ECLI:NL:GHAMS:2023:2589

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
22/02376
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding in belastingzaak na vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De belanghebbende had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen, welke door de heffingsambtenaar op 2 september 2022 was vernietigd. De rechtbank had in eerste instantie het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, maar het Hof oordeelde dat dit onterecht was. De belanghebbende had recht op een proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de zitting, ondanks dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag had vernietigd. Het Hof stelde vast dat de rechtbank ten onrechte niet had beslist op het verzoek van de belanghebbende tot vergoeding van wettelijke rente over de toegekende vergoedingen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht. De beslissing van het Hof benadrukt het belang van een correcte procesgang en de rechten van belanghebbenden in belastingzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/02376
26 september 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach)
tegen de uitspraak van 6 september 2022 in de zaak met kenmerk AMS 22/2288 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 7 januari 2022 (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar bij uitspraak van 30 maart 2022 afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 6 september 2022 als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt de heffingsambtenaar op het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 648,50.”
1.4.
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten en is aan partijen bericht dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast.
2.1.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 14 juni 2022 uitgenodigd voor de behandeling van het beroep ter zitting van 6 september 2022. In deze uitnodiging is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

Aanwezigheid
De rechtbank kan het beroep en het verdere verloop van de procedure alleen met partijen bespreken als die op de zitting aanwezig zijn.
De rechtbank raadt u daarom aan naar de zitting te gaan.
2.2.
Nadat belanghebbende tijdens de procedure in beroep nader bewijs heeft overgelegd van zijn stelling dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat de verschuldigde parkeerbelasting waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, reeds voorafgaand aan het parkeren was voldaan, heeft de heffingsambtenaar de rechtbank bij brief van 2 september 2022 bericht dat hij naar aanleiding van de door belanghebbende toegezonden bewijsstukken de naheffingsaanslag heeft vernietigd, dat het beroep daardoor gegrond is en dat hij het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem zal vergoeden. In deze brief heeft de heffingsambtenaar voorts onder meer het volgende meegedeeld:

Proceskostenvergoeding
In het bezwaar- en beroepschrift verzoekt belanghebbende om proceskostenvergoeding. (…) Gezien het feit dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting alsnog vernietigd is, ben ik van mening dat recht op deze vergoeding bestaat. Ik verzoek u dit verzoek af te handelen conform de nu geldende jurisprudentie. (…)
Beëindiging beroepszaak
Een beroepszaak kan eindigen met een uitspraak van de rechter of wanneer gemachtigde, namens eiser, het beroep intrekt. Intrekken is m.i. in deze zaak voor alle partijen de gemakkelijkste weg.
(…)
Een uitspraak. Als gemachtigde, namens eiser, een uitspraak van de rechter wil, dan kan die m.i. gedaan worden zonder dat een zitting wordt georganiseerd.
(…)
Uitbetaling van gelden. (…) Omdat in deze zaak sprake is van een verzoek om proceskostenvergoeding moet ook daarover eerst een uitspraak van de rechter volgen, voordat ik tot uitbetaling mag/kan overgaan. (…)
In verband met het feit dat deze zaak voor komende dinsdag op zitting gepland staat, is een afschrift van deze brief ook rechtstreeks (via de mail) aan de gemachtigde gezonden.”
2.3.
De rechtbank heeft de onder 2.2 vermelde brief van de heffingsambtenaar aan de gemachtigde doorgezonden bij brief van de griffier van 5 september 2022. In deze brief is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“De rechtbank heeft een of meer stukken aan het dossier toegevoegd. Ik stuur u hiervan een kopie. Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de rechtbank (…).”

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is tussen partijen uitsluitend nog in geschil of belanghebbende een proceskostenvergoeding toekomt voor het verschijnen van zijn gemachtigde ter zitting van de rechtbank. Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van wettelijke rente met betrekking tot de gevraagde veroordeling tot vergoeding van griffierecht en (proces)kosten.

4. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“2. De rechtbank stelt voorop dat de heffingsambtenaar in de beroepsprocedure voor het plaatsvinden van de zitting met de brief van 2 september 2022 de naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft vernietigd. De heffingsambtenaar heeft daarbij toegezegd het griffierecht en de proceskosten van eiser te vergoeden voor het indienen van het bezwaarschrift, het verschijnen op de hoorzitting en het indienen van een beroepschrift. Deze brief is door de heffingsambtenaar op 2 september 2022 naar de gemachtigde van eiser verstuurd. Daarnaast heeft de rechtbank deze brief ook op 5 september 2022, per Zivver en per post naar de gemachtigde van eiser gestuurd. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij op de hoogte was van de vernietiging van de naheffingsaanslag.
3. De gemachtigde van eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij ook één punt proceskosten vergoed dient te krijgen voor het bijwonen van de zitting. Verweerder vindt van niet omdat de gemachtigde van eiser tijdig op de hoogte is gesteld van de vernietiging van de naheffingsaanslag parkeerbelasting en een zitting niet meer nodig was.
4. Uit vaste rechtspraak volgt dat indien de heffingsambtenaar tijdens een procedure voor de belastingrechter geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoetkomt en de aanslag vernietigt, er niet langer sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. De belastingrechter moet dan volgens vaste rechtspraak overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens het ontbreken van procesbelang, omdat de procedure niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden. [
voetnoot 1: Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012: BV0655.]
5. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting drie uitspraken genoemd van het Hof Arnhem-Leeuwarden. [
voetnoot 2: Zie de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4520, 6 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3244 en 28 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5474.] In deze uitspraken speelde de situatie waarbij niet van tevoren bekend was dat de zitting niet nodig was, maar ter plekke bleek dat de zitting niet doorging omdat de officier van justitie zich niet had voorbereid dan wel was toegezegd dat met de behandeling van de zaak op zitting zou worden gewacht totdat de gemachtigde aanwezig zou zijn, hetgeen niet gebeurde. De rechtbank is van oordeel dat deze uitspraken niet van toepassing zijn op onderhavige situatie. De omstandigheden verschillen namelijk van de situatie in de onderhavige procedure. De gemachtigde van eiser was in dit geval vóór de zitting op de hoogte van de vernietiging van de naheffingsaanslag. Nu niet is gebleken dat eiser nog een (ander) belang had bij de beoordeling van zijn beroep, was het voor de gemachtigde van eiser niet meer nodig om op de zitting te verschijnen. Verder heeft de gemachtigde van eiser twee zaken van het Gerechtshof Amsterdam genoemd. [
voetnoot 3: Zie de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1259 en 7 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3802.] De rechtbank overweegt dat in deze uitspraken nog een inhoudelijk geschil was over de wegingsfactor van de proceskostenvergoeding en de gemachtigde dit ter zitting wilde toelichten. Er is ook hier geen sprake van gelijke gevallen. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de proceskosten voor het verschijnen op de zitting niet hoeft te vergoeden.
Conclusie
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Omdat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft vernietigd na het instellen van beroep, is de heffingsambtenaar gehouden het griffierecht van € 50,- aan eiser terug te betalen. De heffingsambtenaar heeft al toegezegd het griffierecht aan eiser te zullen vergoeden. De heffingsambtenaar is ook gehouden de proceskosten van eiser te vergoeden. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 648,50 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op een hoorzitting met een waarde per punt van € 269,- en een wegingsfactor 0,5, en daarnaast 1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 0,5). Gelet op de recente jurisprudentie van de gerechtshoven (zie o.a. ECLI:NL:GHDHA:2021:2131) kan voor parkeerbelastingen in principe worden uitgegaan van een wegingsfactor licht (0,5). Van bijzondere omstandigheden die nopen tot een afwijking van dit uitgangspunt is de rechtbank niet gebleken”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd, onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.2 van een uitspraak van het Hof van 1 april 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:940), dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het bijwonen door de gemachtigde van de zitting van 6 september 2022. Volgens belanghebbende kunnen slechts zeer bijzondere omstandigheden aanleiding geven om af te wijken van de op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) toe te kennen forfaitaire bedragen aan proceskostenvergoeding. Aangezien de rechtbank belanghebbende heeft uitgenodigd voor een zitting, is de omstandigheid dat de gemachtigde vervolgens ter zitting is verschenen, niet aan te merken als een dergelijke bijzondere omstandigheid, aldus belanghebbende.
5.2.
Volgens de heffingsambtenaar heeft de rechtbank terecht geen kostenvergoeding toegekend voor het bijwonen van de zitting, aangezien hij de gemachtigde bij brief van 2 september 2022 ervan in kennis heeft gesteld dat de naheffingsaanslag is vernietigd en dat hij bereid is tot vergoeding van het griffierecht en van de (proces)kosten op basis van het Besluit. De verwijzing door de gemachtigde naar de onder 5.1 vermelde uitspraak van het Hof gaat niet op. In de onderhavige zaak is hij namelijk ruim vóór de zitting geheel tegemoetgekomen aan de grieven van belanghebbende, terwijl dat in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 1 april 2021 niet het geval was, zo stelt de heffingsambtenaar.
5.3.
Het Hof constateert dat belanghebbende is uitgenodigd voor de zitting bij de rechtbank bij de onder 2.1 vermelde brief en dat de rechtbank partijen in deze brief heeft geadviseerd naar de zitting te komen, omdat de rechtbank het verdere verloop van de procedure alleen met partijen kan bespreken als die op een zitting aanwezig zijn. Vervolgens heeft de rechtbank op 2 september 2022 de onder 2.2 vermelde brief van de heffingsambtenaar ontvangen, waarin deze heeft meegedeeld dat de naheffingsaanslag is vernietigd en dat hij bereid is tot vergoeding van het griffierecht en – met toepassing van het Besluit – van de (proces)kosten van bezwaar en beroep. Het Hof constateert dat de rechtbank op 5 september 2022 een kopie van deze brief ter kennisneming aan de gemachtigde heeft doorgezonden (zie 2.3); de rechtbank heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het achterwege laten van een zitting op de voet van artikel 8:57 Awb. Nu de rechtbank dit niet heeft gedaan, kan – gelet op de in de hiervoor in 5.3 vermelde feiten en omstandigheden – niet aan belanghebbende worden tegengeworpen dat het voor zijn gemachtigde in het geheel niet meer nodig was om op de zitting te verschijnen en dat om die reden geen punt voor het bijwonen van de zitting wordt toegekend. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende. Overigens heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aangezien zich hier niet de in het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2016, nr. 15/00460, ECLI:NL:HR:2016:43 (r.o. 2.3.2) bedoelde situatie heeft voorgedaan waarin het bestuursorgaan geheel aan de grieven van de belanghebbende (ook wat betreft toe te kennen kostenvergoedingen) tegemoet is gekomen. In de onderhavige zaak was immers de voor het bezwaar en beroep toe te kennen proceskostenvergoeding in geschil, nu de heffingsambtenaar in zijn brief van 2 september 2022 enkel zijn bereidheid tot proceskostenvergoeding heeft uitgesproken, zonder een concreet bedrag als vergoeding toe te zeggen.
5.4.
Het opnieuw vaststellen van de op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit te vergoeden kosten voor de behandeling van het beroep leidt tot een door de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden bedrag van € 837 (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x € 837 x 0,5 (gewicht van de zaak)). De voor de behandeling van het bezwaar en beroep te vergoeden (proces)kosten bedragen derhalve in totaal (€ 269 (zoals beslist door de rechtbank) + € 837 =) € 1.106.
5.5.
Ten aanzien van belanghebbendes verzoek tot vergoeding van wettelijke rente over de door de rechtbank toegekende vergoedingen van griffierecht en proceskosten oordeelt het Hof als volgt. Hoewel reeds uit de wet (artikel 6:119 van het BW) voortvloeit dat wettelijke rente verschuldigd is dient – indien de belanghebbende daarom heeft verzocht – de rechter die de verplichting tot vergoeding van griffierecht en proceskosten vaststelt te beslissen dat, indien die vergoeding niet tijdig wordt voldaan, de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum waarop zijn uitspraak is gedaan. Indien de rechter in een zodanig geval nalaat op die aanspraak te beslissen, staat zijn uitspraak op die grond bloot aan vernietiging (zie Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358, r.o. 2.2.3 en 2.2.4). Nu de rechtbank heeft verzuimd een beslissing te nemen over het in het beroepschrift van belanghebbende gedane verzoek tot vergoeding van wettelijke rente over de door de rechtbank toegekende vergoedingen van griffierecht en proceskosten, slaagt het hoger beroep ook in zoverre. Het Hof zal de door belanghebbende gevraagde beslissing alsnog nemen.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is.

