In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.718, dat na bezwaar werd verminderd naar € 51.343. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep ongegrond verklaarde voor het jaar 2013 en gegrond voor het jaar 2014. Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals door de rechtbank, en heeft de navorderingsaanslag in hoger beroep beoordeeld. De centrale vraag was of de navorderingsaanslag niet naar een te hoog bedrag was vastgesteld, met name of belanghebbende recht had op aftrek van specifieke zorgkosten en kosten uit overige werkzaamheden. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslag had opgelegd en dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gevraagde aftrekken. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond voor het jaar 2013 en gegrond voor het jaar 2014, waarbij de proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.572. Tevens werd een immateriële schadevergoeding van € 1.000 toegekend aan belanghebbende voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.