften, die op dezelfde dag werden gedaan, bevatten één of meer aangifteregels met veelal de volgende goederenomschrijvingen:
- Elektronische assemblages van GN-post 8529 9060
- Meubelen van GN-post 8529 9059
- Modulators van GN-post 8504 4090
- Mainboard en tuner van GN-post 8529 9060
- Delen en toebehoren van GN-post 8529 9059
- Werken van gietijzer van GN-post 7318 1290
- Front panels van GN-post 8529 9059.
2.6.
De onderdelen die op dezelfde dag werden aangegeven werden telkens vanuit China vervoerd met hetzelfde schip en in dezelfde container. Over de wijze van verpakking van de goederen die zich bevonden in een container is in de onderhavige procedures niets bekend geworden.
2.7.
De onderdelen die op dezelfde dag met twee aangiften zijn aangegeven (zie 2.3) werden telkens, nadat zij in het vrije verkeer waren gebracht, door [D] in Duitsland geassembleerd tot satellietontvangtoestellen van GN-post 8528 1295.
2.8.
Het controlerapport en de daaropvolgende utb hebben betrekking op 23 modellen satellietontvangtoestellen. In de elektrische voedingen (power supply) van deze toestellen heeft de Chinese fabrikant één of meerdere condensatoren verwerkt.
2.9.
In de door belanghebbende overgelegde gegevens wordt uiteengezet, dat bij 13 van de 23 modellen deze condensatoren van inferieure kwaliteit waren (zij functioneerden wel maar raakten reeds na enkele maanden defect). [D] heeft tijdens de assemblage van deze 13 modellen de condensatoren preventief vervangen door deugdelijke exemplaren. In een door belanghebbende ingebrachte brief van haar advocaat aan de inspecteur is een overzicht opgenomen van een aantal kostensoorten die betrekking hebben op de vervanging van de condensatoren. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen “Kosten vervanging condensatoren” en “Materiaalkosten condensatoren”. De daadwerkelijke kosten zijn onleesbaar gemaakt.
2.10.
In 2009 voerde de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam bij belanghebbende een controle uit van bovengenoemde aangiften en stelde zich op basis van zijn bevindingen op het standpunt dat belanghebbende geen onderdelen voor satellietontvangtoestellen in het vrije verkeer had gebracht, maar – met toepassing van algemene indelingsregel 2a – satellietontvangtoestellen in niet-gemonteerde staat. Op basis van de resultaten van het onderzoek reikte de inspecteur aan belanghebbende de onder 1.1 genoemde utb uit.
2.11.
In haar onder 1.3 genoemde uitspraak heeft de rechtbank de utb bevestigd voor het gedeelte dat betrekking heeft op de 38 aangiften voor het vrije verkeer (genoemd in 2.2) en vernietigd voor de aangifte voor het vrije verkeer van 23 juli 2007 (genoemd in 2.4).

3.Geschil

3.1.
In het hoger beroep van belanghebbende is in geschil of de ingevoerde goederen met toepassing van algemene indelingsregel 1 moeten worden ingedeeld onder de GN-posten waaronder belanghebbende ze heeft aangegeven, of met toepassing van algemene indelingsregel 2a moeten worden ingedeeld als satellietontvangtoestellen onder GN-post 8528 7119, zoals de inspecteur voorstaat.
3.2.
Belanghebbende betoogt primair dat de onderdelen niet tegelijkertijd ter inklaring zijn aangeboden. Subsidiair stelt belanghebbende dat de in de onderdelen verwerkte condensatoren van inferieure kwaliteit waren en dat deze bij assemblage zijn vervangen door deugdelijke exemplaren, zodat ook op deze grond de onderdelen niet met toepassing van indelingsregel 2a kunnen worden ingedeeld.
3.3.
In het hoger beroep van de inspecteur is in geschil of indelingsregel 2a ook kan worden toegepast op de onderdelen die deels in Rotterdam in het vrije verkeer zijn gebracht en deels onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer naar [D] in Duitsland zijn vervoerd en daar op een later tijdstip voor het vrije verkeer zijn aangegeven.

4.Beoordeling van het geschil

Hoger beroep van belanghebbende, 20/00353bis
4.1.
Het Hof van Justitie heeft in het hiervoor vermelde arrest geoordeeld dat indelingsregel 2a van toepassing is op onderdelen van een satellietontvangtoestel die bestemd zijn om, na in het vrije verkeer te zijn gebracht, tot een compleet toestel te worden geassembleerd, die in één container worden vervoerd en door dezelfde aangever, op eigen naam en voor eigen rekening, op dezelfde dag bij hetzelfde douanekantoor voor het vrije verkeer worden aangegeven door middel van twee afzonderlijke aangiften voor het vrije verkeer, en die bij het in het vrije verkeer brengen eigendom zijn van twee verbonden ondernemingen. Deze onderdelen moeten tezamen worden aangemerkt als een satellietontvangtoestel dat wordt aangeboden in gedemonteerde of niet-gemonteerde staat in de zin van indelingsregel 2a, en vallen dus onder een en dezelfde tariefpost, voor zover uit objectieve factoren blijkt dat deze onderdelen een geheel vormen en alle bestanddelen van dat toestel omvatten.
4.2.
Uit de door belanghebbende overgelegde informatie blijkt dat voor alle in geding zijnde modellen de aangiften voor het vrije verkeer alle bestanddelen voor de te assembleren satellietontvangtoestellen omvatten. Belanghebbende heeft gesteld dat bij alle modellen tijdens de assemblage de bij de invoer aanwezige condensatoren zijn vervangen, omdat deze condensatoren niet voldeden aan de kwaliteitseisen. Belanghebbende betoogt dat het tijdens de assemblage vervangen van de condensatoren een essentiële bewerkingsstap is waardoor indelingsregel 2a toepassing mist. Voor 13 van de 23 modellen heeft belanghebbende haar stelling onderbouwd met de onder 2.9 genoemde stukken. De inspecteur heeft de stelling van belanghebbende dat de condensatoren zijn vervangen ter zitting betwist en er op gewezen dat geen facturen van de vervanging van de condensatoren zijn overgelegd.
4.3.
Het Hof oordeelt als volgt. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat de condensatoren al op het moment van de aangiften voor het vrije verkeer niet bestemd waren om bij de assemblage te worden gebruikt. Zij waren op het moment van de aangiften voor het vrije verkeer in de ingevoerde elektrische voedingen aanwezig, omdat zij daarin door de Chinese fabrikant zijn verwerkt. De elektrische voedingen waren bestemd om te worden geassembleerd in het eindproduct. Volgens vaste rechtspraak dient de indeling van goederen plaats te vinden in de staat waarin zij zich bevinden op het moment van het in het vrije verkeer brengen. Het tijdens de assemblage vervangen van de condensatoren door andere condensatoren kan niet worden beschouwd als een bewerking ter voltooiing van de fabricage, aangezien zich op het moment van het in het vrije verkeer brengen functionerende condensatoren in de elektrische voedingen bevonden.
4.4.
Hieruit volgt dat voor alle onderhavige modellen ten tijde van de aangiften voor het vrije verkeer telkens alle bestanddelen van de te assembleren satellietontvangsttoestellen aanwezig waren, zodat de goederen met toepassing van indelingsregel 2a moeten worden ingedeeld als satellietontvangsttoestellen in niet-gemonteerde staat. Ten overvloede merkt het Hof op dat ook indien de condensatoren op het moment van aangifte voor het vrije verkeer zouden ontbreken, nog altijd sprake is van satellietontvangers. Ingevolge de eerste volzin van genoemde indelingsregel 2a heeft de vermelding van een goed in een post immers eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat, voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont.
Hoger beroep van de inspecteur, 20/00372bis
4.5.
Het Hof van Justitie heeft in het hiervoor vermelde arrest geoordeeld dat indelingsregel 2a ook van toepassing is wanneer sommige van de betrokken goederen worden aangegeven voor het vrije verkeer, terwijl de overige goederen onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer worden geplaatst. Met inachtneming van hetgeen het Hof hiervoor heeft geoordeeld over de vervanging van de condensatoren tijdens de assemblage, betekent dit dat de rechtbank het beroep van belanghebbende in zoverre ten onrechte gegrond heeft verklaard.
Slotsom
4.6.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en het hoger beroep van de inspecteur gegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
Wel dient de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding opnieuw te worden vastgesteld, nu de vergoeding voor de procedure in eerste aanleg enkel nog haar grond vindt in de toekenning van een vergoeding van immateriële schade door de rechtbank.
Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, reeds omdat de uitspraak op bezwaar volledig in stand blijft (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, 14/01332, ECLI:NL:HR:2015:660, r.o. 2.3.1). De in beroep gemaakte proceskosten stelt het Hof vast op 2 (beroepschrift + zitting rechtbank) x 0,5 x € 837 = € 837.
Nu, zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, de overschrijding van de redelijke termijn voor de eerste aanleg zowel aan de inspecteur als aan de rechtbank is toe te rekenen, dienen de proceskosten en het voor het beroep in eerste aanleg betaalde griffierecht (€ 333) om redenen van eenvoud aldus te worden verdeeld dat de inspecteur en de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) ieder de helft betalen (zie Hoge Raad 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.14.2).

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de vergoeding van immateriële schade;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten voor het beroep in eerste aanleg tot een bedrag van € 418,50;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten voor het beroep in eerste aanleg tot een bedrag van € 418,50;
- draagt de inspecteur op de helft van het voor het beroep in eerste aanleg betaalde griffierecht van € 333, derhalve € 166,50 aan belanghebbende te vergoeden, en
- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op de helft van het voor het beroep in eerste aanleg betaalde griffierecht van € 333, derhalve € 166,50, aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.M.C. Schipper, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 26 september 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.