6.Kosten

6.1.
Het Hof vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit. Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt deze kosten met toepassing van het Besluit vast op [1 (indienen hogerberoepschrift) x € 837 x 0,5 (gewicht van de zaak) =] € 418,50.
6.2.
Verder heeft te gelden dat de heffingsambtenaar, zoals door belanghebbende is verzocht, over de toegekende proceskostenvergoeding voor deze procedure alsmede over het door hem te vergoeden griffierecht wettelijke rente dient te vergoeden, maar alleen indien deze bedragen niet binnen vier weken na de datum van deze uitspraak zijn voldaan.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen inzake het griffierecht en de te vergoeden kosten van het bezwaar (€ 269);
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verstaat dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting is vernietigd bij besluit van de heffingsambtenaar van 2 september 2022;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten in beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 837;
- beslist dat, indien de bedragen van de door de rechtbank reeds toegekende vergoedingen van griffierecht (€ 50) en (proces)kosten (€ 648,50) niet tijdig zijn vergoed, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum waarop de rechtbank haar uitspraak heeft gedaan;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor het hoger beroep, vastgesteld op € 418,50;
- beslist dat, indien de door het Hof (aanvullend) toegekende vergoedingen van proceskosten van € 188,50 (beroep) respectievelijk € 418,50 (hoger beroep) niet tijdig worden vergoed, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136, en
- beslist dat, indien de door het Hof gelaste vergoeding van het griffierecht in hoger beroep niet tijdig geschiedt, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, B.A. van Brummelen en E.A.M. Huiskers-Stoop, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 26 september 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: