Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
- dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF
- dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Vonnis waarvan beroep
ten tijde van het tenlastegelegdeeen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. Op grond daarvan kwam hij tot de slotsom dat ‘niet bewezen kan worden dat het inreisverbod ten tijde van de tenlastegelegde datum berustte op enig wettelijk voorschrift.’
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
ne bis in idem-beginsel is geschonden nu overtreding van artikel 197 Sr als een voortdurend delict moet worden gezien en de verdachte reeds is berecht voor overtreding van die bepaling op 29 oktober 2021;
terme de grâce) moeten worden gegund om zijn vertrek uit Nederland (aantoonbaar) voor te bereiden en te realiseren (en aldus de verboden toestand op te heffen), alvorens er opnieuw tot strafvervolging kan worden overgegaan.
van de politierechtervan die datum kan, gelet op hetgeen is vooropgesteld, in elk geval niet als zodanig gelden. De stelling van de verdediging dat die uitspraak toch ‘aan het OM kan worden toegerekend omdat het daartegen geen beroep heeft ingesteld’ onderschrijft het hof niet, omdat de opvatting die daarin ligt besloten geen steun vindt in het recht. Voorts heeft de verdachte uit de enkele omstandigheid dat de officier van justitie tegen dat vonnis om hem moverende redenen – welke van uiteenlopende aard kunnen zijn – geen appel heeft ingesteld, niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat hij daarna niet meer zou worden vervolgd als hij zich alsnog aan een soortgelijk vergrijp schuldig zou maken.
Tot bewijsuitsluiting strekkend verweer
Bewijsoverwegingen
ten tijde van het tenlastegelegdeeen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. Een dergelijke toets dient evenwel slechts te worden verricht indien het gaat om burgers van de EU, zulks tegen de achtergrond van de Verblijfsrichtlijn. De gedachte dat die toets ook van toepassing is op onderdanen van een derde land, in wier zaken de Terugkeerrichtlijn de Europeesrechtelijke dimensie is, vindt geen steun in het recht.
ten tijde van het tenlastegelegdeeen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde, zulks onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 17 april 2018 (NJ 2021/181). In casu was van een bedreiging in evenbedoelde zin geen sprake. Daarnaast is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap of vermoeden had dat hij ‘krachtens een wettig voorschrift’ ongewenst was verklaard [het hof begrijpt: dat jegens hem ‘krachtens een wettelijk voorschrift’ een inreisverbod was uitgevaardigd], en aldus niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet had, omdat de politierechter op 5 november 2021 nog had geoordeeld dat dat ‘wettelijk voorschrift’ ontbrak.
ongewenst verklaarde EU-onderdaanvoorts gehouden te onderzoeken of de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde nog altijd een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2854, en HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:617). Zoals is uiteengezet in het arrest van dit hof van 19 september 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:2723), bestaat voor dat onderzoek in dat geval goede grond, omdat een ongewenstverklaring een beperking van het fundamentele recht van Unieburgers op vrijheid van verkeer en verblijf inhoudt en een op die ongewenstverklaring gestoelde strafrechtelijke interventie dergelijke beperkingen kan (en veelal zal) meebrengen, terwijl dat recht op grond van artikel 27, eerste en tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn), voor zover hier van belang, slechts mag worden beperkt om redenen van openbare orde of openbare veiligheid als die redenen zijn gebaseerd op het gedrag van een vreemdeling dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
op grond van een wettelijk voorschriftongewenst was verklaard, kan hem in dit verband niet baten. Dat (schuingedrukte) onderdeel maakt met betrekking tot het inreisverbod geen deel uit van de delictsomschrijving. Bovendien is boos opzet (opzet op het overtreden van de wet) voor een bewezenverklaring hier niet vereist. Wel zal het hof hetgeen de raadsman te berde heeft gebracht betrekken bij de vraag naar de strafbaarheid van de verdachte.
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Vordering tot tenuitvoerlegging
BESLISSING
Bewijsmiddelen
Een geschrift dat tot het bewijs is gebezigd in samenhang met de andere bewijsmiddelen, te weten een beschikking van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 11 april 2018, doorgenummerde pagina’s 4 tot en met 11.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] , doorgenummerde pagina’s 7 tot en met 11.
Een ambtsedig proces-verbaal van aanhouding met nummer 2021252927-2 van 8 december 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant03] en [verbalisant04] , doorgenummerde pagina’s 18 tot en 19.