Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. Volgens eiseres is de bestreden uitspraak in strijd is met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).¹ De heffingsambtenaar had eiseres namelijk na de bekendmaking van de (voorlopige) taxatietechnische overwegingen nader moeten horen. Door te beslissen voordat dit is gebeurd, is de hoorplicht geschonden.
¹ Op grond van artikel 7:9 Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden medegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
4. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres per brief het verslag gestuurd van de hoorzitting van – de rechtbank begrijpt – 22 juni 2018. In die brief staat dat zodra de (voorlopige) taxatietechnische heroverweging is uitgeschreven, een kopie naar de gemachtigde wordt gestuurd.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 7:9 van de Awb niet slaagt. Eiseres heeft alleen in algemene zin verwezen naar de (voorlopige) taxatietechnische overwegingen, maar heeft niet duidelijk gemaakt om welke concrete feiten en omstandigheden het in dit geval gaat. De door eiseres genoemde uitspraak geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.² In die zaak waren er concrete feiten, namelijk de bevindingen van de taxateur van een plaatsopneming, die vereisten dat de betrokkene nader moest worden gehoord.
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld?
6. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Eiseres vindt dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op € 231.000,-.
7. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing van de waarde op 11 juli 2019 een taxatierapport per post naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft dit taxatierapport op 15 juli 2019 (één dag voor de zitting) ontvangen en naar de gemachtigde van eiseres doorgezonden. Daardoor heeft de gemachtigde van eiseres het taxatierapport niet tijdig ontvangen. Gelet op de goede procesorde zal de rechtbank het taxatierapport om die reden weigeren in deze procedure. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank zal uitgaan van de gegevens die zijn opgenomen in het eerdere taxatierapport, zoals dat in kopie is opgenomen op pagina 7 van de beroepsgronden. Het eerdere taxatierapport van de heffingsambtenaar bevat gegevens en recente verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] .
8. De waarde van de woning wordt bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.³ Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever ‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’.⁴
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
³ Zie artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ.
⁴ Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
9. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van eiseres?
Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
10. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. De in het taxatierapport van de heffingsambtenaar genoemde vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en wat type, bouwjaar, ligging, kwaliteit en onderhoudstoestand betreft goed vergelijkbaar met de woning. De verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten zijn niet zo groot dat de vergelijkingsobjecten in het geheel niet bruikbaar zijn. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten zijn daarom een goed uitgangspunt bij het bepalen van de waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
11. Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie niet juist heeft berekend.
12. De heffingsambtenaar heeft op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een correctie toegepast voor het verschil tussen verkoop van het recht van erfpacht en verkoop van de volle eigendom. De WOZ-waarde moet immers volgens de wet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen. Van de vergelijkingsobjecten is echter niet de volle en onbezwaarde eigendom verkocht, maar een recht van erfpacht. Het eigendomsrecht berust bij de gemeente Amsterdam. Omdat aannemelijk is dat de waarde van een recht van erfpacht lager is dan de waarde van de volle eigendom, moet er een correctie worden toegepast op de transactieprijzen van het recht op erfpacht.
13. De rechtbank verwijst naar de uitspraak⁵ van het gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2019. Daarin is overwogen dat de wijze waarop door de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie wordt berekend een deugdelijke methode is. Wat eiseres in deze zaak heeft aangevoerd tegen de berekening van de erfpachtcorrectie komt overeen met hetgeen is aangevoerd in de zaak bij het gerechtshof en dat is door het gerechtshof verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om terzake de berekening van de erfpachtcorrectie tot een ander standpunt te komen dan het gerechtshof in die uitspraak heeft ingenomen.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
- Algemene verlaging van 2% in verband met erfpachtcorrectie
14. De gemachtigde van eiseres heeft verder nog gewezen op een brief van 5 februari 2019 van de wethouder van Financiën van de gemeente Amsterdam. In deze brief is vermeld dat is besloten een eenmalige algemene verlaging van 2% toe te passen op de WOZ-waardering van woningen op erfpachtgrond voor de OZB-aanslag 2019. Onder verwijzing naar de brief van de wethouder, heeft eiser met een beroep op het vertrouwensbeginsel betoogd dat dit gewijzigde beleid ook moet leiden tot een (verdere) verlaging van de OZB-aanslag met 2% van de WOZ-waarde in een ander belastingjaar dan 2019.
15. De rechtbank verwerpt deze stelling. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2019. Daarin is overwogen dat uit de brief van 5 februari 2019 niet volgt dat de gemeente Amsterdam van mening is dat de WOZ-beschikkingen over 2017 op een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Ook anderszins heeft belanghebbende aan deze documenten niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat ook de WOZ-waarden voor de jaren vóór 2019 met 2% zouden worden verlaagd. Daarnaast noopten volgens het gerechtshof ook het gelijkheidsbeginsel of de andere door belanghebbende genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur daar niet toe. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak daar anders over te oordelen.
16. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van waardedrukkende factoren bij de eigen woning ten opzichte van de vergelijkingsobjecten. Zo is de eigen woning gelegen aan een drukke verkeersweg en is er sprake van terugkerende lekkage in de woning.
17. De rechtbank vindt het niet zonder meer duidelijk dat de ligging van de vergelijkingsobjecten beter is dan van de eigen woning. Weliswaar is de woning gelegen aan een verkeersweg, maar daarentegen heeft de eigen woning ook uitzicht op de [kerk] met momumentstatus. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met deze verschillen bij de kavelprijs. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat de ervaren verkeersoverlast op de woning een bijzonder waardedrukkend effect heeft ten opzichte van de vergelijkingspanden.
De gestelde terugkerende lekkage in de eigen woning is door eiseres verder niet onderbouwd.
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de woning toegekende waarde niet in een onjuiste verhouding staat tot de behaalde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
19. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.
20. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is bij die uitkomst geen aanleiding.”